ECLI:NL:RBNNE:2019:452

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
LEE 17/3206
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule in het bestuursrecht bij studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die studiefinanciering ontving, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres was ingeschreven op het BRP-adres van haar vader en ontving een uitwonendenbeurs. De minister heeft echter haar studiefinanciering per mei 2016 verlaagd naar een beurs voor thuiswonenden, omdat eiseres op hetzelfde adres als haar vader stond ingeschreven. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelde dat de minister de hardheidsclausule in de Wet studiefinanciering 2000 had moeten toepassen, gezien de specifieke omstandigheden van haar woonsituatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar vader op hetzelfde adres stonden ingeschreven, maar dat dit niet betekent dat eiseres geen recht had op de uitwonendenbeurs. De rechtbank oordeelde dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen, omdat de situatie van eiseres niet verwijtbaar was en de toepassing van de wet in dit geval zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.280,--.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/3206

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. D .M.C. Zijlstra - Cuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar studiefinanciering per mei 2016 is verlaagd naar een beurs voor thuiswonenden. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door haar vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 25 juli 2018 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat zij aanleiding ziet om het ter zitting gesloten onderzoek te heropenen. Hierbij heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat de zaak voor verdere behandeling wordt doorverwezen naar de meervoudige kamer.
Bij brief van 10 oktober 2018 heeft verweerder een nadere reactie aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan eiseres.
Bij brief van 23 november 2018 heeft eiseres een nadere reactie aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 6 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.E. Merema.

Overwegingen

Feiten

1. Bij besluit van 14 augustus 2015 (Bericht studiefinanciering 2015, nr. 1) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf september 2015 recht heeft op studiefinanciering. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat eiseres vanaf augustus 2015 uitwonend is en dat haar studiefinanciering hierop is gebaseerd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het recht van eiseres op een uitwonendenbeurs herzien en gesteld dat eiseres te veel aan studiefinanciering heeft ontvangen. Verweerder heeft de woonsituatie van eiseres per 1 mei 2016 gewijzigd in thuiswonend.
3. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat recht bestaat op een uitwonendenbeurs als iemand woont op het adres waaronder hij staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Dit adres mag, aldus verweerder, niet gelijk zijn aan het adres van de ouders of één van hen. Nu eiseres op 1 mei 2016 stond ingeschreven in de BRP op het adres van haar vader, namelijk [straatnaam] [huisnummer met toevoeging 1] te [woonplaats] , heeft eiseres, aldus verweerder, geen recht op een uitwonendenbeurs met ingang van de maand mei 2016. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat indien er door bijvoorbeeld een huisnummertoevoeging geen onderscheid wordt gemaakt in de adressen dit wordt gezien als hetzelfde adres.
Beoordeling van het geschil
4.1
Eiseres betoogt dat zij sinds 1 mei 2016 staat ingeschreven bij [naam complex] in [woonplaats] en dat dit is gevestigd op het BRP-adres [straatnaam] [huisnummer] te [woonplaats] . Hierbij heeft eiseres aangegeven dat verweerder op de hoogte is van de situatie in [naam complex] . Dit complex is onderverdeeld in de vleugels A tot en met F, waarbij elke vleugel bestaat uit een ruim aantal wooneenheden met elk een eigen voordeur en voorzieningen. Elke vleugel heeft, in overleg met de gemeente [woonplaats] , een eigen toevoeging op het huisnummer [huisnummer] gekregen. De wooneenheid van eiseres, [nummer van de wooneenheid van eiseres] , is net als de wooneenheid van de vader van eiseres, [nummer van de wooneenheid van de vader van eiseres] , ondergebracht in vleugel [aanduiding vleugel] van [naam complex] . Hierdoor zijn zowel eiseres als haar vader in het BRP ingeschreven op het adres [straatnaam] [huisnummer met toevoeging 1] . Zowel eiseres als haar vader hebben een eigen huurcontract voor een aparte wooneenheid met een eigen voordeur. Vervolgens geeft eiseres aan dat meerdere bewoners problemen hebben gehad met de belastingdienst en de DUO, maar dat deze problemen allemaal, na tussenkomst van de gemeente, zijn opgelost. Indien eiseres had geweten van de problemen die het zou gaan opleveren was eiseres niet in dezelfde vleugel gaan wonen als haar vader omdat eiseres de uitwonendenbeurs nodig heeft om haar studie en haar eigen huishouden te bekostigen. Hierbij heeft eiseres aangegeven dat zij geen misbruik heeft willen maken van de uitwonendenbeurs, nu zij tijdig alle juiste gegevens aan verweerder heeft verstrekt. Daarnaast heeft eiseres aangegeven dat geen sprake is van een onjuiste registratie en dat derhalve op basis van de door verweerder in het verweerschrift genoemde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet geconcludeerd kan worden dat sprake is van verwijtbaarheid en dat de gevolgen voor rekening en risico van eiseres moeten komen. Eiseres betoogt dat verweerder van de herziening had moeten afzien op grond van de hardheidsclausule. Daarnaast geeft eiseres aan dat het op de weg van verweerder ligt om, nu bij de aanvraag van de uitwonendenbeurs voor de eerste toekenning wordt gecontroleerd of sprake is van uitwonendheid, de adrescontrole direct na de aanvraag om een uitwonendenbeurs uit te voeren. De gevolgen van niet direct controleren van het adres komen, aldus eiseres, niet voor haar rekening en risico. Gelet op de bijzondere situatie in [naam complex] , nu eiseres geen misbruik heeft willen maken van de uitwonendenbeurs, het niet verwijtbaar is dat zij een uitwonendenbeurs heeft ontvangen en verweerder heeft nagelaten direct na de aanvraag een adrescontrole uit te voeren leiden de besluiten tot een onbillijkheid van overwegende aard, aldus eiseres.
4.2
In het verweerschrift geeft verweerder aan dat indien er een huisnummertoevoeging is gecreëerd dit niet van belang is voor de uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Hierbij heeft verweerder aangegeven dat deze wet alleen betekenis toekent aan het adres dat in de BRP wordt gebruikt.
5.1
In reactie op de brief van de rechtbank van 11 april 2018 geeft eiseres in haar brief van 25 april 2018 aan dat in september 2015 de huisnummerwijziging in [naam complex] is doorgevoerd en dat sindsdien niet het hele complex [straatnaam] [huisnummer] als adres heeft, maar dat alle vleugels van het complex een toevoeging hebben gekregen. Vervolgens geeft eiseres aan dat is gebleken dat niemand op dit moment problemen heeft met de studiefinanciering. Destijds heeft eiseres echter begrepen - van een medewerker van de gemeente - dat er door verweerder een uitzondering is gemaakt met betrekking tot de adresproblematiek in [naam complex] . Ten aanzien van de problemen met de Belastingdienst geeft eiseres aan dat alle problemen inmiddels zijn opgelost en dat een ieder weer krijgt waar hij of zij individueel recht op heeft.
5.2
Verweerder geeft in het verweerschrift van 2 mei 2018 aan dat de jurisprudentie van de CRvB duidelijk is. Hierbij geeft verweerder aan dat eiseres stond ingeschreven op hetzelfde BRP-adres als haar vader. Daarnaast geeft verweerder aan dat aan eiseres geen boete is opgelegd omdat in deze zaak een herziening heeft plaatsgevonden op basis van een bestandsvergelijking van adressen en dat boetes worden opgelegd aan studerenden die - na een huisbezoek - niet blijken te wonen op het adres waar zij staan ingeschreven. Ten slotte geeft verweerder aan dat indien de Belastingdienst anders omgaat met deze kwestie dit verweerder geen aanleiding geeft om dezelfde koers te varen als de Belastingdienst.
6.1
Ingevolge artikel 1.1 van de Wsf 2000 wordt onder uitwonende deelnemer verstaan de deelnemer die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
6.2
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
6.3
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wsf 2000 kan Onze Minister een beschikking herzien waarbij:
a. studiefinanciering is toegekend,
b. de vorm van de studiefinanciering is vastgelegd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 vindt herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend, de vorm van de studiefinanciering onjuist is vastgelegd anders dan bedoeld in onderdeel b, de termijn te hoog of te laag is vastgesteld, de draagkracht van de debiteur te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van het bedrag van de kwijtschelding, bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage te hoog of te laag is vastgesteld, of een onjuist besluit met betrekking tot de reisvoorziening is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a.
6.4
Ingevolge artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 kan Onze Minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres en haar vader vanaf 1 mei 2016 stonden ingeschreven op hetzelfde adres in de BRP, namelijk op het adres [straatnaam] [huisnummer met toevoeging 1] te [woonplaats] . Tussen partijen is uitsluitend in geschil of verweerder aanleiding had moeten zien voor toepassing van de in artikel 11.5, eerste lid van de Wsf 2000 neergelegde hardheidsclausule.
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder, gelet op de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval, de hardheidsclausule zoals deze is neergelegd in artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 in het geval van eiseres behoren toe te passen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
8.2
Verweerder heeft aangegeven dat geen aanleiding bestaat om de hardheidsclausule toe te passen nu uitsluitend bepalend is of eiseres op hetzelfde adres is ingeschreven als één van haar ouders. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat artikel 1.5 van de Wsf 2000 in dat geval geen ruimte geeft om tot een ander oordeel te komen dan dat eiseres moet worden aangemerkt als een thuiswonende studerende. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat de in artikel 1.5 van de Wsf 2000 opgenomen regeling mede tot doel heeft om op eenvoudige wijze te kunnen vaststellen of een studerende thuiswonend is en dat als gevolg van de door de wetgever gekozen regeling nuances niet relevant zijn bij de beantwoording van de vraag of de studerende als uit- of thuiswonende student dient te worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is deze door verweerder gegeven uitleg te beperkt. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2010-2011, 32 770, nr. 3). Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de wetgever heeft aangegeven dat er zich gevallen kunnen voordoen dat het door de studerende niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 niet verwijtbaar is en dat het in die gevallen de bedoeling van de wetgever is dat wel een aanspraak op een uitwonendenbeurs bestaat. Hierbij is aangegeven dat in die gevallen onverkorte toepassing van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 een onbillijkheid van overwegende aard oplevert en dat het in die situaties op de weg van verweerder ligt om met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van artikel 1,5, eerste lid, van de Wsf 2000 en derhalve daarmee van de herziening af te zien.
8.3
Gelet op het bovenstaande dient naar het oordeel van de rechtbank de specifieke situatie van eiseres beoordeeld te worden om de vraag te kunnen beantwoorden of verweerder in dit specifieke geval in redelijkheid heeft kunnen overwegen om de hardheidsclausule niet toe te passen. Uit het procesdossier en de door eiseres ter zitting gegeven toelichting blijkt het volgende. Voordat eiseres op het adres [straatnaam] [huisnummer met toevoeging 1] te [woonplaats] kwam wonen woonde zij op zichzelf en derhalve niet meer bij (één van) haar ouders. Vanaf 1 mei 2016 is eiseres woonachtig op het adres [straatnaam] [huisnummer] [aanduiding vleugel] , [nummer wooneenheid van eiseres] . De woning van eiseres bevindt zich op de begane grond van vleugel [aanduiding vleugel] van het complex [naam complex] . De vader van eiseres was op dat moment ook reeds woonachtig op het adres [straatnaam] [huisnummer met toevoeging 1] . Hij bewoonde daar [nummer wooneenheid van de vader van eiseres] , welke is gelegen op de tweede etage van vleugel [aanduiding vleugel] van het complex [naam complex] . In haar woning aan de [straatnaam] [huisnummer met toevoeging 1] te [woonplaats] had eiseres de beschikking over eigen voorzieningen zoals een keuken. De wasruimte en het toilet deelde eiseres met de overige bewoners van haar etage. De woning van haar vader beschikte ook over eigen voorzieningen zoals een keuken, een toilet en wasruimte. De vader van eiseres deelt uitsluitend de douche met de overige bewoners van zijn etage. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat sprake is van twee afzonderlijke huizen. Hierbij betrekt de rechtbank eveneens dat eiseres en haar vader ieder een eigen bruikleencontract hebben afgesloten voor de door hun gehuurde woning. Vervolgens overweegt de rechtbank dat de gemeente [woonplaats] in een e-mail van 13 september 2017 aan de gemachtigde van eiseres informatie heeft verstrekt over de situatie aan de [straatnaam] te [woonplaats] . Uit dit e-mailbericht blijkt dat er door de gemeente [woonplaats] voor is gekozen om de afzonderlijke kamers aan de [straatnaam] [huisnummer] ( [naam complex] ) niet allemaal te voorzien van een eigen huisnummer. Daarnaast blijkt uit dit e-mailbericht dat op het adres [straatnaam] A tot en met H per huisletter een groot aantal bewoners is ingeschreven. Hierbij heeft de gemeente [woonplaats] aangegeven dat er onder [straatnaam] [huisnummer met toevoeging 2] 65 bewoners zijn ingeschreven en onder [straatnaam] [huisnummer met toevoeging 1] 71 bewoners zijn ingeschreven, maar dat dit, uiteraard, niet wil zeggen dat deze bewoners een gezamenlijke huishouding voeren.
8.4
Gelet op de specifieke feitelijke situatie zoals hierboven beschreven, nu verweerder niet betwist dat eiseres op het adres [straatnaam] [huisnummer met toevoeging 1] te [woonplaats] een eigen huishouding voerde en nu het voor eiseres niet mogelijk was om zich op een andere wijze op dit adres te laten inschrijven had het, naar het oordeel van de rechtbank, in dit specifieke geval op de weg van verweerder gelegen om met toepassing van de hardheidsclausule af te zien van herziening. Nu verweerder dit heeft nagelaten verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. Ter finale afdoening van het geschil zal de rechtbank het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde besluit.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,-- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting op 13 juni 2018, 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting van 6 december 2018, met een waarde per punt van € 512,-- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in het kader van de bezwaarfase heeft gemaakt nu niet is voldaan aan alle in artikel 7:15 van de Awb gestelde eisen, nu eiseres voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist verweerder niet heeft verzocht om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.280,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzitter, en mr. H.J. Bastin en
mr. V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.