ECLI:NL:RBNNE:2019:4616

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
18/750013-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak en diefstal met opzetheling door verdachte met verslavingsproblematiek

Op 5 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere inbraken en diefstallen, waaronder diefstal uit een bakkerij en opzetheling van goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd, een hardnekkige verslavingsproblematiek heeft. De rechtbank heeft de verdachte deels vrijgesproken van enkele feiten, maar achtte de feiten 1, 3 subsidiair, 6 en 7 primair wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft op 16 maart 2019 in Workum een pakje sigaretten en een Audi autosleutel weggenomen uit een bedrijfspand. Daarnaast heeft hij in de periode van 16 maart tot 19 maart 2019 in Hindeloopen goederen, waaronder een gouden antieke klok, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. Ook heeft hij op 6 december 2018 in Workum een kassalade en een geldbedrag van €400 weggenomen uit een bedrijfspand door middel van braak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 232 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden gericht op behandeling van zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij enkele vorderingen zijn afgewezen en andere zijn toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat dit niet opportuun werd geacht in het licht van de behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750013-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 16/652844-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juni 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Workum, gemeente Súdwest-Fryslân, een hoeveelheid goederen, (waaronder te weten een pakje sigaretten en/of een Audi autosleutel), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen in/uit het (bedrijfs)pand aan de [straatnaam] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2019 tot en met 15 februari 2019 te Hindeloopen, gemeente Súdwest-Fryslân, een hoeveelheid goederen (een geldbedrag van 135 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen in/uit een (bedrijfs)pand aan de [straatnaam] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 3 primair:
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 2019 tot en met 10 februari 2019 te Workum, gemeente Súdwest-Fryslân, een hoeveelheid goederen (waaronder te weten een gouden antieke klok, (een) schilderij(en), (een) modelauto('s), (een) slot(en), een hoeveelheid
gereedschap, (een) fotocamera('s) en/of (een) (afdek)net(ten), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen in/uit een (bedrijfs)pand aan de [straatnaam]
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 3 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2019 tot en met 19 maart 2019 te Hindeloopen, gemeente Súdwest-Fryslân, een hoeveelheid goederen (waaronder te weten een gouden antieke klok, (een) schilderij(en), (een) modelauto('s), (een) slot(en) en/of een hoeveelheid
gereedschap) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 4 primair:
hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Hindeloopen, gemeente Súdwest-Fryslân, een goed, te weten een fiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 4 subsidiair:
hij op of omstreeks de periode van 16 januari 2019 tot en met 19 januari 2019 te Workum, gemeente Súdwest-Fryslân, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
feit 5:
hij in of omstreeks de periode van 19 december 2018 tot en met 20 december 2018 te Leeuwarden een hoeveelheid goederen (waaronder te weten (een) telefoon(s) (Alcatel OneTouch en/of een Iphone 5) en/of een geldbedrag (400 euro)), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] en/of [benadeelde partij 4] ,
heeft weggenomen in/uit het (bedrijfs)pand aan de [straatnaam] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 6:
hij op of omstreeks 06 december 2018 te Workum, gemeente Súdwest-Fryslân, een hoeveelheid goederen, in elk geval enig goed (waaronder te weten een kassalade en/of een geldbedrag (400 euro)), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] en/of [benadeelde partij 5] , heeft weggenomen in/uit het (bedrijfs)pand aan de [straatnaam]
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 7 primair:
hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 te Hindeloopen, gemeente Súdwest-Fryslân, een hoeveelheid goederen, waaronder te weten een hoeveelheid acculaders en/of een accu, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 7 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Hindeloopen, gemeente Súdwest-Fryslân, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid acculaders en/of een accu, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 6] en/of [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
feit 8:
hij in of omstreeks de periode van 27 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 te Leeuwarden een hoeveelheid goederen, (waaronder te weten een hoeveelheid gereedschappen en/of toebehoren) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 8] , heeft weggenomen in/uit de woning aan de [straatnaam] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 3 primair en heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, 3 subsidiair, 4 primair, 5, 6, 7 primair en 8.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd bepleit dat verdachte vrijgesproken wordt van de feiten 2, 3 primair, 4 primair, 4 subsidiair, 5 en 6 en heeft zich ten aanzien van de feiten 1, 3 subsidiair, 7 primair en 8 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 2, 3 primair, 4 primair en subsidiair, 5 en 8 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze feiten het volgende:
feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat aan de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat verdachte de inbraak heeft begaan. De rechtbank acht de bevindingen van de verbalisanten onvoldoende overtuigend om daar een herkenning van verdachte in objectieve zin op te baseren. Immers hebben de verbalisanten enkel geconcludeerd dat de persoon op de screenshot van de camerabeelden dezelfde persoon als verdachte zou kunnen zijn. Aangezien het dossier verder geen concreet bewijs bevat dat redengevend is voor de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak, kan de rechtbank niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de op de screenshot zichtbare persoon – de vermoedelijke dader – verdachte betreft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte feit 2 heeft begaan, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
feit 3 primair:
De rechtbank is van oordeel dat het dossier (concrete) bewijsmiddelen ontbeert op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de goederen uit het bedrijfspand heeft weggenomen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3 primair.
feit 4:
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de fiets van aangever [slachtoffer 4] heeft gestolen. Het procesdossier ontbeert voorts concrete bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte de fiets op of omstreeks 21 januari 2019 heeft verworven, voorhanden gehad of overgedragen. Uit het aantreffen van de fiets tegen de schutting achter de woning van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat verdachte feitelijke zeggenschap over de fiets heeft gehad. Van andere en/of bijkomende omstandigheden, die niet slechts bezwarend voor verdachte zijn maar kunnen gelden als wettig en overtuigend bewijs voor de hem ten laste gelegde heling, blijkt uit het strafdossier niet. De rechtbank komt, gelet op het vorenstaande, daarom niet tot een bewezenverklaring van feit 4 primair en feit 4 subsidiair, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
feit 5:
De rechtbank is van oordeel dat aan het aantreffen van het DNA-materiaal van verdachte op de schroevendraaier niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat verdachte de inbraak heeft begaan. Verdachte heeft verklaard dat hij de schroevendraaier mogelijk wel eens in handen heeft gehad, maar dat hij de inbraak niet heeft gepleegd. Deze verklaring is weliswaar summier en weinig concreet, maar niet op voorhand volstrekt ongeloofwaardig of onaannemelijk. Een schroevendraaier is immers een verplaatsbaar object en uit de bewijsmiddelen blijkt niet wanneer het DNA van verdachte op de schroevendraaier terecht is gekomen. Het procesdossier bevat verder geen concreet bewijs dat redengevend is voor de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak. De rechtbank kan daarom niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte de inbraak heeft gepleegd. De omstandigheid dat verdachte ten tijde van de inbraak in Leeuwarden was, maakt het voorgaande niet anders. Immers brengt deze omstandigheid niet zonder meer met zich dat verdachte ook op de plaats delict is geweest. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, dan ook niet bewezen dat verdachte feit 5 heeft begaan, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
feit 8:
De rechtbank is van oordeel dat aan het aantreffen van het DNA-materiaal van verdachte op de schroevendraaier niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat verdachte de inbraak heeft begaan. Verdachte heeft verklaard dat hij de schroevendraaier mogelijk wel eens in handen heeft gehad, maar dat hij de inbraak niet heeft gepleegd. Deze verklaring is weliswaar summier en weinig concreet, maar niet op voorhand volstrekt ongeloofwaardig of onaannemelijk. Een schroevendraaier is immers een verplaatsbaar object en uit de bewijsmiddelen blijkt niet wanneer het DNA van verdachte op de schroevendraaier terecht is gekomen. Het procesdossier bevat verder geen concreet bewijs dat redengevend is voor de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, dan ook niet bewezen dat verdachte feit 8 heeft begaan, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de feiten 1, 3 subsidiair, 6 en 7 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven, waarbij ieder bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts is gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft:
feit 1:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 17 maart 2019, opgenomen op pagina 47 en verder van het dossier van de Politie Fryslân, met nummer 2019066782 e.a. d.d. 6 mei 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 16 maart 2019, omstreeks 20.50 uur was ik in de bakkerij gevestigd op het adres de [straatnaam] te Workum. Ik heb toen mijn autosleutels en een pakje nieuwe sigaretten op de werkbank in de bakkerij gelegd. Het merk van de sigaretten was Camel. Omstreeks 21.45 uur ben ik weer naar de bakkerij gegaan. Ik zag dat het pakje sigaretten niet meer op de werkbank lag en de autosleutels waren ook weg. Mijn zoon is met een vriend naar de bakkerij gereden. Zij zagen dat in de tuin van de buren een man stond. Mijn zoon heeft die man in de bakkerij gebracht. Die man heeft zijn zakken leeg gemaakt en daar kwam een pakje sigaretten uit van het merk Camel. De folie was er af en er ontbrak een sigaret.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 maart 2019, opgenomen op pagina 50 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik werd op 16 maart 2019, omstreeks 21.55 uur gebeld door mijn vader [slachtoffer 1] . Hij vertelde mij dat zijn autosleutels en een pakje sigaretten weg waren. Ik ben met [getuige 2] naar het adres de [straatnaam] te Workum gereden. Ik zag achter het potterbakkershuis iemand lopen. Dit is een restaurant, een paar panden naast de bakkerij. Ik ben uit de auto gestapt en ben in de richting van deze persoon gelopen. Ik heb tegen hem gezegd kom maar met mij mee (de rechtbank begrijpt: naar de bakkerij).
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2019, opgenomen op pagina 29 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 16 maart 2019, omstreeks 22.20 uur kwamen wij verbalisanten ter plaatse aan de [straatnaam] te Workum. In de achtertuin zagen wij, de ons ambtshalve bekende, [verdachte] staan. Ik hoorde dat mijn collega [verbalisant 2] vroeg of hij zijn zakken leeg wilde maken om de verdachte te kunnen fouilleren. Wij zagen dat de verdachte onder meer een pakje Camel sigaretten uit zijn zakken haalde.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2019, opgenomen op pagina 55 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [getuige 2] en [getuige 3] :
Op 17 maart 2019 zijn wij ter plaatse gegaan naar het adres [straatnaam] te Workum. Hier had de aangever zijn autosleutel van het merk Audi gevonden in de achtertuin. Deze sleutel was op 16 maart 2019 weggenomen. [slachtoffer 1] heeft ons vervolgens gebracht naar de plek waar hij zijn Audi-sleutel heeft aangetroffen. [slachtoffer 1] verklaarde ons dat zijn zoon nagenoeg op dezelfde plaats [verdachte] had aangetroffen alwaar nu de Audi-autosleutel ook werd aan getroffen.
feit 3 subsidiair:
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 20 maart 2019, opgenomen op pagina 312 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] (namens [benadeelde partij 3] ):
Ik ben eigenaar van [benadeelde partij 3] , gevestigd aan de [straatnaam] te Workum. Tussen 9 februari 2019 te 20.00 uur en 10 februari 2019 te 08.00 uur is er ingebroken in het bedrijf. De volgende goederen zijn weggenomen:
- een negentiende-eeuwse klok, met twee paarden, goud verguld;
- een negentiende-eeuws schilderij met boslandschap in goudkleurige lijst;
- vier modelauto's; tweemaal een Landrover; een Mercedes en een Opel;
- een twintigste-eeuws schilderij met twee fazanten in winterbos.
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2019, opgenomen op pagina 99 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Om 13:10 uur (de rechtbank begrijpt: op 18 maart 2019), betraden wij, verbalisanten de woning van verdachte [verdachte] , gelegen aan de [straatnaam] te Hindeloopen. Wij hebben onder meer een goudkleurige klok, met 2 paarden bovenop, in beslag genomen. Deze klok stond in de woonkamer.
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2019, opgenomen op pagina 350 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 5] :
In de woning van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de woning gelegen aan de [straatnaam] te Hindeloopen) is op 18 maart 2019 een aantal goederen in beslag genomen. Onder de in beslag genomen goederen bevond zich ook een goudkleurige klok met twee paardjes op de bovenkant. Na onderzoek bleek deze klok gestolen te zijn tussen 9 februari 2019, omstreeks 20:00 uur en 10 februari 2019, omstreeks 08:00 uur, aan de [straatnaam] te Workum (de rechtbank begrijpt: uit het bedrijfspand van [benadeelde partij 3] ).
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2019, opgenomen op pagina 353 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 3] en [verbalisant 5] :
Op 21 maart 2019 betraden wij de woning van verdachte [verdachte] , gelegen aan de [straatnaam] te Hindeloopen. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , had foto's meegenomen van de weggenomen goederen van de bedrijfsinbraak in de [benadeelde partij 3] . Wij verbalisanten zagen dat er een modelauto, merk Mercedes, in een doosje op het televisiemeubel stond. Wij zagen dat deze modelauto overeenkwam met de weggenomen modelauto van [benadeelde partij 3] . In de trapkast zagen wij dat er een Landrover modelauto op de vloer stond. Ook zagen wij dat er twee schilderijen met goudkleurige lijsten in de trapkast stonden. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , opende een doos en zag dat er twee modelauto's van het merk Opel en Landrover in lagen. Wij, verbalisanten, herkenden alle genoemde goederen van de foto's welke aangever van de bedrijfsinbraak [benadeelde partij 3] had toegestuurd.
feit 6:
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 6 december 2018, opgenomen op pagina 193 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 6] :
Op 5 december 2018 omstreeks 17:30 heeft mijn moeder de winkel [benadeelde partij 5] , gelegen aan het [straatnaam] te Workum slotvast afgesloten. Op 6 december 2018 omstreeks 09:00 uur constateerde mijn dochter dat de voordeur van de winkel op een kier stond. Daarna zagen wij dat het cilinderslot van de deur was afgebroken. Wij hebben met de politie in de winkel gekeken. Wij zagen toen dat de kassa in zijn geheel weggenomen was.
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2018, opgenomen op pagina 220 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 6] :
Op 6 december 2018 nam ik, [verbalisant 6] , een aangifte op van diefstal doormiddel van braak uit een winkel gelegen [straatnaam] te Workum. Door de aangeefster was verklaard was dat er op de plaats delict een schroevendraaier achter was gebleven. De aangeefster verklaarde dat de schroevendraaier niet van haar was.
11. een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 6 december 2018, opgenomen op pagina 485 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verbalisant 7] :
Op het adres [straatnaam] Workum werd op 6 december 2018 een schroevendraaier met goednummer PL0100-2018319668-1082261 in beslaggenomen. Deze schroevendraaier werd achtergelaten door de dader op de toonbank.
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 december 2018, opgenomen op pagina 199 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 7] :
Op de vastgelegde beelden (de rechtbank begrijpt: de beelden die door het
beveiligingscamerasysteem van het bedrijf [benadeelde partij 5] te Workum zijn gemaakt) was te zien dat op 6 december 2018, omstreeks 00:03 uur een persoon het pand aan de [straatnaam] Workum betreed. Op de rug draagt de persoon een rugzak. Een schroevendraaier wordt op de balie gelegd. Vervolgens verlaat de persoon met de gehele kassa de winkel. De schroevendraaier blijft achter.
13. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal biologisch vooronderzoek d.d. 10 december 2018, opgenomen op pagina 201 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [naam 1] :
Op 6 december 2018 werd door mij een forensisch onderzoek verricht naar biologische sporen aan een schroevendraaier met goednummer PL0100-2018319668-1082261. Ik heb het spoor met nummer PL0100-2018319668-48510 veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAMD5935NL en verzegeld.
14. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.21.235 (aanvraag 001), d.d. 7 januari 2019 opgemaakt door [naam 2] , opgenomen op pagina 205 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Het sporenmateriaal met SIN AAMD5935NL (epitheel) is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het onderzochte sporenmateriaal is een DNA-profiel verkregen van een man. Uit de resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek kwam naar voren dat het celmateriaal afkomstig kan zijn van J. [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1977. De matchkans van het DNA-profiel is 1 op één miljard.
15. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2018, opgenomen op pagina 211 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [naam 3] :
Op 10 december 2018 bekeek ik de beelden welke gemaakt zijn door het
beveiligingscamerasysteem van het bedrijf [benadeelde partij 5] te Workum (de rechtbank begrijpt: de camerabeelden van de nacht van 5 op 6 december 2018). Op camera één is te zien dat een persoon in de winkel is. Op de rug draagt de persoon een rugzak. Ik zag dat op elke schouderband van de rugzak twee reflectoren zaten. Aan de voorzijde van de rugzak zijn de schouderbanden aan elkaar te bevestigen middels een donkerkleurige sluiting. Deze sluiting hing los voor de borst van de persoon. Op de achterzijde van de rugtas daar waar de schouderbanden bij elkaar komen is een til-lus zichtbaar. Tevens is te zien dat vermoedelijk een merklabel met opdruk in het midden van de rugzak zit. Onder het merklabel zit een ritssluiting met een donkerkleurige trekkoord. Ik zag dat de rugzak bestond uit in ieder geval twee compartimenten welke middels een ritssluiting te openen zijn. Per rits zaten twee sluitingen met aan elke sluiting een donkerkleurige trekkoord. Het stof van de rits is lichter gekleurd dan de rugtas. Aan elke zijkant van de rugzak zit een open vak voor bijvoorbeeld een drink bidon. Op camera twee is de persoon zeer kort in beeld. Na een aantal minuten komt de persoon terug in de winkel, pakt de kassa op en verlaat de winkel.
16. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2019, met als bijlage een foto, opgenomen op pagina 224 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 8] :
Op 25 januari 2019 reed ik verbalisant [verbalisant 8] op de Oosterdijk in de richting van Hindeloopen. Ik zag dat op het naast de weg gelegen fiets/wandelpad de mij bekende [verdachte] liep. Ik zag dat hij een rugzak droeg. Het viel mij op dat deze rugzak grote gelijkenis vertoonde met de rugzak die ik had gezien op de bewakingsbeelden die waren opgenomen bij de inbraak van 5 op 6 december 2018 op het [straatnaam] te Workum in de winkel " [benadeelde partij 5] ". Hierop was de dader te zien die een soortgelijke rugzak droeg. Ook het postuur van die dader kwam overeen met het postuur van de mij bekende [verdachte] .
feit 7 primair:
17. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 19 maart 2019, opgenomen op pagina 301 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring [slachtoffer 7] (namens [benadeelde partij 6] ):
Ik wil aangifte doen van diefstal van gereedschap van [benadeelde partij 6] uit een schaftwoning gelegen aan de [straatnaam] in IJlst. De goederen moeten zijn weggenomen in de week van 44, 2018. Onder andere zijn twee Festool acculaders, ACL2435 en ACL2486, weggenomen.
18. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 maart 2019, opgenomen op pagina 83 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 3] en [verbalisant 9] :
Op 17 maart 2019 heeft een doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] , [straatnaam] te Hindeloopen, plaatsgevonden. In de trapkast werden twee acculaders en één accu aangetroffen van het merk Festool. Op de accu en acculaders stond de volgende tekst geschreven: [benadeelde partij 6] . De twee acculaders zijn in beslag genomen.
19. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2019, opgenomen op pagina 305 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 10] :
Ik toonde [verbalisant 6] , werkzaam bij [benadeelde partij 6] , de foto's van de aangetroffen goederen (de rechtbank begrijpt: de in de woning van verdachte op 17 maart 2019 aangetroffen goederen). [verbalisant 6] herkende op de afbeeldingen de goederen als de goederen van het bedrijf waar [verbalisant 6] werkzaam is. Ik hoorde [verbalisant 6] zeggen dat hij de acculaders van het merk Festool met de nummers ACL2435 en ACL2486 herkende als de acculaders van [benadeelde partij 6] .

Bewijsoverweging

De rechtbank overweegt ten aanzien van de feiten 1, 3 subsidiair, 6 en 7 primair het volgende:
feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend zijn voor het bewijs dat verdachte de in de bewezenverklaring genoemde goederen uit de bakkerij heeft weggenomen. Het alternatieve scenario dat door verdachte is geschetst, inhoudende dat hij zich in de buurt van de achtertuin van de bakkerij bevond omdat hij moest poepen en dat het pakje Camel van hem zou zijn, vindt geen steun in het procesdossier en is overigens ook niet aannemelijk geworden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de hem ten laste gelegde diefstal heeft begaan.
feit 6:
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend zijn voor het bewijs dat verdachte de hem ten laste gelegde inbraak heeft gepleegd. Verdachte heeft voor de hiervoor genoemde voor het bewijs van het ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring kunnen of willen geven. Verdachte heeft enkel verklaard dat hij geen sporen heeft achtergelaten en heeft zich verder beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde inbraak heeft begaan.
feit 3 subsidiair en feit 7 primair:
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend zijn voor het bewijs dat verdachte de in de bewezenverklaring genoemde goederen geheeld heeft. Verdachte heeft geen verklaring kunnen of willen afleggen met betrekking tot de herkomst van de in zijn huis aangetroffen goederen die van diefstal afkomstig bleken te zijn. De rechtbank is van oordeel dat het vorenstaande voldoende grond oplevert om daaraan de conclusie te verbinden dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen moet hebben geweten dat de goederen van enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 3 subsidiair en 7 primair ten laste gelegde opzetheling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 3 subsidiair, 6 en 7 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 16 maart 2019 te Workum, goederen, te weten een pakje sigaretten en een Audi autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen uit het bedrijfspand aan de [straatnaam] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3 subsidiair:
hij in de periode van 16 maart 2019 tot en met 19 maart 2019 te Hindeloopen, een hoeveelheid goederen, te weten een gouden antieke klok, schilderijen, modelauto's, heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist, dat deze goederen door misdrijf verkregen waren;
feit 6:
hij op 6 december 2018 te Workum, een hoeveelheid goederen, in elk geval enig goed te weten een kassalade en een geldbedrag van € 400,00, toebehorende aan [benadeelde partij 5] , heeft weggenomen uit het bedrijfspand aan de [straatnaam] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 7 primair:
hij in de periode van 16 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 te Hindeloopen, een hoeveelheid goederen, te weten een hoeveelheid acculaders, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist, dat deze goederen door misdrijf verkregen waren.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal;
3. opzetheling;
6. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak;
7. opzetheling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3 subsidiair, 4 primair, 5, 6, 7 primair en 8 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 128 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, waaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, kort gezegd, klinische behandeling, ambulante behandeling en begeleid wonen. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte, bij een bewezenverklaring van de feiten 1, 3 subsidiair, 7 primair en 8 een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 360 dagen, waarvan 232 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsadviezen van VNN d.d. 2 april 2019 en Fivoor d.d. 14 juni 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in het bedrijfspand van [benadeelde partij 5] te Workum. Daarbij heeft verdachte een kassalade met inhoud weggenomen. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor het eigendomsrecht van voornoemd bedrijf. Het is een feit van algemene bekendheid dat inbraken naast materiële schade en overlast vaak gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de voornoemde gevolgen en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan diefstal uit een bakkerij en opzetheling van een hoeveelheid goederen. Dit zijn kwalijke feiten die de rechtbank tevens meeneemt bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten. Dit weegt in het nadeel van verdachte.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat voor de onderhavige feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen is. De rechtbank ziet in de hardnekkige verslavingsproblematiek van verdachte echter aanleiding om deze straf in deels voorwaardelijk vorm aan verdachte op te leggen, waarbij oplegging van bijzondere voorwaarden geïndiceerd is. Verdachte is immers moeilijk in staat om zijn soft- en harddrugsverslaving zelfstandig onder controle te krijgen en komt daardoor voortdurend in aanraking met politie en justitie. De rechtbank acht het dan ook van belang dat verdachte wordt geholpen voor zijn problematiek. Aangezien verdachte op 22 juli 2019 in het IMC te Beilen kan worden opgenomen zal de rechtbank aan verdachte een straf opleggen die per saldo met zich brengt dat hij tot 22 juli 2019 in detentie verblijft en aansluitend in het IMC wordt opgenomen.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 232 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en oplegging daarvan geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van drie jaren verbinden met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.
De rechtbank legt een lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist. Dit omdat de eis van het openbaar ministerie ziet op een bewezenverklaring voor meer feiten dan de rechtbank bewezen heeft verklaard.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1.
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 6,40 ter vergoeding van materiële schade en € 389,99 ter vergoeding van immateriële schade;
2. [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 475,00 ter vergoeding van materiële schade;
3. [slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 700,00 ter vergoeding van materiële schade;
4. [benadeelde partij 5] , tot een bedrag van € 822,03 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 5] , worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat deze vordering niet onderbouwd is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van vorderingen van de benadeelde partijen het volgende:
1. [slachtoffer 1] :
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de gestelde materiële schade afwijzen omdat het onder verdachte in beslag genomen pakje Camel-sigaretten aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt teruggeven, zoals hierna is vermeld.
De rechtbank zal de vordering voor wat het betreft de gestelde immateriële schade eveneens afwijzen nu naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit op een andere wijze in zijn persoon is aangetast zoals bedoeld in artikel zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De door de benadeelde partij gestelde gevoelens van onveiligheid zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het kunnen aannemen van een dergelijke aantasting in de persoon.
2. [benadeelde partij 2] :
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
3. [slachtoffer 5] :
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
4. [benadeelde partij 5] :
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 december 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] geleden schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 5] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank bepaalt voorts dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [benadeelde partij 2] en [slachtoffer 5] ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 25 oktober van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 49 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 november 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 mei 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat tenuitvoerlegging van deze straf niet opportuun is gelet op de eis van de officier van justitie. De raadsman verzoekt de rechtbank dan ook om de vordering af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de onder 1, 3 subsidiair, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank echter aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging van deze vordering niet opportuun gelet op de deels voorwaardelijke straf en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden die de rechtbank aan verdachte zal opleggen. Indien de rechtbank de vordering zal toewijzen zal dit met zich brengen dat verdachte, na diens behandeltraject, nog een gevangenisstraf zal moeten ondergaan. De rechtbank verwacht dat daardoor de mogelijk positieve resultaten uit die behandeling doorkruist zullen worden. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen schroevendraaiers verbeurd worden verklaard omdat de inbraken met deze voorwerpen zijn gepleegd. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het pakje sigaretten, alsmede de overige onder verdachte in beslag genomen goederen worden teruggegeven aan de rechthebbende(n).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast de teruggave aan de rechthebbende, [slachtoffer 1] , van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een pakje sigaretten van het merk Camel (PL0100-2019066782-1117211).
De rechtbank is van oordeel dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen, waarover thans nog geen beslissing is genomen, moeten worden bewaard ten behoeve van de tot nu toe onbekend gebleven rechthebbende. Het betreft de volgende goederen:
- drie haarspelden (PL0100-2019066782-1118005);
- een grove schakelketting van goud en zilver (PL0100-2019066782-1118007);
- vijf zilveren munten (PL0100-2019066782-1117995);
- een zilveren ketting met een ronde hanger (PL0100-2019066782-1118008);
- een klokhorloge met inscriptie (PL0100-2019066782-1117986);
- een broche met twee engeltjes (PL0100-2019066782-1118015);
- een broche met een groene steen (PL0100-2019066782-1118009);
- een speld met zilveren steentjes (PL0100-2019066782-1118022);
- een zilveren theelepel (PL0100-2019066782-1117917);
- twee onderscheidingsspeldjes (PL0100-2019066782-1117921);
- een ivoren olifantje (PL0100-2019066782-1117963);
- een baco (PL0100-2018198880-1036165);
- een gele schroevendraaier (PL0100-2018198880-1036167);
- een rode schroevendraaier (PL0100-2018198880-1036168);
- een slot (PL0100-2018198880-1036175);
- een schroevendraaier van het merk Topcraft (PL0100-2018319668-1082261);
- een slot (PL0100-2018319668-1082265);
- een zwarte schroevendraaier (PL0100-2018332884-108669);
- oranje handschoenen (PL0100-2019035195-1117730).

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2, 3 primair, 4 primair, 4 subsidiair, 5 en 8 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 subsidiair, 6, en 7 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 232 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk op 26 juli 2019 meldt bij de reclassering van VNN op het adres Overcingellaan 19 te 9401 LA Assen en zich aldaar blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich aansluitend aan zijn detentie door de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) laat overbrengen naar het IMC te Beilen;
3. dat de veroordeelde zich op 22 juli 2019 om 10.00 uur gedurende de gehele proeftijd van drie jaren, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat opnemen in het IMC te Beilen of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, ook als die aanwijzingen met zich brengen dat de veroordeelde ten behoeve van zijn behandeling medicatie inneemt;
4. dat de veroordeelde tijdens de onder 3. genoemde klinische opname meewerkt aan een indicatiestelling voor, en plaatsing naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien de reclassering dit wenselijk acht;
5. dat de veroordeelde zich aansluitend aan de onder 3. genoemde klinische opname, gedurende de resterende proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dit noodzakelijk acht, onder behandeling stelt van een zorgverlener, op tijden en plaatsen door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematiek, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die zorgverlener en aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens de zorgverlener worden gegeven, ook als die aanwijzingen met zich brengen dat de veroordeelde ten behoeve van zijn behandeling medicatie inneemt;
6. dat de veroordeelde na de onder 3. genoemde klinische opname, gedurende de resterende proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels van die instelling en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
7. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van drugs, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en dat veroordeelde ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan middelencontrole op de door de reclassering te bepalen wijze.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 5:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 5]in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 6:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 822,03(zegge: achthonderdtweeëntwintig euro en drie eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] te betalen een bedrag van € 822,03 (zegge: achthonderdtweeëntwintig euro en drie eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 822,03 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

16/652844-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 25 oktober 2017.
Gelast de bewaringvan de in beslag genomen te bewaren goederen ten behoeve van de rechthebbende, te weten:
- drie haarspelden (PL0100-2019066782-1118005);
- een grove schakelketting van goud en zilver (PL0100-2019066782-1118007);
- vijf zilveren munten (PL0100-2019066782-1117995);
- een zilveren ketting met een ronde hanger (PL0100-2019066782-1118008);
- een klokhorloge met inscriptie (PL0100-2019066782-1117986);
- een broche met twee engeltjes (PL0100-2019066782-1118015);
- een broche met een groene steen (PL0100-2019066782-1118009);
- een speld met zilveren steentjes (PL0100-2019066782-1118022);
- een zilveren theelepel (PL0100-2019066782-1117917);
- twee onderscheidingsspeldjes (PL0100-2019066782-1117921);
- een ivoren olifantje (PL0100-2019066782-1117963);
- een baco (PL0100-2018198880-1036165);
- een gele schroevendraaier (PL0100-2018198880-1036167);
- een rode schroevendraaier (PL0100-2018198880-1036168);
- een slot (PL0100-2018198880-1036175);
- een schroevendraaier van het merk Topcraft (PL0100-2018319668-1082261);
- een slot (PL0100-2018319668-1082265);
- een zwarte schroevendraaier (PL0100-2018332884-108669);
- oranje handschoenen (PL0100-2019035195-1117730).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. M.R. de Vries en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2019.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.