ECLI:NL:RBNNE:2019:4749

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
18/750001-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en valsheid in geschrift door bewindvoerder van hoogbejaarde moeder en verstandelijk beperkte broer

Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een man veroordeeld voor diefstal en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1953, heeft grote sommen geld van zijn hoogbejaarde, dementerende moeder en van zijn verstandelijk beperkte broer gestolen. Hij maakte misbruik van hun afhankelijkheid en leeftijd om hen geld afhandig te maken. Als bewindvoerder heeft hij bovendien valsheid in geschrift gepleegd door het gestolen geld niet op te geven bij de rechtbank. De rechtbank legde hem een taakstraf van 240 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Daarnaast moet hij aan zijn broer een bedrag van ruim € 48.000,-- en aan zijn moeder een bedrag van ruim € 31.000,-- terugbetalen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door geld van zijn moeder en broer te stelen, en dat hij dit deed door middel van een valse sleutel, namelijk door onrechtmatig gebruik te maken van hun bankpassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte grote bedragen heeft opgenomen en overgeboekt naar zijn eigen rekening, zonder toestemming van zijn moeder en broer. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed op verzoek van zijn moeder, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig.

De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de aangevers binnen de wettelijke termijn zijn ingediend. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan zijn broer en moeder, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750001-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 november 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 oktober 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op verschillende data en/of tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 1 mei 2014 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden en/of te Lelystad, in de gemeente Lelystad, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- ( een hoeveelheid) geld (in totaal (ongeveer) 69.437,= euro), althans enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of
- ( een hoeveelheid) geld (in totaal (ongeveer) 43.017,= euro), althans enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten door onrechtmatig gebruik van de bankpas op naam van die [slachtoffer 1] en/of op naam van die [slachtoffer 2] );
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij (op verschillende data en/of tijdstip)pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 1 mei 2014, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden en/of te Lelystad, in de gemeente Lelystad, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
- ( een hoeveelhe(i)d(en)) geld (in totaal (ongeveer) 69.437,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
- ( een hoeveelhe(i)d(en)) geld (in totaal (ongeveer) 43.017,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geld verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als degene die de beschikking had(den) over een of meer bankpas(sen) en/of een of meer bankrekening(en) op naam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij (op verschillende data en/of tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 2 mei 2014 tot en met 7 oktober 2017 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden en/of te Lelystad, in de gemeente Lelystad, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk - een hoeveelhe(i)d(en) geld (in totaal 1210 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of - een hoeveelhe(i)d(en) geld (in totaal 5669,35), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en dat verdachte in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval anders dan door misdrijf onder
zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2014 tot en met 22 april 2015 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, meermalen, althans eenmaal, een of meer geschrift(en) dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (een) beschrijving(en) van het vermogen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te weten een opgave van de inkomsten en/of uitgaven en/of vermogen
van de onder bewind gestelde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft verdachte een deel van het contante vermogen wat door verdachte in een kluis werd bewaard en toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , niet aan de Rechtbank Noord-Nederland opgegeven, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde niet-ontvankelijk is in de strafvervolging wegens een overschrijding van de klachttermijn van drie maanden. Voor beide aangevers geldt 12 augustus 2016 als de datum waarop zij kennis namen van het feit. Op die dag is aangever [slachtoffer 1] naar de bank geweest en heeft hij te horen gekregen dat er nog maar weinig geld op zijn bankrekening stond. Nu [slachtoffer 1] ook voor zijn moeder [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan, dient deze datum ook voor haar als datum van kennisneming te gelden.
De officier van justitie heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat beide aangevers binnen de wettelijke termijn van drie maanden een klacht hebben ingediend. Voor [slachtoffer 1] loopt de termijn vanaf 2 november 2016. Dat is dag waarop de belastingdienst heeft aangegeven dat hij geen kapitaal meer heeft waarover hij belasting verschuldigd is. Voor [slachtoffer 2] loopt de termijn vanaf 21 september 2017. Op die dag heeft zij te horen gekregen dat zij op haar rekening geen saldo meer heeft.
De rechtbank overweegt het volgende. Verduistering is strafbaar gesteld in art. 321 Sr. Deze bepaling is opgenomen in titel XXIV, die betrekking heeft op verduistering. Art. 324 Sr. bepaalt dat art. 316 Sr op de in de titel XXIV omschreven misdrijven van toepassing is. Indien het misdrijf van verduistering wordt gepleegd tegen een bloedverwant, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie, heeft de vervolging op grond van art. 324 in verbinding met art. 316 lid 2 Sr. alleen plaats op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Voor het indienen van de klacht geldt een termijn van drie maanden na kennisneming van het gepleegde misdrijf (art. 66 lid 1 Sr.). Kennisnemen betekent het weten van feiten, die een redelijke conclusie toelaten met betrekking tot de relevante omstandigheden van het feit, eventueel tevens van de persoon. Het is meer dan een bloot vermoeden en minder dan zekerheid (HR 15 april 2003, LJN AF5257).
De politie heeft op 13 januari 2017 de klacht van aangever [slachtoffer 1] ontvangen, en op 11 oktober 2017 die van aangeefster [slachtoffer 2] . Als datum van kennisneming hanteert de rechtbank voor aangever [slachtoffer 1] 2 november 2016, de datum waarop hij het bericht van de belastingdienst ontving dat hij geen kapitaal meer had waarover belasting verschuldigd was. De daaraan voorafgegane mededeling van de bank op 12 augustus 2016 zal weliswaar het vermoeden hebben doen ontstaan dat er wellicht iets aan de hand was, maar pas door de mededeling van de belastingdienst op 2 november 2016, is dat vermoeden meer dan een bloot vermoeden geworden.
Voor aangeefster [slachtoffer 2] hanteert de rechtbank 21 september 2017 als datum van kennisneming. Op die dag heeft zij de bank bezocht en hoorde zij voor het eerst dat haar spaargeld niet meer op haar rekening stond en dat het saldo op haar betaalrekening sterk geslonken was. Naar aanleiding daarvan heeft zij dan ook aangifte en klacht gedaan op 11 oktober 2017.
De rechtbank is daarom met de officier van justitie van oordeel dat beide klachten binnen drie maanden na de dag van kennisneming zijn ontvangen, zodat de klachttermijn niet is overschreden. De rechtbank verwerpt het verweer en acht de officier van justitie ontvankelijk in de strafvervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1. primair ten laste gelegde diefstal. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de aangevers naar zijn mening impliciet toestemming hebben gegeven om verdachte hun bankrekening te laten beheren.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1. subsidiair, feit 2. en feit 3. Verdachte heeft zonder toestemming in korte tijd grote bedragen opgenomen van de bankrekeningen van de aangevers. In zijn kluis lag € 118.000,00, waarvan slechts een beperkt deel besteed is ten gunste van de aangevers. Het grootste deel van dit geld heeft verdachte zich toegeëigend en voor zichzelf gebruikt. Hij heeft er onder meer een verbouwing aan zijn eigen woning mee gefinancierd en goederen voor zichzelf van gekocht. Het kluisgeld, dat tot het vermogen van de aangevers behoorde, heeft hij als bewindvoerder opzettelijk niet opgegeven in zijn overzicht aan de rechtbank. Verdachte heeft dat overzicht dus valselijk opgemaakt. Voor de hoogte van de verduisterde bedragen gaat de officier van justitie uit van de berekening die is gemaakt ten behoeve van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. primair en subsidiair en feit 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de zorg op zich genomen voor zijn oude en dementerende moeder en zijn verstandelijk beperkte broer. Hij heeft hun huis schoongemaakt, kleding en versleten meubels vervangen en hij heeft dingen met hen ondernomen zoals dagtripjes, vakanties en etentjes. Daarbij is hij als vanzelf de financiën voor beiden gaan beheren omdat zij daar niet meer toe in staat waren. Voor alle handelingen die verdachte heeft verricht, had verdachte toestemming van zijn moeder en zijn broer. Ze waren op de hoogte van de bestedingen, opnames en overboekingen. Dat blijkt ook uit de verklaringen van moeder, inhoudend dat ze leningen heeft verstrekt en heeft meebetaald aan de stoel voor de vrouw van verdachte. Het enkele feit dat verdachte gelden heeft opgenomen of overgemaakt naar zijn eigen rekening, maakt nog niet dat hij daarbij het opzet op toe-eigening had. De verklaringen van aangevers zijn niet voldoende betrouwbaar om de ontkenning van verdachte te weerleggen als het gaat om oogmerk, opzet en wederrechtelijkheid. Het geld in de kluis van verdachte werd daar met medeweten van de aangevers bewaard en dat geld werd ook gebruikt ten bate van de aangevers. Beide aangevers hebben een beperking en zijn beïnvloedbaar, waardoor hun aangifte en verklaringen minder betrouwbaar zijn. Vanaf het moment dat ze door hun neef [naam 1] werden begeleid, ontstond pas het scenario van verduistering. Van dat scenario zijn ze niet meer af te brengen en er is uiteindelijk aangifte gedaan.
Ten aanzien van feit 3. refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1. primair
De rechtbank stelt vast dat uit onderzoek van de financiële recherche is gebleken dat verdachte, voordat hij op 2 mei 2014 bewindvoerder werd van zijn broer en moeder, in een paar maanden tijd grote sommen geld van de bankrekeningen van zijn broer en zijn moeder heeft gehaald. Verdachte heeft van de rekening van zijn broer een bedrag van € 50.177,00 naar zijn eigen rekening overgeboekt en € 19.260,00 contant opgenomen, tezamen een totaal van € 69.437,00. Verdachte heeft van de rekening van zijn moeder een bedrag van € 17.477,00 naar zijn eigen rekening overgeboekt en € 25.540,00 contant opgenomen, tezamen een totaal van € 43.017,00. Het geld werd niet in één keer opgenomen, maar veelal in delen variërend van een paar honderd tot wel tienduizend euro. Kenmerkend zijn overboekingen en contante geldopnamen van € 5.000,00 en € 10.000,00 tegelijk.
Verdachte heeft verklaard dat hij hiertoe toestemming van zijn moeder had. Naar zijn zeggen wilde zijn moeder dat haar geld en het geld van zijn broer veilig opgeborgen werd. Daarom heeft hij het geld van zijn moeder en zijn broer opgenomen en bij hem thuis in de kluis gelegd. Van het kluisgeld zou hij bestedingen ten bate van zijn broer en moeder hebben gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van verdachte onvoldoende steun in de stukken. Uit de aangiften en aanvullende verklaringen van zijn moeder en zijn broer blijkt niet dat verdachte toestemming had voor deze handelingen. Broer [slachtoffer 1] was over deze geldstromen niet eens geïnformeerd, laat staan dat hem toestemming was gevraagd. De verklaring van verdachte is ook om andere redenen ongeloofwaardig. Het is algemeen bekend dat spaargeld in hoge mate veilig is bij een Nederlandse bank; in het onwaarschijnlijke geval dat de bank failliet zou gaan, geldt een garantieregeling. In dat licht is het volstrekt onlogisch om zulke grote geldsommen die aan anderen toebehoren, zonder geldige reden van hun bankrekening af te halen en contant thuis te bewaren. Verdachte verklaarde dat hij dat deed op verzoek van zijn dementerende moeder, maar dat acht de rechtbank ongeloofwaardig. Bovendien verklaart dat niet waarom verdachte dan ook de bankrekening van zijn broer buiten diens medeweten vrijwel heeft leeggehaald. Als de-facto zaakwaarnemer van zijn moeder en broer rustte op verdachte juist de plicht hun geld verstandig en controleerbaar te beheren. Verdachte heeft, behoudens enkele bestedingen, ook niet kunnen verantwoorden waaraan het kluisgeld van zijn broer en moeder is uitgegeven. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich de ten laste gelegde bedragen van € 69.437,00 en € 43.017,00 opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat verdachte van het zich toegeëigende geld later ook uitgaven ten bate van zijn moeder en broer heeft gedaan, maakt dat niet anders.
Feit 2.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van bewindvoerder geld van zijn broer en moeder toegeëigend ten voordele van zichzelf en hij heeft geld uitgegeven ten bate van zijn broer en moeder. Door deze vermenging van de gelden is een diffuse situatie ontstaan en in het licht van de kort daarvoor door verdachte gepleegde wederrechtelijke toe-eigening kan de rechtbank niet meer vaststellen uit welke geldbron hij die uitgaven heeft bekostigd en of verdachte deze gelden anders dan door misdrijf onder zich had. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 2. ten laste gelegde verduistering.
Feit 3.
Vanaf 2 mei 2014 is verdachte bewindvoerder van zijn broer en moeder. In zijn kluis liggen dan al grote sommen geld die afkomstig zijn van de rekeningen van zijn broer en moeder. In de door verdachte opgemaakte beschrijving van het vermogen heeft verdachte dit geld niet als vermogen van zijn broer en moeder opgegeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte had moeten weten en dat hij ook wist dat hij dit kluisgeld als vermogen van zijn moeder en broer op diende te geven. In het licht van het feit dat hij vlak voor de start van zijn bewindvoerderschap grote sommen geld van zijn broer en moeder had gestolen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat dit vermogen moest worden opgegeven, volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze geschriften valselijk heeft opgemaakt.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 24 oktober 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In december 2013 heb ik contant geld opgenomen van de rekening van mijn broer. In de periode van januari 2013 tot en met 1 mei 2014 heb ik geld van de bankrekeningen van mijn broer en mijn moeder gehaald. Het geld heb ik in mijn kluis gedaan. Dat geld heb ik als bewindvoerder niet opgegeven als vermogen van mijn broer en mijn moeder.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 19 januari 2018, opgenomen op pagina 201 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Factuur [bedrijf 1] voor een vrieskast. Op 28 december 2013 contant betaald. Kosten € 707,90. U heeft in deze periode niet zoveel contant geld opgenomen. Met welk geld is deze betaald? (bijlage 6)
A: Ik denk dat ik deze heb betaald van het geld van mijn moeder. En ik weet niet of ik mijn moeder hiervoor wel toestemming heb gevraagd.
V: Het afleveradres is [straatnaam] Lelystad. Hoe verklaart u dit?
A: Ja, ik zie het staan. Ik heb deze gekocht
(…)
V: Factuur [bedrijf 2] . 9 juli 2016. Totale kosten € 5.300. Is dit de serre? Hoe is deze betaald? Met welk geld? Had u hiervoor toestemming? (bijlage 9)
A:lk heb dit geld uit het kluisje gehaald. (…) Ze heeft niet echt toestemming gegeven.
(…)
V: Factuur [bedrijf 3] 10 januari 2018. € 300,- contant en € 173,95 gepind. Hoe komt u aan dit geld? En van welke rekening is dit gepind? (bijlage 15)
A: Dit is een televisie voor mijn partner voor in het ziekenhuis. Die € 300,- komt uit het kluisje. Ik heb hiervoor geen toestemming aan mijn moeder gevraagd en dus ook niet gekregen.
(…)
V: Over uw kluisje. Er zat nog 2 x € 10.000,- geseald in. Dit was zoals u het van de bank had ontvangen. En er zat een envelop in waar nog € 5.000,- in zat. Hoe zat het andere geld voorheen in de kluis?
A: Dit zat in enveloppen van € 5.000,- en € 2.500,-. Op de envelop stond een naam met [slachtoffer 1] of ma. Dit geld heb ik in de loop der jaren opgebruikt (…) of omdat ik zelf geld nodig had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 januari 2017, opgenomen op pagina 313 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017012681 d.d. 19 maart 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Toen wij nog in de [straatnaam] woonden werd mijn moeder ziek. Zij werd toen opgenomen in het ziekenhuis.
(…)
Ik was er niet helemaal bij. Ik was net bij mijn moeder geweest en hierdoor was ik met mijn gedachten er niet helemaal bij. Ook namen mijn broer en zijn vrouw mijn bankpas en die van mijn moeder mee.
(…)
In 2013 woonde ik nog in de [straatnaam] .
(…)
Zoals ik kan zien, had ik ongeveer 85.000 euro in 2013. In 2014 had ik nog 10.000.
(…)
Dit geld wat op mijn rekeningen stond is en was van mij. Ik doe hierbij aangifte (...) tegen mijn broer [verdachte] . Mijn broer heeft mijn geld van mij gestolen. Het is mijn geld en ik ben altijd zuinig geweest zodat ik mij kon redden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 oktober 2017, opgenomen op pagina 336 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Maar nog meer schrik ik ervan dat mijn spaargeld dat ik bij de Rabobank op een rekening had staan op l januari 2014 , namelijk 45.911 euro, nu niet meer bij de Rabobank staat.
(…)
[verdachte] heeft dit nooit met mij besproken. En ik heb natuurlijk niet aan [verdachte] opdracht of toestemming gegeven om het geld van die Raborekening te halen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen bankrekening [slachtoffer 1] d.d. 29 januari 2018, opgenomen op pagina 409 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Opgevraagd over een periode van 1 januari 2013 tot en met 17 januari 2017. Deze rekeningen staan op naam van [slachtoffer 1] . In dit pv wordt ingegaan op rekening [rekeningnummer] .
(…)
Rekening verloop 2014
(…)
In de maanden januari tot en met april 2014 is er een bedrag van € 19.260,- opgenomen en er is € 50.177,- overgeboekt naar de rekening van de verdachte [verdachte] . Naast deze
boekingen is er op 4 maart 2014 € 30.000 opgenomen van de gekoppelde spaarrekening
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen bankrekening [slachtoffer 2] d.d. 15 januari 2018, opgenomen op pagina 438 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Opgevraagd over een periode van 1 januari 2013 tot en met 12 oktober 2017.
(…)
In dit proces-verbaal wordt ingegaan op de mutaties van rekening [rekeningnummer]
(…)
Rekening verloop december 2013
(…)
- Contante opname € 4.420,-
(…)
Rekening verloop 2014
In de maanden januari tot en met april 2014 is er voor een bedrag van € 21.300 contant opgenomen en er is € 17.477 overgeboekt naar de rekening van de verdachte [verdachte] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen bankrekening [verdachte] d.d. 15 januari 2018, opgenomen op pagina 426 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van een vordering heeft de ING de bankgegevens en een rekeningoverzicht
verstrekt van rekeningnummer [rekeningnummer] te naam gesteld op [verdachte] ( [verdachte] ) (m) [geboortedatum] -1953 over de periode 02-01-2013 tot en met 03-04-2017.
(…)
Bevindingen rekeninggegevens [rekeningnummer] 01-01-2014 tot en met 31-12-2014
- 20-01-2014 overboeking (ontvangen) van [slachtoffer 1] ad € 5.000,- (…)
Tegenrekening nummer [rekeningnummer] (betreft rekening broer [slachtoffer 1] ).
- 20-01-2014 Contante geldopname met pas 009 ad € 5.000,-
(…)
- 24-01-2014 Overboeking (ontvangen) van [slachtoffer 1] ad € 5.000,- (…)
Tegenrekening nummer [rekeningnummer] (betreft rekening broer [slachtoffer 1] ).
- 24-01-2014 Overboeking (ontvangen) van [slachtoffer 2] ad € 5.000,-. (…) Tegenrekening [rekeningnummer] (rekening moeder).
- 24-01-2014 Contante geldopname met pas 009 ad € 10.000,-
(…)
- 14-02-2014 Overboeking (ontvangen) van [slachtoffer 2] ad € 10.000,- (…) Tegenrekening [rekeningnummer] (betreft rekening moeder)
- 14-02-2014 Contante geldopname met pas 009 ad € 10.000,-
(…)
- 05-03-2014 Overboeking (ontvangen) van [slachtoffer 2] ad € 2.000,- (…) Tegenrekening [rekeningnummer] (betreft rekening moeder).
- 05-03-2014 Overboeking (ontvangen) van [slachtoffer 1] ad € 10.000,- (…) Tegenrekeningnummer [rekeningnummer] (betreft rekening broer).
- 06-03-2014 Overboeking (betaald) naar [naam 2] ad €1.000,- (…) - Tegenrekening [rekeningnummer] .
06-03-2014 Contante geldopname met pas 009 ad € 10.000,-
(…)
- 13-03-2014 overboeking (ontvangen) van [slachtoffer 1] ad € 10.000,- (…)
Tegenrekening [rekeningnummer] (rekening broer [slachtoffer 1] ).
- 13-03-2014 geldopname met pasnummer 009 ad € 10.000,- (…)
- 17-03-2014 Overboeking (ontvangen) van [slachtoffer 1] ad € 10.000,- (…)
Tegenrekening [rekeningnummer] (betreft rekening broer [slachtoffer 1] ).
- 18-03-2014 Contante geldopname met pas 009 ad € 10.000,-
- 26-03-2014 Overboeking (ontvangen) van [slachtoffer 1] ad € 10.000,-
Tegenrekening [rekeningnummer] (rekening broer [slachtoffer 1] ).
- 31-03-2014 Contante geldopname met pasvolgnummer 009 ad € 10.000,-
8. Een schriftelijk bescheid, te weten Beschrijving van het vermogen, opgenomen op pagina 586 e.v. voor zover inhoudend:
Gegevens rechthebbende
Naam [slachtoffer 2]
(Verpleeg)adres [straatnaam]
[postcode + woonplaats]
BIJ HET BEGIN VAN HET BEWIND BEHOORDEN AAN DE RECHTHEBBENDE TOE DE VOLGENDE GOEDEREN
Tegoeden op bank-/giro/spaarrekeningen
Naam rekening Saldo begin periode Saldo einde periode
(…)
2-5-14 31-12-14
(…)
4. Waardevolle roerende zaken
[
niets ingevuld]
(…)
7. Geschatte netto inkomsten per maand (voor zover bekend nu)
(…)
8. Geschatte uitgaven per maand (voor zover op dit moment bekend)
(…)
Naam bewindvoerder [verdachte]
9. Een schriftelijk bescheid, te weten Beschrijving van het vermogen, opgenomen op pagina 555 e.v. voor zover inhoudend:
Gegevens rechthebbende
Naam [slachtoffer 1]
(Verpleeg)adres [straatnaam]
[postcode + woonplaats]
BIJ HET BEGIN VAN HET BEWIND BEHOORDEN AAN DE RECHTHEBBENDE TOE DE VOLGENDE GOEDEREN
Tegoeden op bank-/giro/spaarrekeningen
Naam rekening Saldo begin periode Saldo einde periode
(…)
2-5-14 31-12-14
(…)
4. Waardevolle roerende zaken
[
niets ingevuld]
(…)
7. Geschatte netto inkomsten per maand (voor zover bekend nu)
(…)
8. Geschatte uitgaven per maand (voor zover op dit moment bekend)
(…)
Naam bewindvoerder [verdachte]

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1. primair en 3. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 1 mei 2014 te Leeuwarden en/of te Lelystad, in elk geval in Nederland, meermalen,
- een hoeveelheid geld, in totaal € 19.260,00, toebehorende aan [slachtoffer 1] en
- een hoeveelheid geld, in totaal € 25.540,00, toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door onrechtmatig gebruik van de bankpas op naam van die [slachtoffer 1] en op naam van die [slachtoffer 2] ;
en
- een hoeveelheid geld, in totaal € 50.177,00, toebehorende aan [slachtoffer 1] en
- een hoeveelheid geld, in totaal € 17.477, toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3.
hij in de periode van 2 mei 2014 tot en met 22 april 2015 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een opgave van de inkomsten en uitgaven en vermogen van de onder bewind gestelde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, immers heeft verdachte een deel van het contante vermogen wat door verdachte in een kluis werd bewaard en toebehorende aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet aan de Rechtbank Noord-Nederland opgegeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en diefstal;
3. valsheid in geschrift.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1. subsidiair, 2. en 3. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1. primair voor vrijspraak gepleit. Ten aanzien van de feiten 1. subsidiair en 2. heeft de raadsman primair gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair voor vrijspraak. Ten aanzien van feit 3. heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Als de rechtbank toch tot een veroordeling komt, acht de raadsman een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet geschikt voor verdachte. Hij heeft de zorg voor zijn partner en is een first offender. Ook kan hij dan niet de door hem aangerichte financiële schade vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 28 mei 2019, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal. Hij heeft grote sommen geld van zijn hoogbejaarde, dementerende moeder en van zijn verstandelijk beperkte broer gestolen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de leeftijd en de afhankelijkheid van zijn moeder en broer om hen zo geld afhandig te maken. Voorts heeft hij als bewindvoerder valsheid in geschrift gepleegd door het gestolen geld niet als vermogen van zijn moeder en broer op te geven bij de rechtbank. Dit zijn nare feiten en de rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk.
De reclassering schat het recidiverisico in als laag. Gelet op de ontkennende houding van verdachte onthoudt de reclassering zich van een strafadvies. Wel merkt de reclassering op dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevolgen heeft voor de partner van verdachte. Zij is door haar gebrekkige gezondheid afhankelijk van de zorg van verdachte.
De rechtbank heeft voor de strafbepaling mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor fraude. Tot een bedrag van € 125.000,00 geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de strafoplegging laat de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat hij een blanco strafblad heeft. Daarnaast heeft hij de zorg voor zijn zieke vrouw. Bovendien zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevolgen hebben voor zijn financiële situatie en zijn mogelijkheden om de door de slachtoffers geleden financiële schade te vergoeden door te werken.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden is. De rechtbank legt de voorwaardelijke gevangenisstraf mede op om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 60.806,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 33.802,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen, te weten: een schadebedrag € 60.806 voor [slachtoffer 1] en een schadebedrag van € 33.802 voor [slachtoffer 2] , kunnen worden toegewezen. De officier van justitie heeft ook de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie althans vrijspraak, primair betoogd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair, in geval van veroordeling, heeft de raadsman bepleit dat de vordering eveneens niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze zo ingewikkeld is dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Bovendien betwist de verdediging de vorderingen uitdrukkelijk en is het aan de benadeelde partijen om hun schade specifieker te duiden in een civiele procedure.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van feit 1. primair. Ten aanzien van de onderbouwing van de vorderingen hebben de benadeelde partijen verwezen naar het onderzoek van de financiële recherche. De rechtbank zal voor de beoordeling van de omvang van de schade uitgaan van de berekeningen in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 19 maart 2018. De rechtbank realiseert zich dat in dat rapport in het voordeel van verdachte is gerekend. Omwille van de eenvoud zal de rechtbank evenwel de ontnemingsbedragen hanteren als ondergrens van de geleden schade. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit analyse van de bankrekeningen dat verdachte, na aftrek van bedragen die zijn aangewend ten behoeve van de inventaris van de woning van [slachtoffer 1] , € 63.682,15 heeft opgenomen of overgeboekt van de rekening van [slachtoffer 1] . Minus het bedrag van € 15.000,00 dat in de kluis van verdachte is aangetroffen en aan [slachtoffer 1] is teruggegeven, beloopt diens schade een totaalbedrag van € 48.682,15.
Uit analyse van de bankrekeningen volgt voorts dat verdachte op de rekening van [slachtoffer 2] € 1.931,32 heeft teruggestort, dat € 2.467,15 ten goede is gekomen aan haar inboedel, dat € 500,- is besteed aan de vakantie naar Kijkduin en dat € 1.799,- met haar toestemming is besteed aan een buffetkast. Na aftrek van deze kosten heeft verdachte derhalve € 41.988,88 opgenomen of overgeboekt van haar rekening. Minus het bedrag van € 10.000,00 dat in de kluis van verdachte is aangetroffen en aan [slachtoffer 2] is teruggegeven, beloopt haar schade een totaalbedrag van € 31.988,88. De rechtbank zal deze bedragen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2014.
Voor het overige zal de rechtbank de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen zich voor het overige wenden tot de burgerlijke rechter. In een civiele schadestaatprocedure kan worden vastgesteld wat eventueel de verdere omvang van de schade daadwerkelijk is. De benadeelde partijen staat de mogelijkheid open om inzage te krijgen in de processtukken die nodig zijn om de civiele procedure te voeren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 225, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1. primair en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij eventuele uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van 18/750001-18, feit 1. primair:
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 48.682,15(zegge: achtenveertigduizend zeshonderdtweeëntachtig euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2014.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 48.682,15(zegge: achtenveertigduizend zeshonderdtweeëntachtig euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 188 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 31.988,88(zegge: eenendertigduizend negenhonderdachtentachtig euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2014.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 31.988,88(zegge: eenendertigduizend negenhonderdachtentachtig euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 177 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2019.