een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging van Reclassering Nederland meldt op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich aldaar blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich aansluitend aan zijn detentie door de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) laat overbrengen naar de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Zuidlaren;
3. dat de veroordeelde zich aansluitend aan zijn detentie, gedurende een periode van 9 tot 12 maanden, al dan niet voor overbruggingszorg, laat opnemen in de FPA Zuidlaren, althans in een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die instelling en aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van de instelling zullen worden gegeven;
4. dat de veroordeelde tijdens deze klinische opname meewerkt aan een indicatiestelling voor, en plaatsing naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien de reclassering dit wenselijk acht;
5. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dit noodzakelijk acht, onder behandeling stelt van een FACT-team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op tijden en plaatsen door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematiek, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die zorgverlener en aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens de zorgverlener worden gegeven;
6. dat de veroordeelde zich bij terugval in middelengebruik of wanneer er ernstige zorgen zijn over zijn psychiatrisch toestandsbeeld, mits geïndiceerd, gedurende een periode van maximaal 7 weken, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, op laat nemen in een door de reclassering te bepalen zorginstelling voor crisisbehandeling en/of detoxificatie en/of stabilisatie en/of observatie en/of diagnostiek, en dat veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die instelling en aan de aanwijzingen die hem door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
7. dat de veroordeelde na de onder 3 genoemde klinische opname, gedurende de resterende proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels van die instelling en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
8. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan het vinden en behouden van een dagbesteding, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
9. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van drugs en alcohol, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en dat veroordeelde ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan middelencontrole op de door de reclassering te bepalen wijze;
10. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van 18/730260-18, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
500,00(zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/730260-18, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
50,00(zegge: vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 50,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/228683-18, ad informandum gevoegd feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 200,00(zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 200,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/228683-18, ad informandum gevoegd feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 278,00(zegge: tweehonderdachtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 278,00 (zegge: tweehonderdachtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijf dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 278,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. K. Post en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2019.
Mr. W.D. de Boer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.