ECLI:NL:RBNNE:2019:4739

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
6671161 CV EXPL 18-1126
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake asbestverontreiniging en tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Oosten Project Management (OPM) en Straal- en Coatingbedrijf Fryslan B.V. (SCBF) over een asbestverontreiniging in de straalhal van SCBF. OPM had in opdracht van SCBF een asbestinventarisatie uitgevoerd, waarbij asbestvezels waren aangetroffen in het door SCBF gebruikte straalgrit. SCBF had OPM ingeschakeld voor het uitvoeren van een risicobeoordeling en sanering, maar was ontevreden over de uitvoering van het onderzoek en de daaruit voortvloeiende kosten. SCBF stelde dat OPM tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de NEN 2991 norm niet correct te volgen en de verontreiniging niet adequaat in te kaderen. OPM vorderde betaling van openstaande facturen, terwijl SCBF in reconventie ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding vorderde. De kantonrechter oordeelde dat OPM niet had gehandeld conform de geldende normen, waardoor er sprake was van een toerekenbare tekortkoming. De vorderingen van OPM werden afgewezen en de overeenkomst werd ontbonden. SCBF werd veroordeeld in de proceskosten van OPM.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: 6671161 \ CV EXPL 18-1126
Vonnis van de kantonrechter van 12 november 2019
in de zaak van
de vennootschap onder firma
OOSTEN PROJECT MANAGEMENT,
gevestigd te Franeker,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: aanvankelijk mr. E.E. Zaunbrechler-Boschloo, thans mr. W. Knoester,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRAAL- EN COATINGBEDRIJF FRYSLAN B.V.,
gevestigd te Franeker,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. P. van Bommel te Franeker.
Partijen zullen hierna OPM en SCBF genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 12 juni 2018, waarbij het SCBF is toegestaan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holland Mineraal B.V. (hierna te noemen Holland Mineraal) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eurogrit B.V. (hierna te noemen Eurogrit) in vrijwaring op te roepen,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie,
  • een akte houdende uitlating producties van SCBF.
1.2.
Ten slotte is vonnis in de hoofdzaak bepaald. De (gevoegde) vrijwaringszaken (zaak-/rolnummer: 7035982 \ CV EXPL 18-5325) zijn - nadat Holland Mineraal en Eurogrit beide een conclusie van antwoord hadden genomen - aangehouden tot het vonnis in de hoofdzaak is gewezen.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
SCBF is een straal- en coatingbedrijf gevestigd aan de Edisonstraat 22 te Franeker. Voor de straalwerkzaamheden gebruikt SCBF een straalhal met een vloeroppervlak van 30x10 meter. Deze straalhal heeft een hoogte van 10 meter.
2.2.
SCBF heeft in september 2017 bij Holland Mineraal twee ton 'Excellent grit fijn' besteld ad € 554,18 inclusief btw. Dit straalgrit was afkomstig van Eurogrit. Dit grit is op
29 september 2017 aan SCBF geleverd en door SCBF gebruikt voor straalwerkzaamheden.
2.3.
Op 5 oktober 2017 heeft Eurogrit aan haar klanten, waaronder Holland Mineraal, bekend gemaakt dat er asbestvezels waren gevonden in het door haar geleverde straalgrit. Holland Mineraal heeft deze brief op 6 oktober 2017 doorgezonden naar haar klanten, waaronder SCBF. In een schrijven van 7 oktober 2017 heeft Eurogrit (onder de naam Sibelco) tevens aangegeven bereid te zijn de kosten van een asbestdeskundige voor het uitvoeren van een asbestanalyse te zullen vergoeden.
2.4.
Op 10 oktober 2017 heeft de Inspectie SZW het navolgende nieuwsbericht gepubliceerd:
Informatie voor bedrijven over gebruik straalmiddel Eurogrit
Nieuwsbericht | 10-10-2017 | 16:49
Mogelijk 140 bedrijven hebben gewerkt met het straalmiddel Eurogrit, waarin asbestvezels zijn aangetroffen. Het straal middel is geleverd door het bedrijf Eurogrit BV uit Dordrecht. Straalgrit wordt gebruikt om roest te verwijderen c.q. te voorkomen. De kans bestaat dat werknemers zijn blootgesteld aan asbest. In ieder geval kan er sprake zijn van onzekerheid. De Inspectie SZW, Inspectie Leefomgeving en Transport en de Omgevingsdiensten werken samen om de problematiek goed in kaart te brengen en maatregelen te nemen.
Deze informatie van de Inspectie SZW is specifiek voor de bedrijven die hebben gewerkt met dit straalgrit of het straalgrit op de bedrijfslocatie hebben opgeslagen.
Wat zijn de belangrijkste zaken die deze bedrijven nu moeten doen
Alle straalwerkzaamheden met het product Eurogrit moeten direct gestopt worden als dit nog niet is gebeurd.
Alle 140 bedrijven die mogelijk met het product Eurogrit hebben gewerkt hebben een brief van de Inspectie SZW ontvangen. Hierin wordt gevraagd om binnen 2 werkdagen alle werklocaties door te geven waar met het product gewerkt is.
De bedrijven moeten mogelijke plekken van blootstelling én mogelijk blootgestelde werknemers in kaart brengen. Dat geldt niet alleen voor werknemers van straalbedrijven, maar ook voor werknemers van de bedrijven waar gestraald is.
De arbeidsplaats en/of het mogelijke verspreidingsgebied moet gezien worden als een locatie waar asbest daadwerkelijk aanwezig is of is vrijgekomen. Dit tot het tegendeel is aangetoond.
Het verspreidingsgebied moet dan worden afgezet en/of de ruimte waarbinnen met het grit is gewerkt moet worden afgeschermd/afgesloten onder de vermelding dat daar gevaar voor blootstelling aan asbest aanwezig is.
Conform artikel 4.54a Arbeidsomstandighedenbesluit moet vervolgens worden overgegaan tot het inventariseren van de vermeende besmetting (aard en omvang bepalen) en moet de risicoklasse worden bepaald. Dit moet worden uitgevoerd door een gecertificeerde asbestinventarisatie-instelling, zie ascert.nl.
Voor zover uit de inventarisatie blijkt dat asbest is aangetroffen, moet men dit asbest conform de regelgeving (conform de risicoklasse) laten verwijderen. Zo nodig - dat wil zeggen als de verwijdering op basis van het inventarisatierapport in risicoklasse 2 of 2A valt - door een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf: ascert.nl.
Straalmiddel verontreinigd met asbest is een afvalstof geworden.
Als werkgever dient u uw verantwoordelijkheid te nemen om uw werknemers zorgvuldig te informeren over wat er gevonden is en indien nodig nazorg verlenen. Uw bedrijfsarts kan u verder informeren.
De Inspectie SZW heeft opdracht gegeven om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar blootstellingsrisico's voor werknemers in verschillende scenario's. De resultaten van dit onderzoek zullen openbaar worden gemaakt.
Als werknemers zijn blootgesteld aan asbest dan moet dit worden opgenomen in het personeelsdossier van de betreffende werknemers.
2.5.
De Inspectie SZW heeft bij brief van 18 oktober 2017 SCBF geïnformeerd dat zij een van de afnemers van het verontreinigde straalgrit was. SCBF moest op grond daarvan inventarisatie- en saneringswerkzaamheden van haar bedrijfsruimte(n) laten uitvoeren.
2.6.
OPM is een gecertificeerde asbestinventarisatie-instelling.
2.7.
OPM heeft op verzoek van SCBF op 9 oktober 2017 een drietal bulkmonsters genomen van het asbestverdachte straalgrit. Uit de analyseresultaten van deze monsters bleek dat er asbestvezels (type chrysotiel) aanwezig waren in (een kuubzak met) straalgrit in de bedrijfshal.
2.8.
Naar aanleiding van de analyseresultaten van deze monsters heeft op 10 oktober 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen OPM en SCBF, waarna OPM, eveneens op 10 oktober 2017, een opdrachtbevestiging aan SCBF heeft toegestuurd voor een verontreinigingsonderzoek op basis van de NEN 2991 voor een bedrag van € 6.910,00 exclusief btw (inclusief SEM analyse en (brief)rapportage). Daarbij zouden 40 kleefmonsters en zes luchtmonsters worden genomen.
2.9.
OPM heeft vervolgens in de avond van 10 oktober 2017 voormeld verontreinigings-/blootstellingsonderzoek uitgevoerd. Daarnaast heeft OPM, op verzoek van SCBF, twee aanvullende monsters genomen (uit de voorraadbunker en uit een stofzak).
De genomen monsters zijn ter analyse aangeboden aan een daartoe geaccrediteerd laboratorium, waar de monsters zijn geanalyseerd.
2.10.
De resultaten van haar onderzoek heeft OPM op 12 oktober 2017 in een rapportage verwerkt. Het rapport van OPM luidt (voor zover van belang):

1.Samenvatting, conclusie en aanbevelingen

Door SCBF is aan Oosten Project Management opdracht verleend voor het uitvoeren van een risicobeoordeling (NEN 2991) van de bedrijfshal, gelegen aan de Edisonstraat 22 te Franeker.
Om een eventuele verontreiniging met asbest een wettelijk kader te geven om te saneren/reinigen is besloten het NEN 2991 onderzoek als onderdeel van een asbestinventarisatie te laten zijn. Hierbij dient dus te worden opgemerkt dat de asbestinventarisatie niet het hoofddoel van het in opdracht gegeven onderzoek is geweest.
De asbestinventarisatie is uitgevoerd conform de eisen zoals gesteld in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de Arbeidsomstandighedenregeling. Op 9 oktober 2017 zijn een drietal bulkmonsters in de bedrijfshal genomen. Het blootstellingsonderzoek is op 10 oktober 2017 uitgevoerd. In totaal is/zijn twee asbesthoudende bronnen waargenomen.
Tijdens het blootstellingsonderzoek zijn zes luchtmonsters en veertig kleefmonsters genomen en aan het laboratorium ter SEM-analyse aangeboden.
Het blootstellingsonderzoek is onder geconditioneerde omstandigheden uitgevoerd.
(…..)
Op basis van deskresearch, veldwerk en laboratoriumanalyses kan worden geconcludeerd dat op de volgende locatie(s) asbesthoudend(e) materia(a)l(en) is/zijn aangetroffen.
Bron Bron Locatie (…..) Hoeveelheid (…..) Risico
nr. klasse
1 Straalgrit In één van de Ca. 1,5 m3 1
kuubzakken
2 Verontreiniging In de straalhal Ca. 300 m2 2
2.11.
Op pagina 13 en 14 van het rapport staat met betrekking tot deze beide locaties vermeld:
Bron
StraalgritBron.nr. 1
Locatie In één van de kuubzakken
Verdieping Begane grond
Asbestsoort(en) Chrysotiel Monster M1
nr. Percentage (%) positief
Identificatiecode 1741959/1/1.1
analysecertificaat
Hoeveelheid Ca. 1,5 m3
Binding Niet hechtgebonden
Beschadiging -
Verwering -
Bereikbaarheid Goed
Risicoklasse 1
Verwijderingsmethode Containment
Opmerkingen Geen
(…..)
Bron
VerontreinigingBron.nr. 2
Locatie In de straalhal
Verdieping Begane grond
Asbestsoort(en) Chrysotiel Monster KM22 en
nr. KM23
Concentratie +/++
Identificatiecode 1742027/1/1.1
analysecertificaat
Hoeveelheid Ca. 300 m2
Binding Niet hechtgebonden
Beschadiging ++
Verwering -
Bereikbaarheid Goed
Risicoklasse 2
Verwijderingsmethode Containment
Opmerkingen De straalhal heeft een hoogte van ca. 10 m1
Het wordt aanbevolen de bron op korte termijn te saneren.
2.12.
Bijlage 5 bij het rapport geeft de plattegrond van het bedrijfspand en de locaties van de genomen monsters weer:
2.13.
Bijlage 6 bij het rapport geeft als resultaten van het NEN 2991 onderzoek (voor zover van belang):
Samenvatting NEN 2991 onderzoek
Aanleiding van het onderzoek is het aantreffen van een mogelijke asbestverontreiniging door middel van werkzaamheden met asbesthoudend straalgrit in een bedrijfshal.
Aan de hand van onderstaande bevindingen kan geconcludeerd worden dat:
1. In
geenvan de zes genomen luchtmonsters zijn na analyse asbestvezels aangetroffen.
Geconcludeerd kan worden dat er in de binnenlucht tijdens de monsterneming
géénasbestvezels zijn aangetroffen.
2. Visueel is er in een deel van de bedrijfshal asbesthoudend materiaal aangetroffen: In kuubzakken en in de bedrijfshal.
3. Uit de analyseresultaten van de genomen kleefmonsters komt naar voren dat er in twee kleefmonsters asbestvezels zijn aangetroffen.
Op basis van deze analyseresultaten mag worden geconcludeerd dat de straalhal als asbest verontreinigd dient te worden beschouwd.
Bij het betreden van de straalhal treedt een potentieel blootstelling aan asbestvezels op.
(…..)
Bij het aantreffen van één of meer monsters in de categorie + of ++ wordt het aantal monsters rondom de "hot spot" uitgebreid totdat er geen + of ++ monsters meer worden aangetroffen.
2.14.
Voor de verwijdering van het door OPM aangetroffen asbest heeft OPM het bedrijf Flory benaderd. Flory heeft vervolgens in opdracht van SCBF de gehele straalhal (3.000 m3) gesaneerd.
2.15.
OPM heeft voor de door haar verrichtte werkzaamheden bij facturen van
12 oktober 2017 en 17 oktober 2017 bedragen van respectievelijk € 8.887,45 (inclusief btw) en € 205,70 (inclusief btw) aan SCBF in rekening gebracht. SCBF heeft deze facturen, ondanks aanmaningen, onbetaald gelaten.
2.16.
OPM heeft in november 2017 in een schriftelijke toelichting (productie 10 bij conclusie van antwoord) aangegeven (voor zover van belang) :
(…..)
Bepalen van de saneringscontour in de straalhal:
Uit de analyse resultaten van de kleefmonsters blijkt dat kleefmonsters 22 en 23 asbest bevatten. Kleefmonster 22 geeft een weergave van + (100-1000 asbestvezels/cm2 oppervlak) en kleefmonster 23 geeft een weergave van ++ (>1000 asbestvezels/cm2 oppervlak). Beide kleefmonsters zijn in de straalhal genomen. De NEN 2991 zegt over de weergaven het volgende:
Bij het aantreffen van één of meer monsters in de categorieën + of ++ wordt het aantal monsters rondom de hotspot uitgebreid.
Op kleefmonster 21 en kleefmonster 24 is in dezelfde straalhal geen asbest aangetroffen. Deze kleefmonsters worden beschouwd als de uitbreiding van kleefmonsters 22 en 23. Het gedeelte van de straalhal tussen kleefmonsters 22, 23 en 21, 24 dienst als verontreinigd (voorheen besmet) te worden beschouwd. Het gebruik van het verontreinigde straalgrit sterk doet vermoeden dat in de aangetroffen omstandigheid in de straalhal een blootstelling kan optreden. In samenspraak met SCB Fryslan BV is besloten om niet meer tijd en kosten te besteden aan het uitbreiden van het verontreinigingsonderzoek in de straalhal, heeft Oosten Project Management gehoor gegeven aan het verzoek van haar opdrachtgever. SCB Fryslan BV heeft hiertoe mede besloten omdat snelheid tot saneren een hogere prioriteit had gezien de mogelijkheid tot omzetderving door uitstel van het in behandeling nemen van reeds geplaatste (straal)orders. Omdat niet zonder een ernstig risico op verspreiding van asbest(vezels) vanuit de hotspots naar de omgeving (ook buiten de straalhal) een fysieke scheiding gemaakt kon worden tussen de verontreinigde delen en de niet verontreinigde delen heeft Oosten Project Management uit veiligheids- en gezondheidsredenen de gehele straalhal als met asbest verontreinigd opgenomen. De overige delen van de bedrijfshal konden zonder enige restricties worden betreden en gebruikt.
(…..)
De twee kleefmonsters met de weergave + en ++ in de straalhal, de ernstige kans op verspreiding van asbest(vezels) (secundaire emissie) door het aanbrengen van een fysieke scheiding in de straalhal en met het verzoek van de opdrachtgever om niet meer tijd en kosten te besteden aan aanvullend onderzoek in de straalhal, wordt daarmee het saneren van meer dan slechts en alleen de twee locaties van de positief geanalyseerde kleefmonsters geheel gerechtvaardigd.
2.17.
[dhr. A] , directeur/schade-expert van TOP expertise, heeft bij brief van 17 november 2017 aan de gemachtigde van SCBF meegedeeld:
Op 8 november 2017 hebben wij de kwestie met uw cliënt besproken en hebben wij een inspectie uitgevoerd aan de straalhal. Na bestudering van de beschikbare stukken zijn wij tot de conclusie gekomen dat het niet noodzakelijk was geweest om de complete straalhal te saneren. Het asbestinventarisatiebureau had het verspreidingsgebied rondom de aangetroffen vervuilingen (twee locaties in het midden van de straalhal) beter in kaart moeten brengen. Rondom het besmette gebied had dan een tent aangebracht kunnen worden. Het saneringsgebied was dan beperkt gebleven tot de binnenzijde van de tent. De kosten voor de sanering zouden dan 10 à 20% zijn geweest van de thans bij uw cliënt in rekening gebrachte kosten.
2.18.
SCBF heeft zowel Holland Mineraal als Eurogrit aansprakelijk gesteld voor alle door haar geleden en nog te lijden schade. Beide partijen zijn in vrijwaring opgeroepen.
2.19.
Voor de zaak SCBF tegen Eurogrit betreffende de vordering van gestelde onderzoekskosten gemaakt door OPM is door [dhr. B.] MSc MRE van AT Osborne op 7 november 2018 een notitie opgesteld (productie 26 bij conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie). De conclusie op pagina 1 vermeldt (voor zover van belang):
Het rapport dat is opgesteld door OPM (…..) wijkt af van verplichte onderdelen zoals opgenomen in bijlage XIIIa van artikel 4.27 van de Arboregeling alsmede aan hoger gelegen wet- en regelgeving. Tevens is de norm NEN 2991 niet correct gevolgd en geïnterpreteerd. Hieruit volgt het oordeel dat de gehele straalhal met een oppervlakte van 300 m2 verontreinigd is met asbest niet op juiste wijze is aangetoond door middel van onder andere de verplichte monstername en analyseresultaten.
Op pagina 7 (eerste alinea) van deze notitie staat vermeld (voor zover van belang):
Kleefmonsters per ruimte of gebied buiten de straalhal waren dan ook overeenkomstig de NEN 2991 niet noodzakelijk. Het vervolgonderzoek had zich juist moeten richten op een 'gericht' inkaderingsonderzoek, door middel van het nemen van representatieve kleefmonsters of gebied overeenkomstig de NEN 2991, in en om de aangrenzende ruimte(n) (straalhal) waar straalgrit is gebruikt.
En op pagina 8 (laatste alinea) van deze notitie staat vermeld (voor zover van belang):
Volgens paragraaf 4.3 van de 2991:2005+C1:2012 (…..) kan worden geconcludeerd dat er sprake is van twee 'hot spots'. Volgens de NEN 2991 norm had het inventarisatiebedrijf het aantal kleefmonsters rondom de twee hotspots moeten uitbreiden met aanvullende kleefmonsters. Hierdoor had het verontreinigde gebied ingekaderd kunnen worden om de omvang van het te saneren gebied beperkt te houden. Het inventarisatiebedrijf OPM heeft nu op basis van twee hot spots de gehele straalhal met een oppervlakte van 300 m2 als verontreinigd met asbest aangemerkt, terwijl dat op basis van de onderzoeksresultaten en de gehanteerde NEN 2991 norm niet nodig was. OPM heeft in dit geval de NEN 2991 norm niet op correcte wijze toegepast en is daardoor tot een onjuiste conclusie gekomen dat de gehele straalhal met een oppervlakte van 300 m2 onder risicoklasse gesaneerd zou moeten worden. De omvang van het te saneren gebied onder risicoklasse 2 had juist door het correct volgen van de norm drastisch beperkt kunnen worden. (…..)
2.20.
JVW Consult heeft naar aanleiding van de notitie van AT Osborne op verzoek van OPM op 28 mei 2019 een rapport uitgebracht (productie 1 bij conclusie van dupliek in reconventie). OPM heeft JVW Consult een aantal vragen gesteld, die door JVW Consult zijn beantwoord. Het rapport vermeldt onder meer (voor zover van belang):
3.2.
Kunt u in het licht van de specifieke omstandigheden van dit geval een oordeel geven over de juistheid van de gehanteerde onderzoeks- en analysemethoden?
OPM was en is een gecertificeerd asbestinventarisatiebureau en bevoegd om een asbestinventarisatie uit te voeren conform het certificatieschema. (…..) Op grond van het certificatieschema was OPM verplicht om strikt conform de hierin vastgelegde voorschriften het onderzoek (asbestinventarisatie) uit te voeren.
Kleefmonsters die worden genomen conform de NEN 2991 dienen te worden geanalyseerd conform de NEN-ISO 16000-27 (…..).
Toch kon OPM er niet onderuit om het onderzoek en de analyses uit te (laten) voeren conform het certificatieschema vanwege het expliciete bevel van het Ministerie van SZW.
Ook de grote tijdsdruk waaronder het onderzoek moest worden uitgevoerd speelde in dit geval een belangrijke rol. Hiermee zou worden voorkomen dat SCB vermijdbare schade zou lijden tengevolge van de door SZW bevolen sluiting van de bedrijfshal.
Alles overziende ben ik van mening dat OPM in het licht van de specifieke en unieke omstandigheden alsmede in het licht van het bevel van SZW, niet anders kon doen dan het onderzoek en de analyses (laten) uitvoeren zoals zij uiteindelijk heeft gedaan.
3.5.
Zou het mogelijk zijn om de verontreinigingscontour in de straalhal te verkleinen teneinde het risico van verspreiding van respirabele asbestvezels in de ruimte en / of het gebouw te beperken?
Het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat de verontreinigingscontour in de straalhal verkleind zou kunnen worden door het nemen van aanvullende kleefmonsters.
Immers: in de straalhal zijn straalwerkzaamheden uitgevoerd met behulp van asbesthoudend straalgrit.
Daaraan toegevoegd merk ik op dat de kans dat hierbij omvangrijke hoeveelheden asbestvezels zijn vrij gekomen, toen als 'hoog' worden beoordeeld. Dit is ook gebleken uit het rapport van TNO "Beoordeling van blootstelling aan asbest voor werknemers (en omwonenden) tijdens en na toepassing van met asbest verontreinigd straalgrit' van TNO d.d. 25 oktober 2018 (…..). Hierbij is komen vast te staan dat tijdens straalwerkzaamheden met het asbesthoudende straalgrit van Eurogrit zeer hoge concentraties asbestvezels kunnen zijn vrijgekomen (maximaal gemeten niveau: 46 mln v/m3).
Het was verder hoogst aannemelijk dat de tijdens de straalwerkzaamheden vrijgekomen asbestvezels zich ook hebben gehecht aan de muren en plafonds van de straalhal.
Het opnieuw betreden van de straalhal om aanvullende (kleef)monsters te nemen nadat de analyseresultaten van de kleefmonsters bekend waren geworden, zou hebben kunnen leiden tot het opnieuw in de lucht brengen van asbestvezels ("re-emissie"). Het eventueel nemen van een aanvullende serie kleefmonsters zou dan dienen te geschieden onder volledige asbestcondities.
Dit zou hebben geleid tot een zeer waarschijnlijk ongewenste vertraging in de afronding van het onderzoek.
3.6.
Is het volgens uw professionele opvatting begrijpelijk nu in deze ruimte een verontreiniging met asbest op de vloer is aangetoond door middel kleefmonsters?
(…..)
Indien op de vloer van de straalhal asbestvezels zijn aangetroffen afkomstig van de straalwerkzaamheden, ligt het weer voor de hand dat deze vezels ook kunnen zijn neergeslagen op de wanden en plafond van de straalhal. Om dit onweerlegbaar vast te stellen, zou het begrijpelijk zijn geweest om in tweede aanleg (nadat de resultaten van de kleefmonsters van de vloer bekend waren geworden) enkele kleefmonsters op de wanden en het plafond van de straalhal te nemen. Dit zou zeer tijdrovend zijn en dus ook kostbaar zijn geweest omdat de straalhal uitsluitend betreden kon worden onder volledige asbestcondities. (…..)
3.7.
Hoe beoordeelt u het rapport van AT Osborne?
(…..)
 Tenslotte merk ik op dat AT Osborne het onderzoek en de rapportage zeer nauwkeurig
heeft vergeleken met de officiële richtlijn (certificatieschema en NEN 2991). Hierbij is echter voorbij gegaan aan de zeer uitzonderlijke situatie rond de asbesthoudende straalgritproblematiek dat in Nederland nog nooit eerder is voorkomen. Dat houdt ook in dat de officiële richtlijnen (normen) niet zijn ontworpen op deze situatie zodat voor een enigszins betrouwbaar onderzoeksresultaat volop geïmproviseerd moest worden. AT Osborne is hier aan voorbijgegaan.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
OPM vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ook wat betreft de proceskostenveroordeling, SCBF te veroordelen om aan OPM te betalen:
1. een bedrag ad € 9.093,15 uit hoofde van de van de openstaande facturen;
2. de rente over de openstaande facturen vanaf de vervaldata van de facturen, tot aan de dag der algehele voldoening:
a. primair de contractuele rente volgens artikel 11.5 van de algemene voorwaarden, of:
b. subsidiair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW;
3. de buitengerechtelijke incassokosten:
a. primair de incassokosten conform artikel 11.6 van de algemene voorwaarden, derhalve € 1.363,97 of:
b. subsidiair de buitengerechtelijke incassokosten conform de normering buitengerechtelijke incassokosten, derhalve € 829,66;
4. de proceskosten;
5. de na dit vonnis ontstane kosten, te begroten op € 65,50 aan salaris advocaat/gemachtigde te vermeerderen met, onder voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat/gemachtigde en de explootkosten van de betekening van de uitspraak.
3.2.
SCBF concludeert tot afwijzing van de vorderingen van OPM door haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van OPM in de kosten van deze procedure, alsmede in het nasalaris, ingeval OPM niet aan een eventuele veroordeling zal voldoen.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
SCBF vordert, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
1. voor recht wordt verklaard dat OPM de omstandigheden, opgetreden na levering
van met asbestvezels besmet straalgrit, zodanig heeft misbruikt, dat op grond hiervan SCBF terecht de overeenkomst vernietigt, althans dat de overeenkomst in rechte wordt vernietigd, op grond waarvan op SCBF geen enkele betalingsverplichting jegens OPM rust, althans een (aanmerkelijk) lagere betalingsverplichting wordt toegewezen, rechtdoende aan de daadwerkelijke
asbestbesmetting, in rechte in omvang nader te bepalen, althans
2. voor recht wordt verklaard, dat OPM de op haar rustende zorg- en informatieplicht jegens SCBF heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens SCBF heeft gehandeld, op grond waarvan op SCBF geen enkele betalingsverplichting jegens OPM rust, althans een (aanmerkelijk) lagere betalingsverplichting wordt toegewezen, rechtdoende aan de daadwerkelijke asbestbesmetting, in rechte in omvang nader te bepalen, althans dat
3. voor recht wordt verklaard, dat OPM jegens SCBF toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, op grond waarvan een eventueel aanwezige overeenkomst als ontbonden wordt beschouwd, althans in rechte dient te worden ontbonden, met als gevolg dat op SCBF geen enkele betalingsverplichting jegens OPM rust, althans een (aanmerkelijk) lagere betalingsverplichting wordt toegewezen, rechtdoende aan de daadwerkelijke asbestbesmetting, in rechte in omvang nader te bepalen, alsmede dat
4. OPM aansprakelijk is voor alle door SCBF geleden en nog te lijden schade, nader
op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de Wet, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf het moment dat de vorderingen van SCBF zijn ontstaan, alsmede dat
5. aan SCBF de bevoegdheid toekomt om eventuele toewijzingen in conventie te
mogen verrekenen met eventuele toegewezen vorderingen in reconventie,
alsmede dat
6. OPM wordt veroordeeld in de kosten in conventie en in reconventie, alsmede in vrijwaring, alsmede in het nasalaris, ingeval OPM niet aan haar verplichtingen jegens SCBF voldoet.
4.2.
OPM voert verweer en concludeert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, SCBF in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van SCBF in de volledige kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De overwegingen in conventie en in reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.2.
OPM legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij in opdracht van SCBF een asbestverontreiningsonderzoek heeft uitgevoerd. SCBF heeft de hiervoor in rekening gebrachte bedragen van in totaal € 9.093,15 onbetaald gelaten. Daarnaast vordert OPM vergoeding van rente en buitengerechtelijke incassokosten.
5.3.
SCBF beroept zich, zowel in conventie als in reconventie, op artikel 3:44 lid 4 BW (misbruik van omstandigheden), artikel 6:74 BW (tekortkoming in de nakoming), artikel 6:162 (onrechtmatige daad) en artikel 7:752 lid 2 en 3 BW (redelijke prijs bij aanneming van werk). Volgens SCBF heeft zij door het handelen van OPM schade geleden, welke schade door OPM dient te worden vergoed.
misbruik van omstandigheden
5.4.
SCBF beroept zich in de eerste plaats op misbruik van omstandigheden. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. De kantonrechter is van oordeel dat het feit dat SCBF geconfronteerd werd met een onverwachte asbestbesmetting en daardoor overgeleverd was aan de expertise van OPM en Flory, niet met zich brengt dat OPM misbruik heeft gemaakt van omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW. SCBF heeft immers, nadat zij over de besmetting geïnformeerd was, OPM ingeschakeld voor het opmaken van een asbestinventarisatierapport, waarbij zij, zo heeft ze zelf aangegeven, OPM heeft verzocht extra aanvullende monsters te nemen in de voorraadbunker en van de stofzak. Dat SCBF geen reële alternatieven had - anders dan het stilleggen van haar bedrijfsvoering en het laten uitvoeren van de asbestinventarisatie en
-sanering - maakt niet dat er sprake is van misbruik van omstandigheden. Het standpunt dat OPM en Flory SCBF hadden moeten weerhouden van het verrichten van de rechtshandelingen kan evenmin worden gevolgd. Op grond van de berichtgeving van de Inspectie SZW was SCBF immers gehouden tot het laten uitvoeren van een asbestinventarisatie en -sanering, tenzij zij besloot haar bedrijfsvoering in de straalhal tot nader order stil te leggen. SCBF heeft niet betwist dat dit voor haar niet wenselijk was, gezien het bedrijfsmatige belang dat SCBF had bij het kunnen gebruiken van de straalhal.
5.5.
De door SCBF in reconventie gevorderde (partiële) vernietiging van de overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden ligt daarmee voor afwijzing gereed.
onrechtmatige daad/wanprestatie
5.6.
De kantonrechter overweegt voorts dat tussen OPM en SCBF sprake is van een overeenkomst. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat SCBF, ook daar waar zij spreekt van een onrechtmatige daad, kennelijk bedoelt te stellen dat OPM toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Dat er naast de gestelde wanprestatie sprake zou zijn geweest van een (zelfstandig) onrechtmatig handelen, heeft SCBF naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd, terwijl OPM zulks heeft betwist.
- samenspanning -
5.7.
Voor de stelling van SCBF dat OPM en Flory hebben samengespannen, heeft SCBF geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd. Dat de heer [C.] , toenmalig werknemer van SCBF, voorheen werkzaam was bij OPM en dat de heer Oosten, directeur van OPM, voorheen werkzaam was bij Flory, zijn geen feiten of omstandigheden die de door SCBF getrokken conclusie van 'samenspanning' rechtvaardigen. Dat OPM de asbestbesmetting in risicoklasse 2 in samenspraak met Flory uitgebreid zou hebben tot de gehele straalhal, zoals SCBF heeft aangevoerd, is niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. Voor zover SCBF heeft aangevoerd dat de twee versies van het rapport van OPM, waarbij in de eerste versie melding wordt gemaakt van een oppervlakte van de straalhal van 150 m2 en in de tweede versie van een oppervlakte van 300 m2, de gestelde samenspanning onderbouwen, kan dit SCBF niet baten. Vast staat immers dat de straalhal van SCBF een vloeroppervlak heeft van 300 m2. Uit het feit dat Flory beide versies van het rapport in kopie heeft ontvangen, kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, evenmin worden geconcludeerd dat Flory bij de totstandkoming van de rapportage van OPM betrokken is geweest. Bovendien is onduidelijk welke rechtsgevolgen SCBF aan deze vermeende samenspanning wenst te verbinden.
-
NEN 2991 -
5.8.
SCBF stelt voorts, zo begrijpt de kantonrechter, dat OPM ten onrechte de NEN 2991 norm heeft gehanteerd bij haar onderzoek. OPM heeft zulks gemotiveerd betwist.
5.9.
De kantonrechter overweegt als volgt.
In artikel 4.27 van de Arbeidsomstandighedenregeling (de Arboregeling) zijn de eisen voor afgifte van certificaten in het werkveld asbest geregeld. Deze eisen waren - voor zover in dit geval van belang - vastgelegd in Bijlage XIIIa behorend bij artikel 4.27 van de Arboregeling (hierna te noemen Bijlage XIIIa).
Artikel 21 van Bijlage XIIIa bepaalt (voor zover van belang):
1. Indien het asbestinventarisatiebedrijf beschadigd asbestverdacht materiaal aantreft, worden de volgende aspecten beoordeeld en beschreven:
a. de omvang en mate van beschadiging van het asbestverdacht materiaal; en
b. de omvang en verspreiding van de visueel waarneembare restanten asbestverdacht materiaal;
2. Indien uit de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat er sprake is van de aanwezigheid van visueel waarneembare restanten niet-hechtgebonden asbestverdacht materiaal binnen een bouwwerk, informeert het asbestinventarisatiebedrijf de opdrachtgever hierover en breidt het asbestinventarisatiebedrijf na opdracht door de opdrachtgever het asbestinventarisatieonderzoek uit met een inkadering door middel van:
a. het nemen van representatieve kleefmonsters per ruimte of gebied overeenkomstig de NEN 2991; en
b. een analyse van deze kleefmonsters overeenkomstig de NEN-ISO 16000-27 door een door de Raad voor Accreditatie voor deze verrichting geaccrediteerd laboratorium, als blijkt dat het beschadigde asbestverdachte materiaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, asbesthoudend is.
3. Indien uit de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat er naast de aanwezigheid van visueel waarneembare restanten niet-hechtgebonden asbesthoudend materiaal sprake is van een ernstige verontreiniging die kan leiden tot een blootstelling aan asbestvezels in de lucht boven de van toepassing zijnde grenswaarde informeert het asbestinventarisatiebedrijf onmiddellijk de opdrachtgever hierover en beveelt het asbestinventarisatiebedrijf de opdrachtgever aan om onmiddellijk maatregelen te treffen waaronder het laten uitvoeren van een risicobeoordeling, en bij een in gebruik zijnd bouwwerk het op de hoogte stellen van de toezichthoudende overheidsinstelling als blijkt dat het beschadigde asbestverdachte materiaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, asbesthoudend is.
(Bijlage XIIIa is inmiddels vervallen en vervangen door het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, dat is vastgesteld door de Stichting Ascert op 15 november 2018 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, 68771))
5.10.
Gelet op voormelde bepaling - waar OPM zich op beroept - vermag de kantonrechter niet in te zien waarom OPM ten onrechte de NEN 2991 norm zou hebben gehanteerd. NEN 2991 bevat de algemene eisen uitgegeven voor bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt. Bovendien heeft de Vereniging Kwaliteitsborging Asbestonderzoek (hierna te noemen VKA) in haar 'Statement werkwijze inventarisatie en advies straalgrit' van 20 oktober 2017 (productie 19 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie) - naar welk statement door SCBF is verwezen - aangegeven dat de risicobeoordeling van de omgeving van de asbestbron als potentieel verontreinigd gebied door middel van een NEN 2991 onderzoek dient te geschieden. (Dat voor de analyse een andere norm geldt, zoals in dat statement staat vermeld, doet daar niet aan af, en de verwijzing van SCBF naar deze analysenorm kan haar dan ook niet baten). Voorts wijst de kantonrechter er op dat ook in de notities van AT Osborne, waar SCBF haar verweer voor het overige op baseert, wordt uitgegaan van de NEN 2991. Het verweer van SCBF dat OPM ten onrechte de NEN 2991 heeft gehanteerd, zal dan ook als ongegrond worden verworpen. De vraag of OPM deze norm juist heeft toegepast, zal hierna aan orde komen.
-
het asbestinventarisatie-onderzoek -
5.11.
SCBF voert voorts aan dat OPM (en Flory) de belangen van SCBF heeft/hebben geschonden en verwaarloosd. OPM (en Flory) wisten volgens SCBF vanuit hun expertise dat de mate van asbestbesmetting beheersbaar was en met financieel beperkte middelen kon worden gesaneerd. OPM (en Flory) hebben volgens SCBF geen passende maatregelen getroffen. OPM (en Flory) hebben de asbestbesmetting zonder enige noodzaak bovenmatig danwel disproportioneel opgeschaald, waardoor SCBF met ontoelaatbaar hoge kosten en schade is geconfronteerd, aldus SCBF.
5.12.
SCBF verwijst ter onderbouwing daarvan naar de verklaring van de door haar ingeschakelde expert, [dhr. A] , van Top Expertise B.V. (r.o. 2.17.). Daarnaast verwijst SCBF naar een door SCBF opgestelde verklaring die door de door Flory ingeschakelde inspecteur, de heer [D.] , werkzaam bij SGS Search, is ondertekend, waarin is vermeld:
de inventariseerder had de straalhal beter in kunnen kaderen, zodat het verspreidingsgebied beter in kaart was gebracht, dus meer plakmonsters in de straalhal na constatering van het besmette gebied. Volgens de inspecteur had de inventariseerder als ervaringsdeskundige beter af kunnen kaderen.
Hierdoor was het saneringsgebied kleiner kunnen worden en was er een tent aangebracht rondom het besmette gebied. Dit had een hoop werk gescheeld volgens de inspecteur.
Tot slot verwijst SCBF naar de door haar bij conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie in het geding gebrachte notitie van 7 november 2018 van AT Osborne (r.o. 2.19.).
5.13.
OPM heeft ten verwere aangevoerd dat er nog nader onderzoek uitgevoerd had kunnen worden om te bezien om of het verontreinigingsgebied kon worden verkleind, maar dat had dan betekend dat er weer activiteiten in de straalhal zouden moeten worden verricht - opnieuw openen van de deuren van de straalhal, lopen door het verontreinigde gebied en opnieuw kleefmonsters nemen - wat luchtverplaatsing tot gevolg zou hebben gehad. Dit had dan weer kunnen leiden tot een verspreiding van de asbest(verontreiniging) in de straalhal (en daarbuiten). Nu niet zonder een ernstig risico op verspreiding van asbestvezels een fysieke scheiding kon worden gemaakt tussen de verontreinigde delen en de niet-verontreinigde delen, is uit veiligheids- en gezondheidsredenen door SCBF besloten de gehele straalhal te laten saneren, aldus OPM. Bovendien wilde SCBF niet meer tijd besteden aan het uitbreiden van het verontreinigingsonderzoek en wilde zij zo snel mogelijk tot sanering overgaan, zodat zij haar werkzaamheden zou kunnen hervatten. Het snel kunnen geruststellen van het personeel van SCBF en het voorkomen van verder omzetverlies waren de reden om niet gefaseerd te gaan testen, zoals gebruikelijk is, maar om alle monsters in één keer te laten testen. OPM verwijst ter onderbouwing van haar verweer naar haar in november 2017 gegeven schriftelijke toelichting (r.o. 2.16) en naar het rapport van JVW Consult (r.o. 2.20.).
5.14.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Op grond van het schrijven van de Inspectie SZW van 10 oktober 2017 (r.o. 2.4.) diende SCBF over te gaan tot het inventariseren van de (vermeende) besmetting (aard en omvang), met bepaling van de risicoklasse, welke inventarisatie moest worden uitgevoerd door een gecertificeerde asbestinventarisatie-instelling. SCBF heeft OPM hiertoe opdracht gegeven. Ter discussie staat de vraag of OPM bij de uitvoering van haar opdracht heeft gehandeld conform het voor haar bij de inventarisatie geldende certificatieschema en de van toepassing zijnde NEN 2991 norm. Meer specifiek staat ter discussie of OPM naar aanleiding van de door haar aangetroffen 'hot-spots' (KM 22 en KM 23) het besmette gebied nader had moeten inkaderen.
5.15.
De kantonrechter stelt voorop dat uit zowel bijlage 6 bij het door OPM opgestelde rapport van 12 oktober 2017 (r.o. 2.13.) als uit de door OPM gegeven schriftelijke toelichting van november 2017 (r.o. 2.16.) blijkt dat op basis van de NEN 2991 norm bij het aantreffen van één of meer monsters in de categorie + of ++, het aantal monsters rondom de 'hot spot' diende te worden uitgebreid totdat er geen + of ++ monsters meer werden aangetroffen. Ook de notitie van AT Osborne (r.o. 2.19.) is hierover duidelijk. OPM heeft bij conclusie van repliek erkend dat dit de gebruikelijke de voorgeschreven werkwijze is. Vast staat dat OPM voormelde werkwijze niet heeft gehanteerd.
5.16.
Ter rechtvaardiging van haar handelen, heeft OPM een aantal argumenten aangevoerd, welke hierna zullen worden besproken.
5.17.
OPM stelt in de eerste plaats dat het risico van verspreiding bij het nader inkaderen van de verontreiniging het afwijken van de gebruikelijke en voorgeschreven werkwijze zou rechtvaardigen. De kantonrechter is dan oordeel dat zulks geen valide argument oplevert. De opdracht aan OPM was immers het bepalen van de aard en omvang van de besmetting/verontreiniging. Dat er mogelijk een re-emissie zou hebben kunnen plaatsvinden van asbestvezels bij het opnieuw betreden van de straalhal, zoals OPM heeft aangevoerd, ontsloeg haar naar het oordeel van de kantonrechter niet van haar verplichting om de verontreiniging nader in te kaderen en de omvang daarvan vast te stellen. Uit het rapport van OPM en de plattegrond waarnaar OPM heeft verwezen blijkt immers dat er in de gehele bedrijfshal 40 kleefmonsters zijn genomen, maar dat in de straalhal, waar de verontreiniging in risicoklasse 2 is geconstateerd, slechts sprake was van vier kleefmonsters. Twee daarvan (KM 22 en KM 23) waren verontreinigd en twee (KM 21 en KM 24) niet. Weliswaar kan daaruit, zo staat onbetwist vast, de conclusie worden getrokken dat er sprake was van verontreiniging in de straalhal, maar door OPM is niet aangetoond dat daarmee de aard en de omvang krachtens de daarvoor geldende normen voldoende vaststond. De kleefmonsters KM 21 en KM 24 'bevestigden' immers dat niet de gehele straalhal verontreinigd was, terwijl ook in de genomen (zes) luchtmonsters geen verontreiniging was aangetroffen. Over een mogelijk verontreiniging van de wanden en het plafond van de straalhal was niets bekend. JVW Consult geeft onder 3.6. van haar rapportage weliswaar aan dat het voor de hand ligt dat indien er op de vloer van de straalhal asbestvezels zijn aangetroffen afkomstig van de straalwerkzaamheden, dat deze vezels ook kunnen zijn neergeslagen op de wanden en het plafond van de straalhal, maar juist de nadere inkadering die OPM had dienen uit te voeren, had daarover duidelijkheid dienen te verschaffen. Ook JVW Consult geeft aan dat het begrijpelijk zou zijn geweest om in tweede aanleg enkele kleefmonsters van de wanden en het plafond van de straalhal te nemen. Dat een nader onderzoek zou dienen te geschieden onder volledige asbestcondities, waardoor er sprake zou zijn van een vertraging in de afronding van het onderzoek, zoals door OPM (onder verwijzing naar het rapport van JVW Consult) is aangevoerd, maakt dat niet anders, noch het feit dat er op 10 oktober 2017 nog veel onduidelijkheid bestond over het blootstellingsrisico. Het was juist aan OPM, als gecertificeerde asbestinventarisatie-instelling, om een en ander volgens de voor haar geldende schema's en normen in kaart te brengen, hetgeen zij heeft nagelaten.
5.18.
Voor zover OPM zich voor het overige heeft beroepen op het rapport van JVW Consult, overtuigt dit de kantonrechter niet. JVW Consult benadrukt de specifieke en unieke omstandigheden van het geval en de zeer uitzonderlijke situatie rond de asbesthoudende straalgritproblematiek. Volgens JVW Consult is AT Osborne, die het onderzoek en de rapportage heeft vergeleken met de officiële richtlijn (certificatieschema en NEN 2991), hieraan voorbij gegaan. Waarin het uitzonderlijke van de situatie voor wat betreft de inventarisatie van de aard en omvang van de asbestverontreiniging zou hebben bestaan, anders dan dat ook van de zijde van de Inspectie SZW nader onderzoek naar de asbestverontreiniging nodig werd geacht, is echter gesteld noch gebleken.
5.19.
Het verweer van OPM dat SCBF niet meer tijd wilde besteden aan een uitbreiding van het onderzoek en zo snel mogelijk over wilde gaan tot het saneren van de straalhal, acht de kantonrechter evenmin een valide argument. Ook indien deze stelling van OPM juist zou zijn - SCBF heeft zulks betwist - dan ontsloeg dit OPM niet van haar verplichting om een deugdelijk asbestinventarisatieonderzoek te verrichten. Weliswaar zou een nader onderzoek meer tijd zou hebben gevergd, waardoor SCBF haar bedrijf langer had dienen te sluiten, maar dit rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter niet het afwijken van de volgens het certificatieschema en de NEN 2991 norm voorgeschreven werkwijze. SCBF had er, als slachtoffer van het met asbest verontreinigde straalgrit, juist alle belang bij dat de door OPM uit te voeren asbestinventarisatie deugdelijk geschiedde.
5.20.
De kantonrechter zal voorts voorbijgaan aan de opmerking in het rapport van JVW Consult dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de verontreinigingscontour in de straalhal verkleind had kunnen worden door het nemen van aanvullende kleefmonsters. Nog daargelaten dat dit geen uitgangspunt dient te zijn bij het uitvoeren van een asbestinventarisatieonderzoek, valt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit te sluiten dat bij een deugdelijk uitgevoerd asbestinventarisatieonderzoek de omvang van de sanering geringer had kunnen zijn, zoals ook uit de door SCBF overgelegde verklaringen van [dhr. A] , [D.] en AT Osborne blijkt.
5.21.
De kantonrechter is van oordeel dat uit het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat OPM niet heeft gehandeld conform de daarvoor geldende normen, waardoor zij niet heeft gehandeld met inachtneming van de in redelijkheid te verwachten vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zodat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van OPM.
5.22.
Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt daarmee het beroep van SCBF op ontbinding van de overeenkomst wegens een tekortkoming aan de zijde van OPM. Dat de tekortkoming geen ontbinding zou rechtvaardigen, zoals OPM heeft aangevoerd, heeft zij niet nader onderbouwd. Evenmin kan OPM een geslaagd beroep doen op artikel 6:272 BW, nu niet is gebleken dat de door OPM geleverde prestatie voor SCBF enige waarde heeft gehad. De vordering van OPM tot betaling van de door haar aan SCBF in rekening gebrachte factuurbedragen ligt daarmee voor afwijzing gereed, evenals de nevenvordering tot vergoeding van rente en buitenrechtelijke incassokosten.
de schade
5.23.
SCBF stelt dat zij schade heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
5.24.
OPM heeft ter afwering van de vordering van SCBF tot vergoeding van de door SCBF gestelde schade een beroep gedaan op artikel 12 van haar algemene voorwaarden. Dit artikel luidt (voor zover van belang):
Artikel 12 Aansprakelijkheid
(…..)
4. Ook in zijn algemeenheid is OOSTEN PROJECT MANAGEMENT niet aansprakelijk voor schade die het gevolg is c.q. zou kunnen zijn van de door OOSTEN PROJECT MANAGEMENT, voor de opdrachtgever uitgevoerde opdrachten.
5. Indien niet tegenstaande het bovenstaande de rechter toch aansprakelijkheid aanneemt ter zake van de wijze waarop OOSTEN PROJECT MANAGEMENT de opdracht voor de wederpartij heeft uitgevoerd, gaat deze aansprakelijkheid niet verder dan de schade welke het rechtstreeks en uitsluitend gevolg daarvan is en wordt de aansprakelijkheid beperkt tot maximaal het bedrag dat de verzekeraar na aftrek van een eventueel eigen risico terzake het schadegeval aan OOSTEN PROJECT MANAGEMENT uitbetaalt.
6. OOSTEN PROJECT MANAGEMENT is slechts aansprakelijk voor schade aan het werk, aan andere werken, aan eigendommen van opdrachtgever of voor enige andere directe schade van opdrachtgever indien deze is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van OOSTEN PROJECT MANAGEMENT, zijn personeel of zijn onder aannemers.
7. De aansprakelijkheid van OOSTEN PROJECT MANAGEMENT is te allen tijde beperkt tot het bedrag waarvoor opdrachtnemer zicht heeft verzekerd en waarvoor daadwerkelijk dekking wordt verleend. Onverminderd het voorgaande zal OOSTEN PROJECT MANAGEMETN nimmer voor meer aansprakelijk kunnen worden gehouden dan een bedrag gelijk aan de aanneemsom.
5.25.
SCBF heeft de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden aanvankelijk onbesproken gelaten. Eerst bij conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie heeft SCBF aangevoerd dat deze algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, nu deze pas op 30 oktober 2017 aan haar zijn toegezonden. Nadat OPM bij conclusie van dupliek in reconventie gemotiveerd heeft onderbouwd dat zij de algemene voorwaarden tezamen met de opdrachtbevestiging aan SCBF heeft toegezonden, heeft SCBF hier niet meer op gereageerd, waaruit de kantonrechter afleidt dat SCBF de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet langer betwist. Dat OPM geen beroep zou toekomen om de door haar gehanteerde algemene voorwaarden omdat deze onredelijk bezwarend zouden zijn danwel omdat zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, heeft SCBF naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. SCBF motiveert zulks slechts door - kortgezegd - te stellen dat OPM toerekenbaar tekortgeschoten is, tengevolge waarvan SCBF schade heeft geleden en dat het niet zo kan zijn dat OPM haar aansprakelijkheid daarvoor kan uitsluiten.
5.26.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat nu OPM haar aansprakelijkheid voor de door SCBF geclaimde schade heeft uitgesloten, de vorderingen van SCBF tot vergoeding van de door haar gestelde schade dienen te worden afgewezen.
de proceskosten
5.27.
OPM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het geding in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SCBF worden voor het geding in conventie vastgesteld op (2,0 x € 300,00 is) € 600,00 wegens salaris gemachtigde, te vermeerderen met een bedrag van € 120,00 aan nakosten indien OPM niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze veroordeling voldoet.
5.28.
SCBF zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie, aan de zijde van OPM vast te stellen op (0,5 x 2,0 x € 300,00 is) € 300,00 wegens salaris gemachtigde, te vermeerderen met een bedrag van
€ 120,00 aan nakosten indien SCBF niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze veroordeling voldoet.
5.29.
OPM zal voorts worden veroordeeld in de kosten van het vrijwaringsincident, tot op heden aan de zijde van SCBF vastgesteld op € 150,00 aan salaris gemachtigde.
5.30.
De vrijwaringszaken (zaak-/rolnummer: 7035982 \ CV EXPL 18-5325) zullen worden verwezen naar de rolzitting van 10 december 2019 voor conclusie van repliek.

6.De beslissing

De kantonrechter
in de hoofdzaak
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van OPM af;
6.2.
veroordeelt OPM in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van SCBF vastgesteld op € 600,00;
6.3.
veroordeelt OPM in de nakosten, tot op heden begroot op € 120,00, indien OPM niet binnen veertien na aanschrijving aan de proceskostenveroordeling voldoet;
in reconventie
6.4.
ontbindt de tussen partijen gesloten overeenkomst;
6.5.
veroordeelt SCBF in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van OPM vastgesteld op € 300,00;
6.6.
veroordeelt SCBF in de nakosten, tot op heden begroot op € 120,00, indien SCBF niet binnen veertien na aanschrijving aan de proceskostenveroordeling voldoet;
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in het vrijwaringsincident
6.8.
veroordeelt OPM in de proceskosten, aan de zijde van SCBF tot op heden vastgesteld op € 150,00;
in de vrijwaringszaken
6.9.
verwijst de vrijwaringszaken (zaak-/rolnummer: 7035982 \ CV EXPL 18-5325) naar de rolzitting van 10 december 2019 voor conclusie van repliek.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Werkema en in het openbaar uitgesproken op
12 november 2019. [1]

Voetnoten

1.c: 471