ECLI:NL:RBNNE:2019:4475

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
18/830090-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot inbraak in vereniging en vrijspraak voor vuurwapenbezit

Op 31 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen een verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in PI Almelo. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot inbraak in vereniging, gepleegd op 14 mei 2019 in Groningen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben geprobeerd om goederen weg te nemen uit een pand, waarbij zij zich toegang hebben verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid, maar dat er voldoende bewijs was voor de poging tot diefstal. De verdachte is vrijgesproken van het tweede feit, namelijk het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte dit wapen in zijn bezit had.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging bevestigd, ondanks het verweer van de verdediging dat de officier niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank oordeelde dat de registratie in het justitiële documentatieregister geen toezegging van het Openbaar Ministerie inhield. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op 9 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 586,65 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen vuurwapens onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830090-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2019 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
17 oktober 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2019, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (aantal) garage('s)/pand(en) aan de [straatnaam] weg te nemen, een hoeveelheid hennep en/of (andere) goederen, die van zijn/hun gading zouden blijken te zijn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans/en/of aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die
weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met dat oogmerk met een of meer van zijn mededader(s) genoemd(e) garage)'s/pand(en) zijn/is binnengegaan en/of hebben/heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 mei 2019, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, twee, althans een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool, van het merk Walther, type P99, kaliber 9 mm, en/of een pistool, kaliber 9 mm, zijnde (beiden) een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van feit 2, nu op de justitiële documentatie van verdachte staat vermeld dat feit 2 is geseponeerd. Hoewel aan verdachte geen brief met een sepotbeslissing is verstuurd, mocht verdachte er op grond van de aantekening op de justitiële documentatie gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd voor dit feit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, met verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 11 december 2006, dat verdachte geen gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan de enkele vermelding van het sepot op zijn justitiële documentatie. Aan hem zijn geen mededelingen gedaan of sepotbrieven verzonden waaruit zou blijken dat hij niet voor feit 2 zou worden vervolgd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw ten onrechte voorbij gaat aan het feit dat de Justitiële Informatiedienst te Almelo een zelfstandige dienst betreft die rechtstreeks valt onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid en verantwoordelijk is voor de registraties in het justitiële documentatieregister. De rechtbank is van oordeel dat de enkele registratie in het justitiële documentatieregister, waarvoor een ander overheidsorgaan dan het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is, niet oplevert een toezegging of een rechtens relevante schijn van een toezegging van een overheidsorgaan, dat daartoe bij uitsluiting bevoegd is, te weten het Openbaar Ministerie. Dit zou alleen dan anders kunnen zijn, indien de raadsvrouw als (rechtsgeleerd) procesdeelnemer bij het Openbaar Ministerie enigerlei bevestiging van deze vermelding zou hebben verzocht en gekregen. [1] Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van feit 2.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 sprake is geweest van een poging tot inbraak in een pand om hennep weg te nemen. Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat in het pand waar is ingebroken een vuurwapen is aangetroffen met daarop het DNA van medeverdachte [medeverdachte 1]. Op het vuurwapen dat buiten, in de nabijheid van dit pand is gevonden, is DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] samen met verdachte naar het pand is gereden en medeverdachte [medeverdachte 3] samen met medeverdachte [medeverdachte 1]. In beide auto's moet dus een vuurwapen aanwezig zijn geweest. De beide wapens waren klaar voor gebruik en maakten onderdeel uit van de poging tot inbraak. Gelet op het voorgaande en gelet op de samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten bij de poging tot inbraak, is sprake van het in vereniging aanwezig hebben van de beide aangetroffen vuurwapens.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat niet bewezen kan worden dat gepoogd is in te breken ten behoeve van het wegnemen van een hoeveelheid hennep. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het DNA van verdachte niet is aangetroffen op een van de aangetroffen wapens en dat het dossier verder geen aanknopingspunten geeft voor betrokkenheid van verdachte bij de wapens.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2:
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Uit het dossier is gebleken dat zowel in het pand als vlak voor het pand aan de [straatnaam] een vuurwapen is gevonden. Op geen van beide vuurwapens is het DNA van verdachte aangetroffen. Het dossier biedt ook verder geen aanknopingspunten voor wetenschap van de vuurwapens bij verdachte. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden dat verdachte de vuurwapens voorhanden heeft gehad.
T.a.v. feit 1:
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte en zijn medeverdachten gepoogd hebben in te breken in het pand aan de [straatnaam] om een hoeveelheid hennep weg te nemen, nu uit het dossier niet is gebleken dat zij wisten dat zich hennep in het pand bevond. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten, in vereniging, gepoogd hebben om uit dit pand goederen weg te nemen. De rechtbank acht derhalve feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 16 mei 2019, opgenomen op pagina 102 e.v. van het dossier met nummer 2019179462 d.d. 10 juli 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 mei 2019, te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit garages/panden aan de [straatnaam] weg te nemen, goederen, die van hun gading zouden blijken te zijn, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en met dat oogmerk met zijn mededaders genoemde garages/panden zijn binnengegaan en hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat de poging tot inbraak heeft plaatsgevonden in een bedrijfspand midden in de stad, waar zich een hennepkwekerij in bevond met een aanzienlijke straatwaarde. Verdachte en zijn medeverdachten hebben niet geschroomd een geladen en een doorgeladen vuurwapen mee te nemen en deze vervolgens te dumpen. Er is sprake van een poging tot inbraak in het criminele circuit met de aanwezigheid van vuurwapens. Met hun handelwijze hebben verdachte en zijn medeverdachten bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Gelet op het voorgaande en gelet op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt van meermalen recidive, vordert de officier van justitie een hogere straf dan staat vermeld in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat slechts bewezen kan worden dat sprake is geweest van een poging tot inbraak in een bedrijfspand. De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht om rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 14 mei 2019 's nachts schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een pand aan de [straatnaam] in Groningen met drie medeverdachten. Verdachte en zijn medeverdachten zijn planmatig te werk gegaan. Zij zijn in twee auto's naar het pand gereden en hebben samen overlegd hoe zij de inbraak zouden gaan plegen. Allen droegen tijdens de poging tot inbraak donkere kleding. Dat het niet tot een voltooide inbraak is gekomen, is enkel te danken aan een oplettende omwonende die alarm heeft geslagen. In het pand is na aanhouding van verdachte en de medeverdachten een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Hoewel goed denkbaar is dat het doel van de geplande inbraak hiermee samenhangt, heeft de rechtbank het ten laste gelegde op dit punt niet bewezenverklaard en heeft het daardoor geen invloed op de hoogte van de op te leggen straf.
Het feit heeft niet alleen overlast en schade voor de gedupeerde veroorzaakt, maar heeft ook voor gevoelens van onrust in de samenleving gezorgd. De rechtbank rekent verdachte het voorgaande zwaar aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf acht geslagen op het omvangrijke strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte recent meermalen is veroordeeld en waaruit blijkt dat het bewezenverklaarde feit in verschillende proeftijden is gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank het rapport van de reclassering d.d. 9 oktober 2019 in aanmerking genomen. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. De reclassering adviseert aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat geen mogelijkheden worden gezien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of verdachtes gedrag te veranderen.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank de uitgangspunten voor strafoplegging in de LOVS-oriëntatiepunten in deze zaak niet toereikend. Gezien de ernst van het feit en het advies van de reclassering kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 586,65 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en toepassing van de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met uitzondering van de gevorderde btw. Uit het dossier kan blijken dat de benadeelde partij bedrijfsmatig panden verhuurt, daarom is het aannemelijk dat de benadeelde partij de btw kan verrekenen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt dat uit de stukken niet is gebleken dat sprake is van het bedrijfsmatig verhuren van panden door de benadeelde partij, zoals door de verdediging is gesuggereerd. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat ook de gevorderde btw voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 mei 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

In beslag genomen goederen

De rechtbank acht de in beslag genomen voorwerpen, te weten twee vuurwapens, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/830090-19, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 586,65 (zegge: vijfhonderdzesentachtig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 586,65 (zegge: vijfhonderdzesentachtig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 586,65 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Verklaart onttrokken aan het verkeer twee vuurwapens.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2019.
Mrs. Van Capelle en Van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem d.d. 11 december 2006, ECLI:NL:GHARM:2006:AZ4322.