ECLI:NL:RBNNE:2019:466

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
18/830050-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van marktplaatsoplichting en bewezenverklaring van gewoontewitwassen

Op 11 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1992, die beschuldigd werd van marktplaatsoplichting en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 2 juni 2015 tot en met 25 juni 2015 schuldig heeft gemaakt aan het verhullen van de herkomst van meerdere geldbedragen, die afkomstig waren uit oplichting via Marktplaats.nl. De verdachte heeft zijn bankrekeningen ter beschikking gesteld aan een medeverdachte en heeft geldbedragen voor hem gepind, waardoor de rechthebbende op de gelden werd verhuld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de advertenties op Marktplaats.nl had geplaatst, en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde oplichting. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het medeplegen van witwassen, wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan de verhullingsconstructie en dat hij opzet had op het witwassen van crimineel vermogen. De rechtbank besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met eerdere veroordelingen en de tijd die sinds het feit was verstreken. De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, en de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830050-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 19/054694-12
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 februari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de FPK te Assen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van
24 juli 2017, 6 oktober 2017, 7 december 2017, 25 januari 2018 en 28 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Steller, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.H.S. van Rest.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2015 tot en met 25 juni 2015 te Groningen en/of in Hoogezand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, hierna te noemen aangevers, te weten:
a. a) [slachtoffer 1] (EUR 70,- voor een buggy, onder de naam [naam 1] en/of [naam 2] ,
woonplaats Alkmaar, met gebruikmaking van het mailadres [mailadres] @outlook.com) b) [slachtoffer 2] (EUR 106,75 voor een barbeque, onder de naam [naam 3]
en/of [naam 4] , wonende [straatnaam] , [woonplaats] , met
gebruikmaking van het mailadres [mailadres] @gmail.com)
c) [slachtoffer 3] (EUR 130,- voor een racestuur, onder de naam [naam 5] , woonplaats
Appingedam)
d) [slachtoffer 4] (EUR 106,95 voor een airfryer, onder de naam [naam 6] ,
woonplaats Brielle)
e) [slachtoffer 5] (EUR 105,- voor Led kleurenlampen, onder de naam [naam 7] , wonende
aan de [straatnaam] , [woonplaats] )
heeft/hebben bewogen tot de afgifte van bovengenoemde geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als aanbieder en/of verkoper van bovengenoemd(e) goed(eren),
in elk geval één of meer goederen op de internetsite Marktplaats.nl en/of
- onder vermelding van voornoemde verschillende (valse) namen en/of (bijpassende) e-mailadressen en/of verschillende (valse) adressen en/of
woonplaatsen en/of
- gebruik gemaakt van drie, althans verschillende bankrekeningnummers (te
weten [rekeningnummer] en/of [rekeningnummer] en/of [rekeningnummer])
- zich voorgedaan als bonafide verkoper en/of
- de indruk gewekt dat hij bovengenoemd(e) goed(eren) in bezit had en/of
- voornoemde aangever(s) voorgehouden/beloofd dat hij bovengenoemd(e)
goed(eren) zou leveren na betaling/overschrijving op een van de voornoemde
rekeningnummers en/of
- waardoor voornoemde aangever(s) werd(en) bewogen tot de afgifte van
voornoemde geldbedrag(en) en/of
- terwijl verdachte bovengenoemd(e) goed(eren) (telkens) niet heeft geleverd.
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2015 tot en met 25 juni 2015, te
Groningen en/of in Hoogezand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, van voorwerpen, te weten een of
meerdere geldbedrag(en) (in totaal ongeveer EUR 4.503,55, althans ongeveer EUR
518,70), althans (een) geldbedrag(en)
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)
is/zijn, en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, en/of overgedragen en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd(e)
voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende bewijs aanwezig is voor de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Er is immers geen sprake van een vergelijkbare rolverdeling tussen verdachte en zijn medeverdachte. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de buit bijna geheel naar de medeverdachte ging. De handelingen die verdachte heeft verricht, te weten het ter beschikking stellen van zijn ING en SNS bankrekeningen en het pinnen, zijn handelingen die duiden op medeplichtigheid. Verdachte ontkent bovendien dat hij de Rabo-bankrekening die op zijn naam staat, heeft geopend en ter beschikking heeft gesteld. De handtekening die op het aanvraagformulier staat van de Rabo-bankrekening, komt niet (geheel) overeen met de handtekening van verdachte.
Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op witwassen. Er was wellicht sprake van bewuste schuld, maar dat is niet ten laste gelegd.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is van oordeel dat de primair ten laste gelegde oplichting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die de advertenties op de internetsite Marktplaats.nl heeft geplaatst.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 28 januari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb mijn ING-bankrekening en SNS-bankrekening beschikbaar gesteld aan [naam 8] . De SNS- bankrekening heb ik op verzoek van [naam 8] aangevraagd. Ik heb [naam 8] mijn pinpas, mijn pincode en de inlogcode voor het internetbankieren van mijn ING-bankrekening gegeven. De pinpas en de inlogcode van de SNS-bankrekening heeft [naam 8] opgehaald op mijn oude adres aan het [straatnaam] in Groningen. [naam 8] vertelde mij dat hij geld op mijn rekeningen wilde laten storten. Hij zei dat er geen geld op zijn rekening kon worden gestort, omdat hij een uitkering had. Ik ben vier of vijf keer met [naam 8] mee geweest om geld te pinnen. Ik pinde en daarna overhandigde ik het geld aan [naam 8] . Omdat [naam 8] mijn rekeningen gebruikte, hoefde ik geen huur te betalen. Verder kreeg ik leefgeld van hem.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het Landelijk Meldpunt Internetoplichting van de Nationale Politie d.d. 23 november 2015, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier met nummer 2015352927 d.d. 21 april 2016, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 7 juli 2015 is een opsporingsonderzoek gestart gericht op oplichting. Als verdachte kon [verdachte] worden aangemerkt. De benadeelden hebben gereageerd op advertenties die geplaatst waren op de online handelssite www.marktplaats.nl.
Zeven benadeelden hebben het afgesproken geldbedrag overgemaakt op bankrekeningnummer [rekeningnummer] . Uit navraag bij Equens bleek dat genoemde rekening in gebruik is bij [verdachte] .
Zeventien benadeelden hebben het afgesproken geldbedrag overgemaakt op bankrekeningnummer [rekeningnummer] . Uit navraag bij Equens bleek dat genoemde rekening in gebruik is bij [verdachte] .
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een transactieoverzicht van rekeningnummer [rekeningnummer] , gevoegd als (ongenummerde) bijlage bij voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Op 15 juni 2015 en 16 juni 2015 werden er bij een geldautomaat bedragen opgenomen van
€ 610,-, € 1000,- en € 250,-.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
ING- bankrekening en SNS-bankrekening
Verdachte heeft ter zitting verklaard - en daarmee herhaald wat hij bij de politie heeft verklaard - dat niet hij maar zijn medeverdachte de beschikking had over de pinpassen, pincodes en de inlogcodes van zijn ING-bankrekening en SNS-bankrekening. De SNS-bankrekening heeft verdachte aangevraagd op verzoek van [naam 8] . [naam 8] zou de pinpas en de bijbehorende codes van de SNS-bankrekening hebben opgehaald op het oude woonadres van verdachte, te weten het [straatnaam] in Groningen. Ondanks dat [naam 8] de beschikking had over de pinpassen van verdachte, vroeg hij verdachte meerdere malen mee om geld voor hem te pinnen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit ongeveer vier of vijf keer heeft gedaan.
De rechtbank ziet geen redenen te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de hierboven weergegeven verklaringen van verdachte. De rechtbank heeft geen onverklaarbare tegenstrijdigheden in de door hem afgelegde verklaringen aangetroffen, op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat deze verklaringen niet op waarheid berusten. Bovendien vinden de verklaringen van verdachte in belangrijke mate steun in de verklaring van getuige [getuige] [1] . Hij heeft verklaard dat hij de post van verdachte die was bezorgd aan het [straatnaam] twee keer heeft meegegeven aan iemand anders dan verdachte.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn pinpassen van zijn
ING-bankrekening en SNS-bankrekening en de bijbehorende inlogcodes heeft afgegeven aan een ander.
Rabo-bankrekening
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de Rabo-bankrekening die op zijn naam stond geopend heeft en daarna aan iemand anders ter beschikking heeft gesteld. Verdachte heeft dit ontkend. Op verzoek van de verdediging is er daarom een handtekeningen vergelijkend onderzoek bevolen. Dit onderzoek heeft niet plaats kunnen vinden, omdat gebleken is dat de Rabobank het betreffende document niet meer tot haar beschikking had. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet onomstotelijk vast komen te staan dat verdachte deze bankrekening zelf geopend heeft. De rechtbank heeft bij dit oordeel ook bij betrokken dat uit het dossier blijkt dat er op 23 juni 2015 en 24 juni 2015 met de pinpas van de Rabobank is gepind door een onbekend gebleven man [2] , terwijl uit de registratiekaart van verdachte [3] blijkt dat verdachte op die data gedetineerd was. Verder is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat verdachte zijn identiteitskaart aan een derde heeft afgegeven niet maakt dat hij daardoor wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn naam een bankrekening zou worden geopend. Immers, met een identiteitskaart zouden ook andere handelingen door derden kunnen worden verricht.
Medeplegen van witwashandelingen
De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad sprake zijn van de voor medeplegen vereist nauwe en bewuste samenwerking.
De materiële en/of intellectuele bijdragen van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij die weging – die de rechter nauwkeurig moet motiveren – kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het strafbare feit en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In dat verband overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het onderzoek van het LMIO staat vast dat op de ING- en SNS-bankrekeningen waarvan verdachte de pasjes en inlogcodes heeft overhandigd aan een ander, meerdere geldbedragen zijn binnengekomen die rechtstreeks afkomstig zijn uit oplichting via Marktplaats.nl.
Zoals uit de verklaring van verdachte volgt, heeft hij niet alleen zijn ING- en SNS-bankrekeningen ter beschikking gesteld, maar heeft verdachte ook pinhandelingen verricht in het bijzijn van de medeverdachte en aan hem gelden overhandigd. Tot slot blijkt uit zijn verklaring dat verdachte ook vergoedingen heeft gekregen voor zijn rol.
Uit deze gedragingen leidt de rechtbank af dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het verhullen wie de rechthebbende op de gelden op zijn rekeningen was en daarbij bewust en nauw heeft samengewerkt met een ander. Door zijn bankrekeningen ter beschikking te stellen en het verrichten van de pinhandelingen gedurende de bewezenverklaarde periode heeft verdachte een cruciale rol gehad in deze verhullingsconstructie. De verdachte had dus niet enkel een ondersteunende en/of faciliterende rol, zoals de raadsman stelt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er sprake is van medeplegen van het subsidiair ten laste gelegde.
Opzet
Naar het oordeel van de rechtbank is het ter beschikking stellen van de passen en inlogcodes van meerdere bankrekeningen aan een nauwelijks bekende derde naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het meewerken aan een constructie waarbij illegaal verkregen geld wordt witgewassen, dat het – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die er hier niet zijn – niet anders kan dan dat verdachte daarop opzet heeft gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 2 juni 2015 tot en met 25 juni 2015, te Groningen en/of in Hoogezand, tezamen en in vereniging met een ander van voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen,
telkens heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op die voorwerpen is/zijn en die voorwerpen voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Subsidiair:Medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 1 jaar. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie onder andere rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr); in februari 2018 is aan verdachte een voorwaardelijke tbs opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van artikel 9a Sr.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met een ander gedurende een periode van een aantal weken schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft twee bankrekeningen ter beschikking gesteld aan zijn medeverdachte en heeft geldbedragen voor hem gepind, zodat werd verhuld wie de rechthebbende was op uit oplichting verkregen geldbedragen. Verdachte heeft niet nagedacht over de consequenties van zijn handelen, maar enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 8 februari 2018 door de rechtbank Noord-Nederland onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Daarnaast is aan hem de maatregel van TBS met voorwaarden opgelegd. De rechtbank dient derhalve rekening te houden met artikel 63 Sr. In het licht hiervan en gezien de omstandigheid dat sprake is van een feit dat zich al weer langer dan drie jaar geleden heeft voorgedaan, acht de rechtbank het, met toepassing van artikel 9a Sr, passend en geboden dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Verdachte heeft de ad informandum gevoegde feiten niet bekend, zodat de rechtbank deze feiten niet zal meenemen bij de afdoening van deze zaak.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 106,75 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren.
Aangezien de rechtbank de ad informandum gevoegde feiten niet meeneemt bij de afdoening van deze zaak, zullen de vorderingen van de daarbij betrokken benadeelde partijen evenmin worden meegenomen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 15 april 2013 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 mei 2013. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 23 mei 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de proeftijd te verlengen met 6 maanden.
Nu de rechtbank toepassing geeft aan artikel 9a Sr ziet zij aanleiding om de vordering af te wijzen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk.
Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

19/054694-12
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 15 april 2013.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2019.

Voetnoten

1.pagina 41 e.v. van het dossier
2.foto's op pagina 86 van het dossier
3.een schriftelijke bescheid, gevoegd als losse bijlage bij het dossier