ECLI:NL:RBNNE:2019:4608

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
18/730260-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal, verduistering en rijden onder invloed met drugs door verdachte met beperkte toerekeningsvatbaarheid

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, verduistering en rijden onder invloed van drugs. De verdachte heeft op 27 november 2018 de woning van het slachtoffer binnengedrongen, deze bedreigd met een kapmes en een telefoon weggenomen. De telefoon diende als onderpand voor spullen die het slachtoffer niet wilde teruggeven aan de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een auto, diefstal van brandstof, en het rijden onder invloed van drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat zijn gedragingen ten tijde van de feiten heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verdachte deels verminderd toerekeningsvatbaar geacht en heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummers 18/730260-18
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/228683-18
ter berechting gevoegde parketnummers 18/177229-18 en 18/199768-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 juni 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de PI Zwolle te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 mei 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 18/730260-18:
feit 1:
hij op of omstreeks 27 november 2018 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (flat)woning, gelegen aan of bij de [straatnaam], aldaar, heeft weggenomen (onder meer) een telefoon (merk Huawei), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk
- zich met een houten balk, althans met een hard en/of stevig voorwerp naar voornoemde flat en/of naar voornoemde woning heeft begeven en/of (vervolgens)
- een raam en/of slot van de portiekdeur van die flat heeft vernield en/of (vervolgens)
- die portiek is binnengedrongen en/of (vervolgens)
- het slot van de voordeur van een in die flat aanwezige woning heeft vernield en/of (vervolgens)
- die woning is binnengedrongen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd – zakelijk weergegeven – dat hij zijn spullen wilde hebben, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens) (daarbij) aan die [slachtoffer 1] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, getoond en/of (vervolgens)
- met die houten balk, althans met dat harde en/of stevige voorwerp, op/tegen een slaapkamerdeur van/in die woning heeft geslagen;
feit 2:
hij op of omstreeks 1 december 2018 te Scharnegoutum, in de gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk een personenauto (merk Volkswagen, type Bora en voorzien van het (originele) kenteken [kenteken]) en van groene kentekenplaten [kenteken]), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1]'s, in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten voor het maken van een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 3:
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Zaak met parketnummer 18/228683-18:
feit 1:
hij op of omstreeks 27 oktober 2018 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, een mobiele telefoon (LG), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met de huissleutel, welke zich bevond aan een sleutelbos (die verdachte al eerder (onrechtmatig) in zijn bezit had), zich de toegang tot de woning aan de [straatnaam] te Sneek te verschaffen en uit voornoemde woning de mobiele telefoon weg te nemen;
feit 2:
(parketnummer 18/177229-18)
hij op of omstreeks 22 juli 2018 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3:
hij op of omstreeks 22 juli 2018 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, een voertuig, te weten personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cannabis en/of cocaïne terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof 140 microgram amfetamine per liter bloed en/of 2,5 microgram cannabis (bevattende THC) per liter bloed en/of 28 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
feit 4:
(parketnummer 18/199768-18)
hij op of omstreeks 10 juli 2018, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 300 microgram amfetamine per liter bloed en 3,7 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 1 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft daarnaast veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/730260-18 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken wordt van het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 1 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet verdachte, maar diens vriend de telefoon uit de woning van [slachtoffer 2] heeft weggenomen en verdachte daar geen weet van had.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 18/730260-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 2, 3 en 4 bewezen kunnen worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier concrete bewijsmiddelen ontbeert op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de telefoon uit de woning van aangever heeft weggenomen.
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730260-18 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde, wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij ieder bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts is gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 mei 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 27 november 2018, opgenomen op pagina 36 en verder van het dossier van Politie Fryslân met nummer 2018311398, 2018211078, 2018336011, 2018315508 en 2018316860, binnengekomen bij het arrondissementsparket Noord-Nederland op 23 januari 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 december 2018, opgenomen op pagina 26 en verder van het onder 2 genoemde dossier, inhoudende de verklaring van verdachte;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 1 december 2018, opgenomen op pagina 71 en verder van het onder 2 genoemde dossier, inhoudende de verklaring van [naam 1];
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 3 december 2018, opgenomen op pagina 79 en verder van het onder 2 genoemde dossier, inhoudende de verklaring van [naam 2];
6. een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 22 juli 2018, opgenomen op pagina 2 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018189824, inhoudende het relaas van [naam 3];
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2018, opgenomen op pagina 19 en verder van het onder 6 genoemde dossier, inhoudende het relaas van [naam 4] en [naam 3];
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juli 2018, opgenomen op pagina 24 en verder van het onder 6 genoemde dossier, inhoudende de verklaring van verdachte;
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 31 juli 2018, opgenomen op pagina 34 en verder van het onder 6 genoemde dossier, inhoudende het relaas van [naam 6] en [naam 5];
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 30 augustus 2018, opgenomen op pagina 14 en verder van het onder 6 genoemde dossier, inhoudende het relaas van [naam 4] en [naam 3];
11. een deskundigenrapport afkomstig van Labor Mönchengladbach MVZ Dr. Stein + Kollegen d.d. 3 augustus 2018, opgenomen op pagina 28 en verder van het onder 6 genoemde dossier, inhoudende de verklaring van [naam 7];
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 15 augustus 2018 met nummer PL0100-2018176448-1, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018176448-1, inhoudende het relaas van [naam 9] en [naam 10];
13. een deskundigenrapport afkomstig van Labor Mönchengladbach MVZ Dr. Stein + Kollegen d.d. 27 juli 2018, opgenomen in het onder 13 genoemde dossier, inhoudende de verklaring van [naam 7].
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/730260-18 onder 1 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende:
De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat de onder het eerste tot en met het vijfde en het zevende gedachtestreepje ten laste gelegde handelingen zijn gepleegd met het oogmerk om de diefstal van de telefoon te laten slagen. Al deze handelingen vonden immers louter plaats om binnen te dringen, terwijl verdachte op dat moment nog niet wist dat hij de telefoon zou meenemen. Hoewel verdachte deze feitelijke handelingen bekent, komt de rechtbank dus om juridisch-technische redenen niet tot een bewezenverklaring van deze handelingen nu het bijkomend oogmerk dat artikel 312, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht verlangt, niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid en overigens ook niet is gebleken.
Voor wat betreft de onder het zesde gedachtestreepje ten laste gelegde handelingen – kort gezegd: het tonen van de machete (mes)– is de rechtbank van oordeel dat het bijkomend oogmerk ten aanzien van deze handelingen kan worden bewezen nu verdachte beseft moet hebben dat die handelingen als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich brachten dat de diefstal van de telefoon werd vergemakkelijkt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730260-18 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 18/730260-18:
feit 1:
hij op 27 november 2018 te Sneek, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [straatnaam], aldaar, heeft weggenomen een telefoon van het merk Huawei, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd – zakelijk weergegeven – dat hij zijn spullen wilde hebben, en vervolgens aan die [slachtoffer 1] een mes heeft getoond;
feit 2:
hij op 1 december 2018 te Scharnegoutum, opzettelijk een personenauto van het merk Volkswagen, type Bora en voorzien van het originele kenteken [kenteken] en van groene kentekenplaten [kenteken], toebehorende aan [benadeelde partij 1]'s, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten voor het maken van een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 3:
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof, toebehorende aan [benadeelde partij 2].
Zaak met parketnummer 18/228683-18:
feit 2:
(parketnummer 18/177229-18)
hij op 22 juli 2018 te Sneek, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,2 gram, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3:
hij op 22 juli 2018 te Sneek, een voertuig, te weten personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer,
aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, in combinatie met andere van deze aangewezen stoffen, te weten cannabis en cocaïne terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof 140 microgram amfetamine per liter bloed en 2,5 microgram cannabis, bevattende THC, per liter bloed en 28 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg;
feit 4:
(parketnummer 18/199768-18)
hij op 10 juli 2018, te Sneek, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 300 microgram amfetamine per liter bloed en 3,7 microgram THC per liter bloed bedroeg.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak met parketnummer 18/730260-18:
1. diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
2. verduistering;
3. diefstal.
Zaak met parketnummer 18/228683-18:
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3. overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
4. overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de onderzoeksrapportage d.d. 20 maart 2019, opgemaakt door L.E.E. Ligthart, psycholoog.
Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een beperkte tot uitgebreide neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel op executief en geheugenniveau, met gedragsstoornissen in de vorm van slecht op de omgeving afgestemd, impulsief gedrag en een beperkte zelfevaluatie. Daarnaast is bij verdachte sprake van matige stoornissen in het gebruik van alcohol, cannabis en stimulantia en lijdt hij aan een lichte verstandelijke beperking. Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten beïnvloed, in die zin dat hij zich minder in anderen verplaatst en geen perspectief neemt op de eventuele gevolgen van zijn gedrag. Ten tijde van het ten laste gelegde was daarnaast sprake van middelengebruik waardoor zijn ontremde gedrag aanzienlijk versterkt werd. De psycholoog adviseert de rechtbank om de ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over. De rechtbank concludeert dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Aangezien geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, acht de rechtbank verdachte evenwel strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het in de zaak met parketnummer 18/730260-18 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 2, 3, en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaren wordt verbonden met de in het reclasseringsadvies genoemde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft ten slotte de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte, bij een veroordeling, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden wordt opgelegd met daaraan verbonden de in het reclasseringsadvies genoemde bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend en dat verdachte hulpverlening nodig heeft. Volgens de raadsman is het niet opportuun om aan verdachte een zware straf op te leggen nu hij opgenomen kan worden in FPA Zuidlaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting, de reclasseringsrapportage van Reclassering Nederland d.d. 15 mei 2019 en de onderzoeksrapportage d.d. 20 maart 2019 van L.E.E. Ligthart, psycholoog, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte onder parketnummer 18/228683-18 erkende ad informandum gevoegde feiten. Deze feiten zijn hiermee afgedaan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf in het bijzonder rekening gehouden met het volgende:
Verdachte is op 27 november 2018 te Sneek de woning van aangever [slachtoffer 1] binnengedrongen en heeft hem aldaar bedreigd met een kapmes. Aangever is vervolgens zijn slaapkamer ingevlucht, waarna verdachte de telefoon van aangever uit diens woning heeft weggenomen. Deze telefoon fungeerde – naar zeggen van verdachte – als een soort ‘onderpand’ omdat aangever een aantal spullen van verdachte onder zich zou hebben gehad en hij deze spullen niet aan verdachte wilde teruggeven. Met zijn handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ongeoorloofde vorm van ‘doe-het-zelf-justitie’. Daarbij heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever en diens gevoel van veiligheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij slachtoffers van zulke misdrijven gevoelens van angst en onveiligheid veelal gedurende lange tijd blijven bestaan. Dit blijkt ook met zoveel woorden uit het procesdossier en uit de slachtofferstukken van [slachtoffer 1]. Feiten als de onderhavige dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen materiële belangen.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een auto, diefstal van brandstof, tweemaal rijden onder invloed van drugs en het bezit van MDMA. Dit zijn kwalijke feiten die de rechtbank tevens meeneemt bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De rechtbank houdt verder rekening met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor de onderhavige feiten – in het bijzonder de diefstal uit de woning van [slachtoffer 1] – in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen is. De rechtbank ziet in de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en diens problematiek echter aanleiding om deze straf deels voorwaardelijk op te leggen, waarbij oplegging van bijzondere voorwaarden aangewezen is. Bij verdachte is immers sprake van een hoog risico op herhaling van ontremd en risicozoekend gedrag, terwijl beschermende factoren in zijn leven slechts beperkt aanwezig zijn. Daar komt bij dat verdachte alcohol, speed, cannabis en xtc gebruikt, waardoor het herhalingsgevaar verder toeneemt.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en oplegging daarvan geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van drie jaren verbinden met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden bevelen, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank acht de door de raadsman voorgestelde straf niet passend nu deze straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 2.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
2. [benadeelde partij 2] te Leeuwarden, tot een bedrag van € 50,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
3. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 278,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
4. [slachtoffer 3], tot een bedrag van € 2.049,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu deze vordering onvoldoende onderbouwd is.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 3], voor wat betreft de nog niet vergoede schade, niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 2] worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk wordt verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de vordering van [slachtoffer 1] onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer 1] geestelijk letsel heeft bekomen.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3], voor wat betreft de nog niet-vergoede schade, niet-ontvankelijk wordt verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en de vordering voorts discutabel is omdat [slachtoffer 3] bevriend zou zijn met de eigenaar van [benadeelde partij 3]. De gestelde schade is verder – zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de raadsman – onredelijk hoog omdat [slachtoffer 3] in plaats van een e-bike ook een tweedehands fiets had kunnen huren.
De raadsman heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 2] kunnen worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
1. [slachtoffer 1]:
Naar het oordeel van de rechtbank is door het in de zaak met parketnummer 18/730260-18 onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij [slachtoffer 1], waarbij sprake is geweest van gevaar voor de veiligheid en gezondheid van die [slachtoffer 1]. De aard en de ernst van de normschending en de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde liggen naar het oordeel van de rechtbank zo voor de hand dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De omstandigheid dat verdachte niet heeft aangetoond dat hij geestelijk letsel door het feit heeft opgelopen, doet daaraan niet af. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2018. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
2. [benadeelde partij 2] te Leeuwarden:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/730260-18 onder 3 bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 december 2018.
3. [slachtoffer 2]:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 2 door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018.
4. [slachtoffer 3]:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 1 door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen onder ad informandum gevoegde feit.
De door de benadeelde partij gevorderde vermogensschade behelst de nieuwwaarde van de verduisterde e-bike, ad € 1.449,00, en de schade die zij heeft geleden door het gemis van haar e-bike, in de vorm van huurkosten van een vervangende fiets, ad € 600,00.
Uit de stukken van de benadeelde partij is gebleken dat de e-bike van [slachtoffer 3] een dagwaarde had van € 1.100,00. Ter zitting is gebleken dat verdachte deze schade reeds heeft vergoed. De meer gevorderde schade, die betrekking heeft op de waarde van de e-bike, € 349,00 (€ 1.449,00 - € 1.100,00), is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreekse schade, maar is het gevolg van waardevermindering die de e-bike in de periode voor de verduistering heeft ondergaan. Deze meer gevorderde schade is daarom niet toewijsbaar.
Voor wat betreft de schade door het gemis van de e-bike is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade de grenzen van de redelijkheid overstijgt. Uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken waarom het nodig was om gedurende 14 weken een e-bike voor € 40,00 per week te huren, terwijl ook de mogelijkheid bestond om een goedkopere fiets te huren of een tweedehands fiets aan te schaffen. De rechtbank zal de omvang van de schadevergoeding daarom matigen en, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW, de schade naar maatstaven van billijkheid schatten op een bedrag van € 200,00. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de door de benadeelde partijen geleden schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 57, 310, 312, 321 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730260-18 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 18/228683-18 onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een
strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging van Reclassering Nederland meldt op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich aldaar blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich aansluitend aan zijn detentie door de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) laat overbrengen naar de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Zuidlaren;
3. dat de veroordeelde zich aansluitend aan zijn detentie, gedurende een periode van 9 tot 12 maanden, al dan niet voor overbruggingszorg, laat opnemen in de FPA Zuidlaren, althans in een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die instelling en aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van de instelling zullen worden gegeven;
4. dat de veroordeelde tijdens deze klinische opname meewerkt aan een indicatiestelling voor, en plaatsing naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien de reclassering dit wenselijk acht;
5. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dit noodzakelijk acht, onder behandeling stelt van een FACT-team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op tijden en plaatsen door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematiek, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die zorgverlener en aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens de zorgverlener worden gegeven;
6. dat de veroordeelde zich bij terugval in middelengebruik of wanneer er ernstige zorgen zijn over zijn psychiatrisch toestandsbeeld, mits geïndiceerd, gedurende een periode van maximaal 7 weken, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, op laat nemen in een door de reclassering te bepalen zorginstelling voor crisisbehandeling en/of detoxificatie en/of stabilisatie en/of observatie en/of diagnostiek, en dat veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die instelling en aan de aanwijzingen die hem door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
7. dat de veroordeelde na de onder 3 genoemde klinische opname, gedurende de resterende proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels van die instelling en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
8. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan het vinden en behouden van een dagbesteding, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
9. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van drugs en alcohol, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en dat veroordeelde ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan middelencontrole op de door de reclassering te bepalen wijze;
10. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van 18/730260-18, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
500,00(zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/730260-18, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
50,00(zegge: vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 50,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/228683-18, ad informandum gevoegd feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 200,00(zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 200,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/228683-18, ad informandum gevoegd feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 278,00(zegge: tweehonderdachtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 278,00 (zegge: tweehonderdachtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijf dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 278,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. K. Post en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2019.
Mr. W.D. de Boer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.