ECLI:NL:RBNNE:2019:4472

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
18/830091-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot inbraak in vereniging en vuurwapenbezit met gevangenisstraf

Op 31 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot inbraak in vereniging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 14 mei 2019 in Groningen, waar de verdachte samen met anderen een poging deed om goederen uit een pand te stelen. Tijdens de poging tot inbraak werd een vuurwapen aangetroffen, waarvan het DNA van de verdachte op het magazijn was gevonden. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist dat er hennep in het pand aanwezig was, maar achtte de poging tot inbraak en het voorhanden hebben van het vuurwapen wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandeling bij een zorginstelling. De rechtbank oordeelde dat de feiten ernstig waren en dat de verdachte een hoog recidiverisico had, wat leidde tot een hogere straf dan gebruikelijk. Tevens werd de benadeelde partij, [slachtoffer 2], in het gelijk gesteld en werd de schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830091-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2019 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Alphen a/d Rijn, HvB Maatsch.ln.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
17 oktober 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2019, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (aantal) garage('s)/pand(en) aan de [straatnaam] weg te nemen, een hoeveelheid hennep en/of (andere) goederen, die van zijn/hun gading zouden blijken te zijn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans/en/of aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die
weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met dat oogmerk met een of meer van zijn mededader(s) genoemd(e) garage)'s/pand(en) zijn/is binnengegaan en/of hebben/heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 mei 2019, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, twee, althans een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool, van het merk Walther, type P99, kaliber 9 mm, en/of een pistool, kaliber 9 mm, zijnde (beiden) een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 sprake is geweest van een poging tot inbraak in een pand om hennep weg te nemen. Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat in het pand waar is ingebroken een vuurwapen is aangetroffen met daarop het DNA van verdachte. Op het vuurwapen dat buiten, in de nabijheid van dit pand is gevonden, is DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] samen met medeverdachte [medeverdachte 2] naar het pand is gereden en medeverdachte [medeverdachte 3] samen met verdachte. In beide auto's moet dus een vuurwapen aanwezig zijn geweest. De beide wapens waren klaar voor gebruik en maakten onderdeel uit van de poging tot inbraak. Gelet op het voorgaande en gelet op de samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten bij de poging tot inbraak, is sprake van het in vereniging aanwezig hebben van de beide aangetroffen vuurwapens.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Hoewel het DNA van verdachte is aangetroffen op het wapen dat in het pand is aangetroffen, betekent dat niet dat direct sprake is van het voorhanden hebben van dat wapen. Er kan sprake zijn geweest van secundaire overdracht van DNA, bijvoorbeeld door het schudden van een hand van een ander. Gelet daarop moet vrijspraak volgen voor het voorhanden hebben van het wapen. Ook dient verdachte vrijgesproken te worden van het voorhanden hebben van het wapen dat buiten het pand onder een busje is aangetroffen, nu verdachte geen wetenschap had van dat wapen en ook medeplegen niet bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
T.a.v. feit 1:
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte en zijn medeverdachten gepoogd hebben in te breken in het pand aan de [straatnaam] om een hoeveelheid hennep weg te nemen, nu uit het dossier niet is gebleken dat zij wisten dat zich hennep in het pand bevond. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten, in vereniging, gepoogd hebben om uit dit pand goederen van hun gading weg te nemen. De rechtbank acht derhalve feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 16 mei 2019, opgenomen op pagina 102 e.v. van het dossier met nummer 2019179462 d.d. 10 juli 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
T.a.v. feit 2:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 17 oktober 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het kan zijn dat ik een wapen heb vastgepakt, en dat ik het magazijn toen in het wapen heb vastgeklikt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 14 mei 2019, opgenomen op pagina 186 e.v. van het dossier met nummer 2019179462 d.d. 10 juli 2019, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik heb het pand aan de [straatnaam] te Groningen betreden. In de inpandige autostalling op [nummer] heb ik een vuurwapen veiliggesteld. Dit pistool lag op de vloer, links achterin de garage. Dit vuurwapen was een pistool van het kaliber negen millimeter.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 17 mei 2019, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik ben getuige geweest van het aantreffen van een vuurwapen onder een bedrijfsbus in een pand aan de [straatnaam] te Groningen. Op 14 mei 2019, omstreeks 07.00 uur, reed [naam] de Ford Transit van zijn plek. Ik zag op de plek waar de Transit had gestaan een vuurwapen liggen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Onderzoek vuurwapens van Politie Noord-Nederland d.d. 5 juli 2019, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 176 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Goednummer: PL0100-2019121261-G1138118
Object: Vuurwapen (Semiautomatisch pistool)
Kaliber: .380 AUTO/9x17mm
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van vooronderzoek lab van Politie Noord-Nederland d.d. 28 mei 2019, opgenomen op pagina 188 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Spoornummer: PL0100-2019121261-1138118
SIN: AALR1470NL
Object: Vuurwapen (Pistool)
Bijzonderheden: geladen aangetroffen
-----------------------------------------------------------------
Spoornummer: PL0100-2019121261-1138866
SIN: AALR1331NL
Object: magazijn/houder
Bijzonderheden: Uit wapen AALR1470NL
-----------------------------------------------------------------
Spoornummer: PL0100-2019121261-53432
SIN: AAM07229NL
Relatie met SIN: AALR1470NL
Plaats veiligstellen: ruwe delen
-----------------------------------------------------------------
Spoornummer: PL0100-2019121261-53433
SIN: AAM07228NL
Relatie met SIN: AALR1331NL
Plaats veiligstellen: Gehele magazijn
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van identificatie n.a.v. DNA-sporen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 juli 2019, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 196 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Spoornummer: PL0100-2019121261-53432
SIN: AAM07229NL
Spoornummer: PL0100-2019121261-53433
SIN: AAM07228NL
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat de genoemde sporen zijn geïdentificeerd op het DNA profiel onder de volgende personalia: [verdachte] .
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen feit 2 wettig en overtuigend bewezen waar het betreft het vuurwapen dat in het pand aan de [straatnaam] is aangetroffen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat 's ochtends vroeg, enkele uren na de aanhouding van verdachte voor de poging inbraak in voornoemd pand, een vuurwapen is aangetroffen in de garage van dat pand. Verdachte is aanwezig geweest in het gedeelte van het pand waar het vuurwapen is aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachtes DNA onder andere is aangetroffen op het magazijn van het vuurwapen. Het magazijn is een onderdeel van het wapen dat zich binnen in het wapen bevindt. De rechtbank is van oordeel dat het DNA van verdachte op geen andere wijze op het magazijn terecht kan zijn gekomen dan door het vuurwapen feitelijk in handen te hebben gehad. De rechtbank acht het door de verdediging gepresenteerde standpunt dat het DNA van verdachte ook op andere wijze op het vuurwapen terecht kan zijn gekomen dan door het die nacht in handen te hebben gehad, niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de raadsman dat sprake zou zijn van verplaatsbaar DNA.
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen, nu met betrekking tot het voorhanden hebben van voornoemd vuurwapen niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen. Het feit dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte samen met anderen gepoogd heeft in te breken en daartoe een gezamenlijk plan heeft opgesteld, maakt dat oordeel niet anders.
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte het vuurwapen, merk Walther, type P99, dat buiten voornoemd pand onder een busje is aangetroffen, voorhanden heeft gehad, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van dat wapen en geen DNA van verdachte op dat wapen is aangetroffen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 mei 2019, te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit garages/panden aan de [straatnaam] weg te nemen, goederen, die van hun gading zouden blijken te zijn, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en met dat oogmerk met zijn mededaders genoemde garages/panden zijn binnengegaan en hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 14 mei 2019, te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat de poging tot inbraak heeft plaatsgevonden in een bedrijfspand midden in de stad, waar zich een hennepkwekerij in bevond met een aanzienlijke straatwaarde. Verdachte en zijn medeverdachten hebben niet geschroomd een geladen en een doorgeladen vuurwapen mee te nemen en deze vervolgens te dumpen. Er is sprake van een poging tot inbraak in het criminele circuit met de aanwezigheid van vuurwapens. Met hun handelwijze hebben verdachte en zijn medeverdachten bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Gelet op het voorgaande en gelet op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt van meermalen recidive, vordert de officier van justitie een hogere straf dan staat vermeld in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft daarbij benadrukt dat slechts een poging tot inbraak in een bedrijfspand te bewijzen valt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering d.d. 16 oktober 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 14 mei 2019 's nachts schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een pand aan de [straatnaam] in Groningen met drie medeverdachten. Verdachte en zijn medeverdachten zijn planmatig te werk gegaan. Zij zijn in twee auto's naar het pand gereden en hebben samen overlegd hoe zij de inbraak zouden gaan plegen. Allen droegen tijdens de poging tot inbraak donkere kleding. Dat het niet tot een voltooide inbraak is gekomen, is enkel te danken aan een oplettende omwonende die alarm heeft geslagen. In het pand is na aanhouding van verdachte en de medeverdachten een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Hoewel goed denkbaar is dat het doel van de geplande inbraak hiermee samenhangt, heeft de rechtbank het ten laste gelegde op dit punt niet bewezenverklaard en heeft het daardoor geen invloed op de hoogte van de op te leggen straf. Verdachte was tijdens de inbraak in het bezit van een geladen vuurwapen, welk vuurwapen hij kennelijk meegenomen had om te kunnen gebruiken bij een eventuele confrontatie. Het vuurwapen heeft verdachte achtergelaten in het pand toen de politie ter plaatse kwam en hij met zijn medeverdachten op de vlucht sloeg. De rechtbank tilt zwaar aan illegaal vuurwapenbezit vanwege het bijzonder gevaarzettende karakter ervan. De bewezenverklaarde feiten zijn ernstig en zeer hinderlijk. De feiten hebben niet alleen overlast en schade voor de gedupeerde veroorzaakt, maar hebben ook voor gevoelens van onrust in de samenleving gezorgd. De rechtbank rekent verdachte het voorgaande zwaar aan.
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte meegewogen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor het vuurwapenbezit.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf verder acht geslagen op het omvangrijke strafblad van verdachte, waaruit onder meer blijkt van recente veroordelingen voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank het rapport van de reclassering d.d. 16 oktober 2019 in aanmerking genomen. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard zich aan de bijzondere voorwaarden te zullen houden.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank de uitgangspunten voor strafoplegging in de LOVS-oriëntatiepunten in deze zaak niet toereikend. Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een forse gevangenisstraf. Gelet op het advies van de reclassering en de door verdachte getoonde bereidheid om zich aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden te zullen houden, zal de rechtbank een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden koppelen die door de reclassering zijn geadviseerd.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 586,65 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en toepassing van de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met uitzondering van de gevorderde btw. Uit het dossier kan blijken dat de benadeelde partij bedrijfsmatig panden verhuurt, daarom is het aannemelijk dat de benadeelde partij de btw kan verrekenen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt dat uit de stukken niet is gebleken dat sprake is van het bedrijfsmatig verhuren van panden door de benadeelde partij, zoals door de verdediging is gesuggereerd. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat ook de gevorderde btw voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 mei 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

In beslag genomen goederen

De rechtbank acht de in beslag genomen voorwerpen, te weten twee vuurwapens, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36f, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie zal melden bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland te Groningen en zich blijft melden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal de duur van de proeftijd onder behandeling zal stellen van Verslavingszorg Noord Nederland, of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, en dat veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener in het kader van die behandeling geeft;
3. dat de veroordeelde gedurende maximaal de duur van de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten het Jan Arendshuis, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels van deze instelling en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
4. dat de veroordeelde zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Ten aanzien van 18/830091-19, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 586,65 (zegge: vijfhonderdzesentachtig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 586,65 (zegge: vijfhonderdzesentachtig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 586,65 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Verklaart onttrokken aan het verkeer twee vuurwapens.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2019.
Mrs. Van Capelle en Van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.