ECLI:NL:RBNNE:2019:4909

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
18/830112-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroof, mishandeling van een politieagent en beschadiging van een autospiegel

Op 26 november 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder straatroof, mishandeling van een politieagent en beschadiging van een autospiegel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 225 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 12 november 2019, waarbij de verdachte aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.L.P. Fauser, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. R. Janssens.

De tenlastelegging omvatte vier feiten, waarbij de verdachte op 26 mei 2019 in Groningen een spiegel van een bestelbus heeft beschadigd, een rugtas heeft gestolen met geweld tegen het slachtoffer, en op 16 februari 2019 een politieagent heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor feiten 1, 3 en 4 wettig en overtuigend schuldig was, maar sprak hem vrij van feit 2, de mishandeling van een andere persoon, omdat niet bewezen kon worden dat hij de dader was.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de impact van de straatroof op het slachtoffer en de onveiligheid die dit met zich meebracht. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering had ingediend voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van € 1.244,57, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830112-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 november 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
12 november 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een spiegel van een bestelbus (geparkeerd aan [straatnaam]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een klap in de nek en/of tegen het achterhoofd te geven;
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Groningen (op de openbare weg te weten de Nieuwe Boteringestraat) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een rugtas (met daarin ondermeer een portemonee met pasjes en/of een rijbewijs en/of een mobiele telefoon en/of een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte,
-tegen het hoofd en/of de benen van die [slachtoffer 3] heeft geslagen/geschopt en/of
-terwijl die [slachtoffer 3] wegrende hem heeft vastgehouden en/of heeft geslagen en/of zijn hand tot een pistool heeft gevormd en/of tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "geef me je geld en/of ik schiet je dood";
4.
hij op of omstreeks 16 februari 2019 te Groningen, een ambtenaar, [slachtoffer 4], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (te weten hulpverlening in het kader van art. 3 PW) heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] in een arm te bijten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van feiten 1, 2, 3 en 4.
De officier van justitie acht feit 2 bewezen op grond van de verklaring van verdachte bij de politie dat hij misschien iemand op de fiets een tikje heeft gegeven, hetgeen past bij het overige gedrag van verdachte die dag, en het specifieke signalement dat aangeefster van de dader heeft gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat het verdachte is geweest die aangeefster [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Verdachte kan zich van die dag niet veel meer herinneren. Hij heeft mogelijk iemand geraakt, maar blijkbaar niet in de Stoeldraaierstraat, waar aangeefster is mishandeld. Bovendien heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de dader een donkere broek droeg en op een donkergekleurde/zwarte fiets reed, terwijl uit het dossier naar voren komt dat verdachte die dag een lichte broek droeg en op een witte fiets reed.
De raadsvrouw heeft betoogd dat feiten 1, 3 en 4 bewezen kunnen worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte ter terechtzitting van 12 november 2019 heeft verklaard dat hij zich vaag kan herinneren dat hij iemand heeft geraakt met zijn elleboog of met het mandje voorop zijn fiets. Over de plek waarop dit zou zijn gebeurd bestaat onduidelijkheid. Het feit is gepleegd op de Stoeldraaierstraat, terwijl verdachte door de politie is bevraagd over een incident op de Westerhaven. Ook uit de beschrijving die aangeefster [slachtoffer 2] over de dader heeft gegeven, is niet met zekerheid op te maken dat verdachte degene is geweest die haar heeft mishandeld.
De rechtbank acht feiten 1, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past ten aanzien van feit 1 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 mei 2019, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019133373 d.d. 5 juli 2019, inhoudend als verklaring van [naam]:
Ik doe namens [slachtoffer 1] aangifte van vernieling van de rechter buitenspiegel van onze bedrijfsauto. De auto behoort in eigendom toe aan [slachtoffer 1]. Op 24 mei 2019 heb ik de bedrijfsbus in goede en onbeschadigde staat van de rechter spiegel achtergelaten in het deel van de straat (de rechtbank begrijpt: [straatnaam] te Groningen) waar wij werkzaamheden verrichten. Toen ik op 27 mei 2019 terug kwam bij de bus zag ik dat de spiegel omgebogen was naar voren en dat er een gaatje zat in de richtingaanwijzer welke verwerkt zit in de spiegel
.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 juni 2019, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van een anonieme getuige:
Op 26 mei 2019 zag ik een jongen voor mijn woning staan. Ik zag dat de man naar een donkere geparkeerde bedrijfsbus liep. Deze stond ter hoogte van [straatnaam] geparkeerd. Ik zag dat hij tegen de rechter buitenspiegel aan sloeg. Ik zag dat hij hierna nog in ieder geval l keer tegen het raam dan wel de rechter zijkant van de bus sloeg. Ik zag dat er schade was aan de rechter buitenspiegel van de bestelbus.
Nadat de man de vernieling aan de bus had gepleegd heb ik hem kort gefilmd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2019 met bijlage, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 27 mei 2017 heb ik de door de getuige beschikbaar gestelde camerabeelden bekeken. De getuige geeft aan dat de man die hij heeft gefilmd de man is die de vernielingen heeft gepleegd. Van de beelden heb ik een schermafbeelding gemaakt waarop de man te zien is.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2019, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 28 mei 2019 heb ik een afbeelding bekeken van een foto. Hierop staat de dader van een vernieling. Ik herken de man op de foto als [verdachte], geboren [geboortedatum] 1988.
Nu verdachte feiten 3 en 4 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank ten aanzien van die feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
ten aanzien van feit 3
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 26 mei 2019, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer 3];
3. een naar wettelijke voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 mei 2019, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige];

ten aanzien van feit 4

1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 18 februari 2019, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer 4].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 mei 2019 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een spiegel van een bestelbus (geparkeerd aan [straatnaam]), toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft beschadigd;
3.
hij op 26 mei 2019 te Groningen op de openbare weg, te weten de Nieuwe Boteringestraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas met daarin onder meer een portemonnee met pasjes en een rijbewijs en een mobiele telefoon en een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 3],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte
- tegen het hoofd en de benen van die [slachtoffer 3] heeft geslagen/geschopt en
- terwijl die [slachtoffer 3] wegrende hem heeft vastgehouden en heeft geslagen en zijn hand tot een pistool heeft gevormd en tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd "geef me je geld" en "ik schiet je dood";
4.
hij op 16 februari 2019 te Groningen een ambtenaar, [slachtoffer 4], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (te weten hulpverlening in het kader van art. 3 PW), heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] in een arm te bijten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen;
3. diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
4. mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de eerder opgelegde voorwaarden, met dien verstande dat het locatiegebod kan worden gewijzigd in die zin dat verdachte bij zijn ouders verblijft. De officier van justitie heeft gesteld dat een gevangenisstraf niets zal doorkruisen, nu het reclasseringstoezicht nog maar net is opgestart.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk deel, met de in het kader van de schorsing reeds opgelegde voorwaarden, en een werkstraf. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte en de samenleving er niet bij gebaat zijn wanneer verdachte opnieuw de cel in moet. Verdachte is schuldbewust, probeert zijn leven op de rit te krijgen en staat open voor hulp. Dat deze hulp nog niet van de grond is gekomen, mag niet op het bordje van verdachte komen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Verslavingszorg Noord Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in februari 2019 schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieagent door deze agent in de arm te bijten. Daarmee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de agent. Verdachte was op dat moment zodanig onder invloed van cocaïne dat hij in de openbare ruimte zeer vreemd en opvallend gedrag vertoonde, waarop de politie in het kader van hulpverlening zich over de verdachte ontfermde. Ruim drie maanden later, terwijl verdachte wederom zwaar onder invloed was van onder meer cocaïne, heeft hij een straatroof gepleegd en een autospiegel beschadigd. De rechtbank rekent verdachte met name de straatroof ernstig aan. Verdachte heeft het slachtoffer op klaarlichte dag beroofd van zijn rugzak, waarbij hij het slachtoffer heeft geslagen, geschopt en bedreigd. Voor het slachtoffer is een angstige en bedreigende situatie ontstaan. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden vaak nog lange tijd de gevolgen, zoals ook is gebleken uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Van de straatroof waren meerdere personen getuige, bij wie ook gevoelens van angst en onveiligheid zijn ontstaan. Gelet op de ernst van de feiten, acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf zonder meer gerechtvaardigd.
De voorlopige hechtenis van verdachte is sinds 10 juli 2019 geschorst en in het kader daarvan staat verdachte reeds onder toezicht van de reclassering. Dit toezicht zit echter nog in de opstartfase in verband met capaciteitsproblemen bij de reclassering. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit niet in het nadeel van verdachte werken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de reeds door verdachte ondergane voorarrest. Dit betekent dat verdachte niet opnieuw de gevangenis in hoeft. Om de ernst van de feiten te benadrukken, zal de rechtbank een forse voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen. Hieraan zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die reeds bij de schorsing zijn opgelegd, met dien verstande dat het locatiegebod zal worden gewijzigd zoals hierna omschreven. Daarnaast zal de rechtbank een maximale taakstraf opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 244,57 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoe-dingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering goed is onderbouwd en dat verdachte bereid is de schade te vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 mei 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 300, 304, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 225 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich blijft melden bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland zolang en zo vaak als de reclassering dit nodig acht, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem worden gegeven door of namens de reclassering;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan een trajectconsult en/of verdiepingsdiagnostiek, indien de reclassering dit nodig acht;
3. dat de veroordeelde zich zal onthouden van middelengebruik en zal meewerken aan middelencontrole door middel van bloed- en urineonderzoek;
4. dat de veroordeelde zal verblijven op het adres dat door de reclassering is geïndiceerd en aangewezen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.244,57(zegge: twaalfhonderd-vierenveertig euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
26 mei 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 1.244,57 (zegge: twaalfhonderdvierenveertig euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 244,57 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. S. Timmermans en
mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2019.