ECLI:NL:RBNNE:2019:4455

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
18/720059-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere bedrijfsinbraken en diefstal

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1985, die zich schuldig heeft gemaakt aan vier bedrijfsinbraken, het voorhanden hebben van een alarmpistool en de diefstal van een camper. De verdachte, die eerder veroordeeld was voor vermogensdelicten, heeft in de periode van december 2018 tot en met april 2019 in Harlingen verschillende inbraken gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende kansen had gekregen om zijn gedrag te verbeteren, maar dat hij deze niet had benut. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder cafetaria [benadeelde partij 1], toegewezen tot een bedrag van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte opnieuw strafbare feiten had gepleegd binnen de proeftijd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720059-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/058999-19
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling met parketnummers 18/730419-16, 18/063770-16 en 92/210562-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 18/720059-19:
feit 1:
hij op of omstreeks 6 april 2019 te of bij Marsum, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm-/startrevolver (van het merk Mondial Chiefs) kleur zwart, van het kaliber .320 knal, voorhanden heeft gehad;
feit 2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 5 april 2019 tot en met 6 april 2019 te Harlingen, in de gemeente Harlingen, een motorvoertuig (te weten een camper, van het merk GMC, type Vandura, voorzien van het kenteken [kenteken] ) en/of één of meer sleutel(s) (waaronder de contactsleutel van voornoemd motorvoertuig), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen voornoemde goederen en/of het motorvoertuig (camper) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van (een) valse
sleutel(s), te weten door oneigenlijk gebruik van de bij dit motorvoertuig behorende (contact)sleutel(s), welke in dat motorvoertuig lag(en);
feit 2 subsidiair
hij in of omstreeks de periode 5 april 2019 tot en met 6 april 2019 te Harlingen, in de gemeente Harlingen, een of meer goed(eren) te weten een voertuig, te weten een motorvoertuig (te weten een camper, van het merk GMC, type Vandura, voorzien van het kenteken [kenteken] ) en/of een of meer sleutel(s) (waaronder de contactsleutel van voornoemd motorvoertuig) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
feit 3:
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 28 maart 2019 en 29 maart 2019 te of bij Kimswerd, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, in/uit een loods, gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, een set steekringsleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen steekringen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
feit 4:
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 5 maart 2019 en 6 maart 2019 te Harlingen, in elk geval in de gemeente Harlingen, in/uit cafetaria " [benadeelde partij 1] " (gelegen aan of bij het [straatnaam] , aldaar), een kassalade (inhoudende ongeveer 200 euro) en/of een fooienpot (inhoudende ongeveer 60 euro) en/of een of meer sleutel(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of cafetaria " [benadeelde partij 1] ", heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen kassalade (inhoudende geld) en/of fooienpot
(inhoudende geld) en/of een of meer sleutel(s) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
feit 5:
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 8 februari 2019 en 9 februari 2019 te Harlingen, in elk geval in de gemeente Harlingen, uit een bedrijfspand (gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar), een (personen)auto (van het merk Hyundai, type 110), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen (personen)auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 6:
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 5 april 2019 tot en met 6 april 2019 te Harlingen, in elk geval in de gemeente Harlingen, in/uit een gebouw van (voetbal)vereniging [benadeelde partij 3] (gelegen aan of bij de [straatnaam] , een emmer met inhoud (te weten losgeld, ongeveer 35 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de (voetbal)vereniging [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen voornoemde goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 7:
hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Harlingen, in elk geval in de gemeente Harlingen, in/uit een gebouw van [benadeelde partij 4] (gelegen aan of bij de [straatnaam] , een geldlade met inhoud (te weten ongeveer 50 euro aan losgeld) en/of een fooienpot met inhoud (te weten ongeveer 15 euro aan losgeld), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen voornoemde goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Zaak met parketnummer 18/058999-19:
hij op of omstreeks 28 december 2018, in de gemeente Harlingen, een Samsung tablet, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan strandpaviljoen ' [benadeelde partij 5] en/of [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 5 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft daarnaast veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 1, 2 primair, 3, 4, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 18/058999-19 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd bepleit dat verdachte vrijgesproken wordt van het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 2 primair, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 1 en 7 en het in de zaak met parketnummer 18/058999-19 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het hem in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 5 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft voorts niet de overtuiging dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte ook van dit feit zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat op de camerabeelden geen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn waarop een herkenning van verdachte gebaseerd zou kunnen worden. De rechtbank acht de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dan ook onvoldoende overtuigend om daaraan de conclusie te verbinden dat de persoon op de beelden verdachte betreft. Het procesdossier bevat verder geen concreet bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstal. Uit de enkele omstandigheid dat op de camerabeelden een scooter is te zien, waarvan het kenteken in de politiesystemen voorkomt, met daarbij de vermelding dat de scooter door verdachte bestuurd wordt, volgt niet dat verdachte degene is geweest die op de bewuste avond de scooter bestuurd heeft en de inbraak in de loods heeft gepleegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte dit feit heeft begaan, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 1, 2 primair, 4, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 18/058999-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven, waarbij ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Nu verdachte het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 1 en 7 en het in de zaak met parketnummer 18/058999-19 ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank ten aanzien van deze feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Zaak met parketnummer 18/720059-19:
feit 1:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2019, opgenomen op pagina 15 en verder van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met nummer 2019125641 d.d. 6 juni 2019, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 3] .
2. een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 6 april 2019, opgenomen op pagina 3 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend de verklaring van [verbalisant 3] ,
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 18 april 2019, opgenomen op pagina 31 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
4. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 juli 2019.
feit 2 primair:
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 6 april 2019, opgenomen op pagina 34 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 5 april 2019, omstreeks 18:30 uur parkeerde ik mijn voertuig, een witte GMC, voorzien van het kenteken [kenteken] , aan de [straatnaam] te Harlingen. De auto werd door mij niet afgesloten en de autosleutels lagen op het middenconsole. Vandaag, 6 april 2019, omstreeks 13:00 uur bracht u mij op de hoogte dat mijn eerdergenoemde GMC was gestolen en was aangetroffen bij Marssum. Ik ben samen met u naar mijn witte GMC gereden. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2019, opgenomen op pagina 13 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :
Op 6 april 2019 omstreeks 11:30 uur kregen wij verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 5] , de melding om te gaan naar de A31, linkerzijde (Marssum richting Harlingen). In de nabijheid van hectometerpaal 33.5 zag ik, verbalisant [verbalisant 5] , een manspersoon lopen op de ventweg. De man trof ik liggend aan in de berm direct grenzend aan de snelweg. Ik herkende direct de man als de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985. Tijdens de fouillering zag ik dat [verdachte] een klein sleutelbos bij zich had met een label waarop het automerk Chevrolet stond.
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2019, opgenomen op pagina 40 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende als relaas van [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Tijdens het aanrijden naar de locatie van aanhouding van verdachte [verdachte] (de rechtbank begrijpt: op 6 april 2019 te Marssum), zagen wij, verbalisanten, een Chevrolet bus, kleur wit en voorzien van het kenteken [kenteken] , staan in de rechterberm van de N 383. De afstand van de Chevrolet en de locatie van aanhouding is ongeveer 500 meter. Bij dit voertuig was niemand aanwezig. Tijdens het onderzoek aan de Chevrolet bus, kleur wit en voorzien van het kenteken [kenteken] , hebben wij de sleutelbossen, welke aangetroffen waren bij verdachte [verdachte] , gepast op de sloten van de auto. Hierbij zagen wij dat één van de sleutels een contactsleutel was van het genoemd voertuig.
8. De door verdachte ter zitting van 5 juli 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb in de ochtend van 6 april 2019 in de Chevrolet van [slachtoffer 1] gereden en was in het bezit van de bij die auto horende sleutels.
feit 4:
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 8 maart 2019, opgenomen op pagina 66 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik wil aangifte doen van diefstal door middel van braak. Ik ben eigenaar van cafetaria [benadeelde partij 1] , gelegen aan het [straatnaam] te Harlingen. Op 5 maart 2019 omstreeks 20:30 uur is door een personeelslid van mij, de zaak afgesloten. Alles is toen slotvast en onbeschadigd achtergelaten. Op 6 maart 2019, omstreeks 08:45 uur, werd ik gebeld door de politie met het bericht dat er in mijn cafetaria was ingebroken. Samen met de politie heb ik geconstateerd dat de volgende dingen weg zijn.
- kassalade met 200,- euro aan kleingeld, deze stond op de toonbank in mijn zaak;
- fooienpot (vorm colablikje) met ongeveer 60,- euro aan kleingeld;
- sleutelbos waaraan de sleutel van mijn bedrijfsbus (kenteken [kenteken] ) zit.
Verder heb ik schade aan mijn linker-zijraam welke totaal is vernield.
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 13 maart 2019, opgenomen op pagina 75 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende als relaas van [verbalisant 8] :
Op 6 maart 2019 om 10:15 uur, werd door mij verbalisant een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een gekwalificeerde diefstal, gepleegd tussen dinsdag [geboortedatum] 2019 te 20:30 uur en woensdag 6 maart 2019 te 08:17 uur. Het onderzoek is verricht in een horecabedrijf (cafetaria) bij [slachtoffer 3] te [straatnaam] Harlingen. Aan de voorzijde van het pand bevond zich een dubbele openslaande deur met aan weerszijden van deze deuren een vaste ruit. Ik zag dat rechts van deze deur een ruit was vernield. Ik zag dat in het glas van deze ruit een grote opening zat. Ik zag dat de glasscherven tot ver in het pand op de vloer lagen. Ik zag dat in het pand, circa één meter van het vernielde ruit, een straatklinker op de vloer lag. Tegen de achtermuur van de cafetaria bevond zich een afgifte balie. Op deze balie stond een kassa. Ik zag dat de lade van deze kassa niet meer aanwezig was. Links van deze kassa lag op de balie een stuk natuursteen welke niet van de aangever was en deze had daar ook niet gelegen bij het afsluiten. Het stuk natuursteen heb ik bemonsterd op de eventuele aanwezigheid van huidepitheel en veiliggesteld (PL0100-2019057374-51187 en SIN AALX1855NL).
11. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.03.22.068 (aanvraag 001), d.d. 3 april 2019, opgemaakt door [naam 1] , opgenomen op pagina 78 en verder van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Het sporenmateriaal met SIN AALX1855NL (epitheel) is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het onderzochte sporenmateriaal is een DNA-profiel verkregen van een man. Uit de resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek kwam naar voren dat het celmateriaal afkomstig kan zijn van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985. De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
feit 6:
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 6 april 2019, opgenomen op pagina 120 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende als verklaring van [naam 2] :
[benadeelde partij 3] , gevestigd op het adres [straatnaam] Harlingen, heeft een clubgebouw en diverse voetbalvelden om het clubgebouw heen. Op 5 april 2019 omstreeks 23:00 uur is het pand afgesloten door een collega van mij. Op 6 april 2019, omstreeks 08:00 uur kwam ik het pand binnen en bemerkte ik dat de voordeur niet meer op slot stond. Toen ik vervolgens het pand betrad zag ik schade aan de deur van de bestuurskamer. Vervolgens zag ik dat de kamer aan de linkerkant schade had aan het raam. Het bovenlicht was vernield en ik zag diverse smeersporen op het raam en zand in de vensterbank. Ik zag dat de raam afsluit hendels waren vernield om zo het raam verder open te krijgen. Vervolgens is er nog een sleutelkastje opengebroken bij de achterdeur. Het enige wat ik zo zie is dat er een emmer leeg of weg gehaald is. Daar zat kleingeld in.
13. een schriftelijk stuk, zijnde een mutatierapport d.d. 6 april 2019 met nummer PL0100-2019085785-2, inhoudend als verklaring van [naam 3] ;
In het clubgebouw van [benadeelde partij 3] aan de [straatnaam] Harlingen werd tussen 6 april 2019 om 11:45 uur en 6 april 2019 om 12:30 uur ingebroken. Aan de
zijkant van het gebouw was net een nieuwe bestuurskamer gerealiseerd. Twee
bovenlichten in deze ruimte stonden open ter ventilatie daar er net was geschilderd.
Eén van deze bovenlichten was opengebroken, waarna er naar binnen was geklommen. Ik
zag dat van dit bovenlicht de twee raamhefboompjes waarmee het raam geopend en
gesloten kon worden waren afgebroken. De dader(s) zijn via de nieuwe bestuurskamer naar de hal gelopen. In de hal bevond zich een afgesloten deur dat toegang gaf tot een magazijn. Deze deur was gepoogd open te breken. Op de deur zag ik diverse beschadigingen en deuken. Op de deur zag ik diverse fragmenten van schoenzool afdrukken met golfjes profiel. De aangever gaf aan dat deze schoensporen daar eerder niet stonden. Tevens gaf hij aan dat de deur pas was geverfd. Het meest bruikbare schoenspoor met SIN AALX0682NL werd door mij geselecteerd en veiliggesteld.
14. een schriftelijk stuk, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 8 april 2019 met nummer PL0100-2019085712-15, inhoudend als verklaring van [verbalisant 9] :
Onder verdachte [verdachte] werd op 8 april 2019 één paar schoenen van het merk Iceberg, kleur zwart, maat 40, met goednummer PL0100-2019085712-1125221 in beslag genomen.
15. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van een vergelijkend schoensporenonderzoek d.d. 3 juni 2019, opgenomen op pagina 126 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende als relaas van [verbalisant 10] :
Op 24 april 2019 ontving ik een folie [1], met daarop afdruksporen van schoenen voorzien van het waarmerk 01-2019085785, SIN: AALX082NL [de rechtbank begrijpt, gelet op de aangehechte fotobijlages waarop is vermeld “Sin: AALX0682NL” en de omstandigheid dat SIN-nummers bestaan uit een code van vier letters, vier cijfers en een landcode, dat sprake is van een kennelijke verschrijving en bedoeld is AALX0
682NL] en een paar schoenen [A] van het merk lceberg, maat 40, kleur zwart, voorzien van het waarmerk: 01-2019085712, SIN: AAMD5442NL. Op woensdag 24 april 2019 startte ik het vergelijkend schoensporenonderzoek. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het schoenspoor [1] en anderzijds de zolen van de schoenen [A] en de hiermee vervaardigde proefsporen komt gezien het weergegeven profiel, afmeting en vorm van het spoor een
linkerschoen in aanmerking als veroorzaker van het spoor. Tijdens een vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het schoenafdrukspoor [1] en anderzijds de linkerschoen [A] en de hiermee vervaardigde proefafdruksporen, is gebleken dat:
- Het profiel, voor zover zichtbaar, overeenkomt;
- De afmetingen, voor zover zichtbaar, overeenkomen;
- 15 onregelmatigheden in het schoenafdrukspoor qua plaats overeenkomen en
qua vorm globaal overeenkomen met 15 beschadigingen in de zool van de
linkerschoen. Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen. Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek concludeer ik, dat het schoenafdrukspoor [1] voorzien van waarmerk: 01-2019085785 is veroorzaakt met de linkerschoen [A] voorzien van het waarmerk: 01-2019085712, die in beslaggenomen is onder de verdachte [verdachte] .
feit 7:
16. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 24 maart 2019, opgenomen op pagina 144 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
17. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf d.d. 24 maart 2019, opgenomen op pagina 147 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende het relaas van [naam 4] ;
18. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.04.05.074 (aanvraag 001), d.d. 18 april 2019, opgemaakt door [naam 5] , opgenomen op pagina 150 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende de verklaring van [naam 5] ;
19. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 juli 2019;
Zaak met parketnummer 18/058999-19:
20. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 28 december 2018, opgenomen op pagina 27 en verder van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met nummer 2018339424 d.d. 3 april 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] ;
21. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 30 december 2018, opgenomen op pagina 17 en verder van het onder 20 genoemde dossier, inhoudende het relaas van [naam 6] ;
22. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.01.11.081 (aanvraag 001), d.d. 25 januari 2019, opgemaakt door [naam 1] , opgenomen op pagina 13 en verder van het onder 20 genoemde dossier, voor zover inhoudende de verklaring van [naam 1] ;
23. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 juli 2019.

Bewijsoverweging

De rechtbank overweegt ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 2 primair, 4 en 6 ten laste gelegde het volgende:
Zaak met parketnummer 18/720059-19:
feit 2 primair:
De rechtbank stelt vast dat de auto, een camper, van aangever [slachtoffer 1] tussen 5 april 2019 om 18.30 uur en 6 april 2019 om 13.00 uur, is weggenomen en dat verdachte deze camper en de daarbij horende autosleutel in de ochtend van 6 april 2019 voorhanden heeft gehad. Ook heeft verdachte verklaard dat hij in deze camper gereden heeft. Deze omstandigheid – het voorhanden hebben van een voorwerp kort nadat met betrekking tot dit voorwerp een vermogensdelict is gepleegd – is naar het oordeel van de rechtbank, in onderling verband en samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, redengevend voor het bewijs dat verdachte de camper heeft gestolen. Het alternatieve scenario dat door verdachte is geschetst, inhoudende dat aangever [slachtoffer 1] hem de camper had meegegeven voor reparatie en het maken van een proefrit, vindt geen steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Immers, aangever [slachtoffer 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij verdachte [verdachte] niet kent en dat hij deze persoon niet heeft gevraagd om reparaties uit te voeren aan de auto. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze verklaring te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de camper heeft gestolen.
feit 4:
Verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van de inbraak bij zijn moeder was om zijn verjaardag te vieren en dus de inbraak in de snackbar [benadeelde partij 1] niet heeft gepleegd. De natuursteen die in de snackbar is aangetroffen en waarop DNA van verdachte zat is volgens verdachte mogelijk afkomstig uit een vijver van een vriend die in de buurt van het café woont en waar verdachte aan het klussen zou zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte geschetste onwaarschijnlijke scenario geen blijk geeft van een begin van aannemelijkheid nu het niet gestaafd is met enige feitelijke, concrete of verifieerbare gegevens die een andere kijk op het feitencomplex zouden kunnen geven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de inbraak in de snackbar heeft gepleegd.
feit 6:
Verdachte heeft verklaard dat hij de inbraak in de kantine van de voetbalclub [benadeelde partij 3] niet heeft gepleegd en dat de onderzochte schoenen niet van hem zijn. Verdachte zou een andere schoenmaat hebben.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verdachte heeft aangevoerd wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat onder verdachte – tijdens zijn aanhouding op 8 april 2019 – schoenen van het merk Iceberg in beslag zijn genomen. Diezelfde schoenen zijn onderworpen aan een vergelijkend schoensporenonderzoek dat plaatsvond naar aanleiding van de ten laste gelegde inbraak. Het schoenafdrukspoor is veroorzaakt door de inbeslaggenomen linkerschoen van verdachte. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud en de juistheid van de bewijsmiddelen. Dat verdachte ter zitting heeft laten zien dat hij een schoen draagt met maat 42 maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de inbraak in de voetbalkantine heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 1, 2 primair, 4, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 18/058999-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 18/720059-19:
feit 1:
hij op 6 april 2019 te Marsum, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm-/startrevolver van het merk Mondial Chiefs, kleur zwart, van het kaliber .320 knal, voorhanden heeft gehad;
feit 2 primair:
hij in de periode van 5 april 2019 tot en met 6 april 2019 te Harlingen, een motorvoertuig van het merk GMC, type Vandura, voorzien van het kenteken [kenteken] , en sleutels, waaronder de contactsleutel van voornoemd motorvoertuig, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte het motorvoertuig onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, welke in dat motorvoertuig lag;
feit 4:
hij in de periode omvattende de dagen 5 maart 2019 en 6 maart 2019 te Harlingen, uit cafetaria " [benadeelde partij 1] " gelegen aan het [straatnaam] , aldaar, een kassalade met inhoud, te weten ongeveer 200 euro en een fooienpot met inhoud, te weten ongeveer 60 euro en een sleutel toebehorende aan cafetaria [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 6:
hij in de periode omvattende de dagen 5 april 2019 tot en met 6 april 2019 te Harlingen, uit een gebouw van voetbalvereniging [benadeelde partij 3] , een emmer met inhoud, te weten geld, ongeveer 35 euro, toebehorende aan de voetbalvereniging [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 7:
hij op 24 maart 2019 te Harlingen, uit een gebouw van [benadeelde partij 4] gelegen aan de [straatnaam] 9, aldaar, een geldlade met inhoud, te weten ongeveer 50 euro aan geld, en een fooienpot met inhoud, te weten ongeveer 15 euro aan geld, toebehorende aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Zaak met parketnummer 18/058999-19:
hij op 28 december 2018, een Samsung tablet, toebehoren aan strandpaviljoen ' [benadeelde partij 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak met parketnummer 18/720059-19:
1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2. diefstal en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
4. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak;
6. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak;
7. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak en inklimming;
Zaak met parketnummer 18/058999-19:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 1, 2 primair, 3, 4, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 18/058999-19 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft door gebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf kan worden opgelegd, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten komt.
De verdachte heeft de rechtbank verzocht om hem een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van het Leger des Heils d.d. 16 april 2019 en de aanvullende informatie van de reclassering Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) bij mail van 11 juni 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich in de periode van december 2018 tot en met april 2019 te Harlingen schuldig gemaakt aan vier bedrijfsinbraken. Hij heeft daarbij geld en een Samsung tablet buitgemaakt. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor het eigendomsrecht van voornoemde bedrijven. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke inbraken naast materiële schade en overlast vaak gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de voornoemde gevolgen en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een alarmpistool en diefstal van een camper. Dit zijn kwalijke feiten die de rechtbank tevens meeneemt bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat aan hem in de afgelopen jaren meerdere (deels voorwaardelijk) gevangenisstraffen zijn opgelegd. Deze eerdere veroordelingen en straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
De rechtbank ziet in het vorenstaande contra-indicaties voor het opleggen van een voorwaardelijke, dan wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte. De reclassering stelt in haar rapport van 16 april 2019 dat de zwakbegaafdheid van verdachte, zijn anti-sociaal gedrag, zijn denkpatronen en middelengebruik het delictgedrag van betrokkene in stand te houden. Duidelijkheid en structuur zijn nodig om de kans op recidive te verminderen. De rechtbank leidt uit de informatie van de VNN af dat verdachte thans gemotiveerd is voor hulp en begeleiding. Dit heeft verdachte ook ter zitting naar voren gebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte inmiddels genoeg kansen heeft gehad en dat nu niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan verdachte met hulp en begeleiding van de reclassering laten zien dat hij gemotiveerd is om zijn leven een nieuwe wending te geven.
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en oplegging daarvan geboden.
De rechtbank legt een lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist aangezien de eis van het openbaar ministerie ziet op een bewezenverklaring voor meer feiten dan de rechtbank bewezen heeft verklaard.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 80,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 3] (namens cafetaria [benadeelde partij 1] ), tot een bedrag van € 750,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij cafetaria [benadeelde partij 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet onredelijk is, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 3 ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij cafetaria [benadeelde partij 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van vorderingen van de benadeelde partijen het volgende:
1. [slachtoffer 2] :
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
2. [slachtoffer 3] (namens cafetaria [benadeelde partij 1] )
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 4 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte door de benadeelde partij Cafetaria [benadeelde partij 1] geleden schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij Cafetaria [benadeelde partij 1] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank bepaalt voorts dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] haar eigen kosten draagt.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op 26 juni 2019 gevorderd dat de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling met parketnummers 18/730419-16, 18/063770-16 en 92/210562-18 worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de onder parketnummer 18/730419-16 voorwaardelijk opgelegde straf wordt omgezet in een werkstraf en dat de onder parketnummer 18/063770-16 voorwaardelijk opgelegde straf wordt afgewezen, opdat deze kan worden gebruikt als stok achter de deur in het kader van het reclasseringstoezicht.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 92/210562-18 kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling het volgende:
1. Vordering met parketnummer 18/063770-16:
Bij onherroepelijk vonnis van 1 juli 2016 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 juli 2016. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
2. Vordering met parketnummer 18/7340419-16:
Bij onherroepelijk vonnis van 20 januari 2017 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 februari 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
3. Vordering met parketnummer 92/210562-18
Bij onherroepelijk vonnis van 22 januari 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 6 februari 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 1, 2 primair, 4, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de onder 1, 2 en 3 genoemde proeftijd en het in de zaak met parketnummer 18/058999-19 bewezen verklaarde heeft begaan voor het einde van de onder 1 en 2 genoemde proeftijd. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging gelasten van de voornoemde voorwaardelijke straffen. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 3 en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/720059-19 onder 1, 2 primair, 4, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 18/058999-19 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in- verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/720059-19, feit 3:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/720059-19, feit 4:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
cafetaria [benadeelde partij 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 500,00(zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2019.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer Cafetaria [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer Cafetaria [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/063770-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 1 juli 2016, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/730419-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 20 januari 2017, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

92/210562-18:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 22 januari 2019, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2019.
Mr. W.S. Sikkema en mr. W.D. de Boer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.