ECLI:NL:RBNNE:2019:4438

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
18/730259-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak van sloepen en schuldheling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1966, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak van een dure sloep en aan schuldheling van een andere sloep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in ernstige mate is overschreden, met een tijdsverloop van meer dan zes jaar. Hierdoor achtte de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend en legde zij een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op van drie maanden op, met een proeftijd van drie jaar.

De verdachte is vrijgesproken van de feiten 1 en 3 primair, omdat de rechtbank van oordeel was dat het bewijs onvoldoende was om te concluderen dat de verdachte de sloep van de aangever had gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen niet specifiek genoeg waren om de verdachte te kunnen veroordelen voor deze feiten. Echter, de feiten 2 primair en 3 subsidiair werden wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte had samen met anderen een sloep gestolen en had redelijkerwijs moeten vermoeden dat de sloep die hij verwierf, van misdrijf afkomstig was.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van [slachtoffer 1] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit dat aan deze vordering ten grondslag lag. De vordering van [slachtoffer 3] werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen schadebedrag was opgevoerd. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partijen en de verdachte op elkaar verhaald.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730259-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ), [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2019. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H.M. Handring, advocaat te Venlo.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 8 oktober 2019 – ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2013 tot en met 20 oktober 2013, te of bij Terherne, (althans) in de gemeente Boarnsterhim, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de vaart aan de [straatnaam], aldaar, heeft weggenomen een motorboot ((sloep) merk Maril), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 5 september 2013 tot en met 6 september 2013 te of bij Grou, (althans) in de gemeente Boarnsterhim, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf de steiger aan [straatnaam], aldaar heeft weggenomen een sloep en/of een parasol en/of hoeveelheid (klein)geld en/of een jas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 2 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 5 september 2013 tot en met 27 september 2013, te of bij Grou en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een sloep (type Maril) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen, wist dat het een door misdrijf verkregen sloep was, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen sloep was;
feit 3 primair:
hij op of omstreeks de periode van 4 juni 2013 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het water aan of bij de [straatnaam] aldaar, heeft weggenomen een boot (Marilsloep), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 3 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 tot en met 7 juni 2013, te of bij Leeuwarden en/of Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of anderen, althans alleen, een sloep (type Maril) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen, wist dat het een door misdrijf verkregen sloep was, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen sloep was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 primair en 3 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd bepleit dat verdachte vrijgesproken wordt van de feiten 1, 2 primair, 3 primair en 3 subsidiair. De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de onder 2 subsidiair ten laste gelegde schuldheling bewezen kan worden.
Verdachte heeft de hem ten laste gelegde feiten ontkend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 en 3 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze feiten het volgende:
feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier bewijsmiddelen ontbeert op basis waarvan met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de sloep van aangever [slachtoffer 1] heeft weggenomen. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 8] – waaruit kan worden afgeleid dat verdachte, [getuige 1] en [getuige 8], op enig moment in de periode van april 2013 tot en met november 2013, een vermoedelijk witte (of crèmekleurige) sloep uit het water hebben gehaald bij een trailerhelling aan de [straatnaam] te Terherne – zijn daartoe onvoldoende. Op basis van deze verklaringen kan immers niet worden vastgesteld dat de weggenomen sloep het vaartuig van aangever moet zijn geweest. De verklaringen zijn daarvoor niet specifiek genoeg.
De officier van justitie heeft weliswaar aangevoerd dat de sloep van aangever, blijkens de informatie uit de politiesystemen, de enige sloep betrof die in het jaar 2013 in Terherne gestolen werd, maar heeft deze stelling niet nader onderbouwd met stukken. De rechtbank is onder de gegeven feiten en omstandigheden dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de sloep van aangever [slachtoffer 1] heeft gestolen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem onder 1 ten laste gelegde feit.
feit 3 primair:
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de sloep van aangever [slachtoffer 3] heeft gestolen. De verklaring van verdachte dat hij ‘weleens’ – dus zonder nadere tijdsaanduiding – een boot uit het water heeft gehaald uit een vijver bij de [straatnaam] te Leeuwarden, is daartoe onvoldoende. Uit deze verklaring blijkt immers niet dat het hier om de gestolen sloep van aangever [slachtoffer 3] gaat. De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde feit en zal verdachte daarvan ook vrijspreken.
De rechtbank acht de feiten 2 primair en 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven, waarbij ieder bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts is gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
feit 2 primair:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 9 september 2013 met bijlage, opgenomen op pagina 53 en verder van het dossier met nummer 2013127823 d.d. 25 april 2014 van de Politie Fryslân, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 5 september 2013 lag mijn donkerblauwe sloep middels staalkabels vastgemaakt aan de steiger gelegen aan [straatnaam] te Grou. Met behulp van een beugelslot werd alles afgesloten. Op 6 september 2013 bleek mijn sloep weggenomen te zijn. Hierbij werden de goederen, zoals genoemd in de bijlage, weggenomen.
De bijlage bij dit proces-verbaal bevat, zakelijk weergegeven, onder andere:
Een lijst van weggenomen goederen, te weten:
- een parasol;
- geld (€ 25,00);
- een jas;
- een vaartuig (naam schip: [naam 8]).
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 27 november 2013, opgenomen op pagina 252 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
V: Je hebt eerder verklaard dat je in opdracht van [verdachte] een boot uit de buurt van
Grou heb gehaald, klopt dat?
A: Ja, dat klopt.
V: Wij tonen je nu een foto van deze boot (de rechtbank begrijpt: de foto op pagina 260 van het procesdossier waarop een boot is weergegeven, te weten de boot van aangever [slachtoffer 2] ). Is dit de boot die je uit Grou hebt weggenomen/vervoerd?
A: Ik herken deze boot wel.
A: Ik moest deze boot vervoeren in opdracht van [verdachte] of [verdachte] .
A: Bij het eruit halen van de boot waren alleen [naam 1] en [verdachte] aanwezig.
A: Ik werd die morgen door [verdachte] opgehaald bij mij thuis. Daarna reden wij naar de plaats waar we de boot hebben getrailerd. Daar stond [naam 1] te wachten.
A: Die trailer was daar al. Ik had deze gehuurd. De trailer werd meegenomen door [naam 1] , achter mijn auto.
A: Ik vervoerde de boot in opdracht van [verdachte] .
A: Ik bracht deze boot naar [naam 2] in Apeldoorn. Dat is een garagebedrijf.
V: Wij hebben jou een trailerhelling aan de [straatnaam] in Grou getoond (de rechtbank begrijpt: de trailerhelling aan [straatnaam] te Grou). Is dit de helling waar de boot eruit is gehaald?
A: Ik herken de trailerhelling. Het klopt dat dit de helling is waar ik samen met [naam 1] en [verdachte] die boot, een blauwe sloep, eruit heb gehaald.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 16 november 2013, opgenomen op pagina 240 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op zaterdag 16 november 2013, hoorden wij verdachte [getuige 1] .
V: Hoe heb je [verdachte] leren kennen?
A: In maart of april (de rechtbank begrijpt: 2013) heb ik hem leren kennen.
4. De door verdachte ter zitting van 8 oktober 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik word [verdachte] of [verdachte] genoemd. Ik heb in totaal twee boten verkocht. Eén boot heb ik verkocht aan [naam 2] en één boot aan [bedrijf 6] . [getuige 1] heeft de opdracht gehad om de boot naar [naam 2] te brengen. [getuige 1] wist waar de boot stond. [getuige 1] heeft de boot bij [naam 2] in Apeldoorn gebracht.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 28 december 2013, opgenomen op pagina 152 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Volgens [naam 1] heb jij bij [naam 2] een sloep ingeruild tegen een BMW 530 diesel. De sloep lag daar al toen jullie daarnaartoe gingen. Wat kun je daarover verklaren?
A: Ja, dat klopt.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 8 januari 2014 met bijlage, opgenomen op pagina 61 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben in dienst bij [bedrijf 1] te Apeldoorn. Ik heb inmiddels begrepen dat het gaat om de inkoop van een sloep door ons bedrijf op 27 september 2013. De betreffende boot, een Maril motorsloep, is geruild voor een BMW 530 D. De betreffende boot is inmiddels verkocht aan [bedrijf 2] te Loosdrecht.
De bijlage bij dit proces-verbaal bevat, zakelijk weergegeven, onder andere:
- een koopovereenkomst d.d. 27 september 2013 tussen [bedrijf 1] en de heer [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) van [bedrijf 3] , geboren op [geboortedatum] 1966, inzake de verkoop van een BMW, type 530 D en de inkoop van een boot Maril motorsloep;
- een kopie van het paspoort van [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1966;
- een kopie van het rijbewijs van [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1966;
- een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 25 september 2013 inzake [bedrijf 3] met als gevolmachtigde [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1966;
- een autofactuur van [bedrijf 1] d.d. 3 oktober 2013 gericht aan [bedrijf 2] , [straatnaam] te [vestigingsplaats] , betreffende een boot, Maril, sloep, kleur blauw/wit.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 9 januari 2014 met bijlage, opgenomen op pagina 57 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Ik ben eigenaar en directeur van [bedrijf 2]. Eind september of begin oktober 2013 heb ik op verzoek van [bedrijf 1] een sloep getaxeerd. Het betrof een sloep, merk Maril, type 570, voorzien van het CIN-nummer [nummer] , kleur blauw/wit. Met de verkoper van [naam 2] kwam ik overeen dat ik deze sloep kon kopen. Ik heb de sloep inmiddels verkocht aan een klant.
De bijlage bij dit proces-verbaal bevatten, zakelijk weergegeven, onder andere:
- een autofactuur van [bedrijf 1] d.d. 3 oktober 2013 gericht aan [bedrijf 2] , [straatnaam] te [vestigingsplaats] , betreffende een boot, Maril, sloep, kleur blauw/wit;
- een koop-verkoopovereenkomst d.d. 14 november 2013 tussen [bedrijf 2] en [naam 3] inzake een vaartuig (Maril, merk/type: 570, CIN-nummer: [nummer] ).
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van in beslagneming d.d. april 2014, opgenomen op pagina 3 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als relaas van [getuige 4] :
Op 3 april 2014 werd onder [naam 3] een sloep (Maril, type 570, CIN-nummer [nummer] ) in beslag genomen.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2014 met nummer PL2600-2014021033-2 (nagekomen stuk, gevoegd bij het onder 1 genoemde dossier) inhoudend als relaas van [getuige 5] :
Op 15 mei 2014 stelde ik een onderzoek in naar de juiste identiteit van een vaartuig. Ik zag een vaartuig met de volgende identiteitskenmerken: Maril, type 570, blauw, CIN-nummer: [nummer] ) (de rechtbank begrijpt: de onder [naam 3] op 3 april 2014 in beslag genomen sloep). Het CIN (Craft Identification Number) van een vaartuig is een fabrieksmatig aangebracht uniek nummer dat krachtens wettelijk voorschrift vast en onverbrekelijk in of op de romp van vaartuigen is aangebracht. Dit nummer bestaat uit een combinatie van cijfers en letters waaruit gegevens over de fabricage van het vaartuig kunnen worden herleid. Het CIN op een vaartuig is zodanig aangebracht dat deze niet zonder opzet te verwijderen is. Ik zag dat het CIN [nummer] op het door mij onderzochte vaartuig niet op de wijze was aangebracht zoals de fabrikant van Maril boten dit standaard doet. Ik zag dat de vorm en wijze van aanbrengen van de karakters op het vaartuig anders was dan de fabrikant van Maril dit standaard doet. Ik zag dat in de motorruimte van het vaartuig een metalen plaatje was aangebracht met daarop het CIN [nummer] . Uit kennis en ervaring weet ik dat Maril geen duplicaatnummers op metalen plaatjes aanbrengt. Op grond van deze bevindingen stel ik dat het CIN [nummer] en het CIN op het metalen plaatje op dan wel in het door mij onderzochte vaartuig vervalst dan wel valselijk aangebracht zijn. Het CIN en het metalen plaatje uit de motorruimte werden door mij voor nader onderzoek verwijderd. Ik zag dat achter het CIN plaatje op de romp beschadigingen waren. Het is mij bekend dat door de fabrikant van Maril vaartuigen in dan wel aan het vaartuig een ander kenmerk wordt aangebracht waaruit de juiste identiteit van het vaartuig kan worden herleid. Dit kenmerk is zodanig aangebracht dat deze niet zonder opzet te verwijderen is. Ik zag dat dit kenmerk op de plaats en wijze was aangebracht zoals de fabrikant van Maril dit standaard doet. Ik zag dat het kenmerk hoort bij een Maril 570 voorzien van het CIN [nummer] . Met behulp van een technisch hulpmiddel zag ik dat aan de voorzijde van het vaartuig, de naam: [naam 8], welke met het blote oog niet zichtbaar was, zichtbaar werd. Ik zag dat het vaartuig was voorzien van een Nanni binnenboordmotor en dat op de motor de volgende gegevens vermeld stonden:
motor merk: Nanni, motor type: 2.50HE, motor serienummer: [nummer] . Ik zag dat het motor serienummer op de plaats maar niet op de wijze was aangebracht zoals de fabrikant van Nanni dat standaard doet. Een motornummer van Nanni is zodanig aangebracht dat deze niet zonder opzet te verwijderen is. Ik zag dat het motornummerplaatje bij de klinknagels beschadigd was, alsof het plaatje losgescheurd was geweest. Tevens zag ik dat op het motornummerplaatje het type 2.50HE (een 2 cilinder motor) vermeld stond, terwijl ik zag dat de motor een 3 cilinder motor was. Het is mij bekend dat door de fabrikant van Nanni motoren in dan wel aan de motor een ander kenmerk wordt aangebracht waaruit de juiste identiteit van de motor kan worden herleid. Dit kenmerk is zodanig aangebracht dat deze niet zonder opzet te verwijderen is. Ik zag dat dit kenmerk was aangebracht op de plaats en wijze zoals de fabrikant van Nanni motoren dit standaard doet en dat dit kenmerk hoort bij een motor voorzien van het serienummer [nummer] . Op grond van deze bevindingen stel ik dat het motor serienummer [nummer] op de door mij onderzochte motor vervalst dan wel valselijk aangebracht is. Het motornummerplaatje werd door mij voor nader onderzoek verwijderd. Ik zag in de politiesystemen dat er een vaartuig van het merk Maril type 570 met onderstaande kenmerken als gestolen stond gesignaleerd: Maril, vaartuignaam: [naam 8], rompkleur: blauw, CIN: [nummer] , motormerk Nanni, motortype: 3.75HE, motorserienummer: [nummer] . Ik zag dat in de aangifte het CIN [nummer] vermeld stond. Dit betreft vermoedelijk een typefout, omdat in de melding van de verzekering het CIN [nummer] vermeld stond en NL-MAK (de rechtbank begrijpt: NL-WAK) niet door de bouwer van Maril sloepen wordt gebruikt. Op grond van de bevindingen van mijn onderzoek is het vrijwel zeker dat het door mij onderzochte vaartuig met binnenboordmotor dezelfde is als het vaartuig met binnenboordmotor waarvan op 6 september 2013 aangifte van diefstal is gedaan onder nummer PL0200 2013100191-1 (de rechtbank begrijpt: de aangifte van [slachtoffer 2] op pagina 53 en verder van het onder 1 genoemde dossier).
feit 3 subsidiair:
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 6 juni 2013 met bijlage, opgenomen op pagina 307 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Tussen 4 juni 2013 te 12:30 uur en 4 juni 2013 te 17:30 uur werd op de locatie [straatnaam] , [plaats] mijn Maril sloep gestolen. De sloep lag in het water tijdens de diefstal. Het goed, zoals genoemd in de bijlage, werd weggenomen.
De bijlage bij dit proces-verbaal bevat, zakelijk weergegeven, onder andere:
Een lijst van weggenomen goederen, te weten:
- een gestolen vaartuig (naam schip: [naam 4] ).
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2013, opgenomen op pagina 362 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als relaas van [getuige 6] :
Op 28 juli 2013 deelde [slachtoffer 3] mij mee dat er op 4 juni 2013 internetaangifte was gedaan van diefstal van een motorsloep, merk Maril, type 625, registratienummer [nummer] . [slachtoffer 3] had via internet betreffende motorsloep op de site van [bedrijf 4] te Giethoorn zien staan en was met zijn vader [slachtoffer 3] bij [bedrijf 4] gaan kijken. Daar had men genoemde motorsloep in de haven van Vosjacht te Giethoorn aangetroffen. Wij gingen ter plaatse en kwamen op 28 juli 2013, omstreeks 18.15 uur, aan in de haven van de Vosjacht te Giethoorn. Ik, verbalisant [getuige 6] , zag dat er aan de kade voor de loods van [bedrijf 4] , een motorsloep lag. Ik zag dat de motorsloep voorzien was van het rompnummer [nummer] . Dit rompnummer was aan stuurboordzijde op de achtersteven aangebracht. De eigenaar, [slachtoffer 3] , deelde mij mee dat dit de motorsloep was, welke op 4 juni 2013 te Leeuwarden gestolen was. Tevens overhandigde de eigenaar een verzekeringspolis, waarop het nummer [nummer] en motornummer M310 A.402.A stonden vermeld. De eigenaar herkende de motorsloep aan de navolgende specifieke kenmerken:
- krassen op het dekzeil veroorzaakt door de kat van eigenaar;
- kleur verf romp (ocean blue);
- kabelaring achterzijde gesmolten.
Voordat de motorsloep aan de binnenzijde werd bekeken, noemde eigenaar [slachtoffer 3] de navolgende kenmerken aan de binnenzijde van de boot op:
- binnenzijde bakboordruimte onder zitting lekte bij een bout en is met zwarte kit afgedicht;
- de accu is verplaatst in een accubak onder zitting bakboordzijde achter;
- twee latjes van het zonnebed waren vervangen. Deze latjes waren dikker dan originele latjes;
- aan de onderzijde van de vlaggenstok was ducttape aangebracht;
- op het hout van de motorkap zat een vetvlek;
- in de motorruimte lag een omvormer van het merk Skytronic van 12 naar 220 Volt;
- op het hout van de motorkap zit een vetvlek;
- op de houten vloer onder het stuur zit een olievlek.
Ik, verbalisant, zag dat de door [slachtoffer 3] genoemde kenmerken aan de binnenzijde van de sloep aanwezig waren. Tevens zag ik, verbalisant [getuige 6] , dat in de motorruimte een dieselmotor, merk Vetus, voorzien van nummer M310 A.402.A, zat. Het motornummer kwam overeen met de door [slachtoffer 3] verstrekte gegevens.
12. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van in beslagneming d.d. 1 augustus 2013, opgenomen op pagina 359 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als relaas van [getuige 6] :
Op 29 juli 2013 werd onder [getuige 9], op de Vosjacht te Giethoorn, een motorboot met de naam ‘ [naam 4] ’, merk Maril, type 625, rompnummer [nummer] en motornummer M310 A. 402.A in beslag genomen.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 30 juli 2013 met bijlage, opgenomen op pagina 372 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 9]:
In de week van 15 tot 20 juli 2013 is [bedrijf 5] bij mij geweest voor de inruil van deze sloep (de rechtbank begrijpt: de sloep van aangever [slachtoffer 3] ). Op 20 juli 2013 heb ik deze sloep ingeruild voor een nieuwe sloep.
De bijlage bij dit proces-verbaal bevat, zakelijk weergegeven, onder andere:
- een factuur d.d. 22 juli 2013 van [bedrijf 5] , gericht aan [bedrijf 4] inzake een boot, merk Maril, type 625, chassisnummer [nummer] .
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 31 juli 2013, opgenomen op pagina 375 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als relaas van [getuige 7] :
Op 8 juni 2013 heb ik een sloep, merk Maril, type 625, kleur blauw, chassisnummer [nummer] . gekocht van [bedrijf 6] te Emmen. De eigenaar betrof [naam 5] . [naam 5] vertelde dat hij de boot voor drie auto's had ingeruild van ene meneer [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1966 te [geboorteplaats] . Ik heb ook een koopcontract van de Maril 625, waarin staat dat de heer [verdachte] de boot gekocht heeft van [naam 6] .
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 30 oktober 2013 met bijlage, opgenomen op pagina 322 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [naam 5] :
Ik weet waarover het gaat. Het betreft een zaak over een gestolen Maril sloep.
A: Op 7 juni 2013 heb ik de boot ingekocht van die 2 mannen en op 8 juni 2013 heb ik de boot verkocht aan [bedrijf 5] .
A: Ik heb de identiteit van degene die zich voordeed als de eigenaar van de boot.
A: Ik heb diverse papieren bij mij, waaronder een kopie identiteitskaart (de rechtbank begrijpt: een kopie van het rijbewijs) van [verdachte] .
A: Ik heb de boot ingenomen en daarvoor 3 auto's verkocht.
De bijlage bij dit proces-verbaal bevat, zakelijk weergegeven, onder andere:
- een kopie van het rijbewijs van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1966
- een koopovereenkomst roerende zaken tussen [naam 6] en A.B. [verdachte] d.d. 5 juni inzake een sloep, type Maril 625 met een koopprijs van € 20.000.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 28 december 2013, opgenomen op pagina 152 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Uit onderzoek is gebleken dat jij deze sloep bij [naam 5] van [bedrijf 6] te Emmen hebt ingeruild voor 3 auto's. De sloep is daar namelijk ingeruild door [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1966. Wat kun je daarover verklaren?
A: Ja, dat klopt.

Bewijsoverweging

De rechtbank overweegt ten aanzien van de feiten 2 primair en 3 subsidiair het volgende:
feit 2 primair:
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Daarbij wijst de rechtbank met name naar het proces-verbaal van het verhoor van [getuige 1] van 27 november 2013. Uit dit proces-verbaal blijkt dat verbalisanten [getuige 1] de trailerhelling aan de [straatnaam] in Grou – de trailerhelling aan [straatnaam] –
hebben getoond en dat [getuige 1] daarop heeft bevestigd dat dit de helling is waar hij samen met verdachte en [naam 1] een blauwe sloep uit het water heeft gehaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring, ook niet naar aanleiding van hetgeen van de zijde van de verdediging is aangevoerd. De enkele omstandigheid dat in de verklaring van [getuige 1] onjuistheden voorkomen maakt immers niet dat de door de rechtbank gebezigde verklaring daardoor per definitie onjuist of onbetrouwbaar is. De rechtbank heeft daarnaast ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de sloep waarover [getuige 1] verklaard heeft, een andere sloep is dan de sloep die door verdachte aan [naam 2] is verkocht. Uit het procesdossier blijkt immers dat verdachte in totaal twee boten heeft verkocht; één aan [bedrijf 6] en één aan [naam 2] . Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat verdachte, [getuige 1] de opdracht heeft gegeven om een boot naar [naam 2] te vervoeren (ten behoeve van de verkoop van de boot op 27 september 2013). Dit blijkt zowel uit de verklaring van [getuige 1] als uit de verklaring van verdachte. De rechtbank stelt op basis van de voornoemde feiten en omstandigheden dan ook vast dat de boot die verdachte, [getuige 1] en [naam 1] bij de trailerhelling aan [straatnaam] te Grou uit het water hebben gehaald dezelfde boot is als de boot die verdachte op 27 september 2013 aan [naam 2] heeft verkocht, te weten de gestolen sloep van aangever [slachtoffer 2] . Aangezien niet is gebleken dat verdachte en zijn mededaders gerechtigd waren of toestemming hadden om de sloep weg te nemen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de betreffende sloep heeft gestolen.
feit 3 subsidiair:
Uit het procesdossier komt naar voren dat de boot van aangever [slachtoffer 3] op 4 juni 2013 is weggenomen door (een) thans nog onbekend gebleven perso(o)n(en). De betreffende boot is vervolgens in bezit gekomen van verdachte. Verdachte heeft deze boot op 7 juni 2013 ingeruild bij [bedrijf 6] te Emmen voor drie auto’s. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de boot heeft gekocht van [naam 6] . Bij deze inkoop zouden een kennis van [naam 7] en [naam 7] zelf als tussenpersonen hebben gefungeerd.
Ter onderbouwing van het door verdachte geschetste scenario wijst de verdediging naar de in het dossier aanwezige koopovereenkomst (de rechtbank begrijpt: de koopovereenkomst op pagina 329-330 van het procesdossier) d.d. 5 juni (de rechtbank begrijpt: 5 juni 2013) tussen [naam 6] en verdachte, inzake een sloep, type Maril 625.
In deze koopovereenkomst staat vermeld dat verdachte de genoemde sloep heeft gekocht van [naam 6] voor een bedrag van € 20.000,00.
Uit het dossier blijkt dat de voornoemde koopovereenkomst onderworpen is aan een handschriftonderzoek. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat [naam 6] niet geïdentificeerd of uitgesloten kan worden als degene die de twee in zijn naam gezette handtekeningen op de koopovereenkomst heeft geplaatst. Volgens de onderzoeker bieden zijn bevindingen echter wel sterke steun voor de stelling dat [naam 6] de schrijver is van de op de koopovereenkomst geschreven naam ‘ [naam 6] ’.
De rechtbank heeft aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de inhoud en herkomst van de vermeende koopovereenkomst d.d. 5 juni 2013 tussen verdachte en [naam 6] , waarbij [naam 6] als bezitter van de sloep deze heeft verkocht aan verdachte. Daartoe wijst zij op het volgende.
Uit het procesdossier komt naar voren dat in de woning van verdachte diverse ‘blanco’ koopovereenkomsten zijn aangetroffen. Deze overeenkomsten zijn deels ingevuld met de naam van een vermeende verkoper en/of koper en zijn, al dan niet ondertekend door de verkoper en/of koper. Op deze overeenkomsten wordt echter niet vermeld op welk goed de overeenkomst betrekking heeft en voor welke prijs dit goed verkocht wordt. Op één van deze ‘blanco’ overeenkomsten staat de naam ‘ [naam 6] ’ vermeld. Onder al deze ‘blanco’ overeenkomsten staat de(zelfde) handtekening van [naam 7] .
[naam 6] ontkent met grote stelligheid dat hij iets te maken heeft gehad met de verkoop van boten. Hij verklaart dat hij verdachte noch [naam 7] kent en nimmer een boot in zijn bezit heeft gehad.
Ook [naam 7] ontkent met grote stelligheid dat hij boten heeft gekocht. [naam 7] herkent zijn handtekening en handschrift weliswaar op de in verdachtes woning aangetroffen koopovereenkomsten, maar kan zich verder niet herinneren dat hij ‘blanco’ overeenkomsten heeft ondertekend. [naam 7] verklaart verder dat hij wist dat verdachte zich met de in- en verkoop van boten bezighield. [naam 7] verklaart daarnaast dat de in de woning van verdachte aangetroffen koopovereenkomsten niet van hem waren. [naam 7] verklaart ten slotte dat hij sinds 2010 in Thailand woont en dat hij enkel post en kleding, maar geen grote hoeveelheden administratie, in de woning van verdachte had liggen. [naam 7] zou slechts enkele dagen bij verdachte verblijven op de momenten dat [naam 7] in Nederland was.
Aangezien verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de in zijn woning aangetroffen ‘blanco’ koopovereenkomsten, twijfelt de rechtbank aldus ten zeerste aan de authenticiteit van de inhoud en herkomst van de vermeende koopovereenkomst d.d. 5 juni 2013 tussen verdachte en [naam 6] . Dat [naam 6] daadwerkelijk zijn handtekening onder de overeenkomst zou kunnen hebben gezet doet niets af aan het voorgaande. De voornoemde twijfel wordt verder versterkt door de omstandigheid dat verdachte zowel tegenover de politie als ter zitting weinig concrete verklaringen heeft afgelegd over de redenen van aanschaf van de boot, de personen die bij de verkoop van de boot betrokken waren, de wijze waarop de verkoop tot stand is gekomen, de wijze waarop verdachte de boot feitelijk onder zich heeft gekregen en de reden waarom verdachte de boot binnen enkele dagen heeft ingeruild voor drie auto’s. Daar komt bij dat op de vermeende koopovereenkomst van de boot staat vermeld dat verdachte de boot voor een bedrag van € 20.000,00 heeft gekocht, terwijl hij telkens heeft verklaard dat hij de boot voor € 10.000,00 heeft gekocht.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de overeenkomst tussen verdachte en [naam 6] niet op waarheid kan berusten en verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven over hoe hij in het bezit van de betreffende sloep is gekomen, is zij van oordeel dat het onder de gegeven feiten en omstandigheden dan ook niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot – op zijn minst – redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de boot van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 2 primair en 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
feit 2 primair:
hij in de periode van 5 september 2013 tot en met 6 september 2013 te Grou, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf de steiger aan [straatnaam], aldaar heeft weggenomen een sloep en een parasol en een hoeveelheid geld en een jas, toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 3 subsidiair:
hij in de periode van 4 tot en met 7 juni 2013 in Nederland een sloep, type Maril, heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen sloep was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3 subsidiair: schuldheling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 primair en 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte bij een bewezenverklaring van de feiten 1, 2 primair en 3 primair, een gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 8 december 2014, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met braak van een dure sloep van aangever [slachtoffer 2] . Deze sloep – die met staalkabels aan een steiger was vastgemaakt – is door verdachte en zijn mededaders uit het water gehaald en vervolgens door hen op een gehuurde trailer meegenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke diefstallen naast materiële schade en overlast vaak gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de voornoemde gevolgen en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financiële motieven. Verdachte heeft er daarnaast blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van de eigenaar van de sloep.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan schuldheling van de sloep van aangever [slachtoffer 3] . Door aldus te handelen heeft verdachte deel uitgemaakt van een circuit waarin uit misdrijf afkomstige goederen worden verhandeld en daarmee indirect het plegen van vermogensmisdrijven bevorderd. Dit is een kwalijk feit dat de rechtbank meeneemt bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat voor de onderhavige feiten, tezamen, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen is.
De rechtbank stelt verder vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in ernstige mate is overschreden. Deze redelijke termijn ving aan op 27 december 2013, terwijl de rechtbank pas op 22 oktober 2019 vonnis wijst. De behandeling van de zaak is aldus niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Hoewel het tijdsverloop als gevolg van het verzoek van de verdediging om een getuige in Thailand te horen is ontstaan kan niet worden gezegd dat dit geheel aan de verdediging valt toe te rekenen. Aangezien de op te leggen straf geheel voorwaardelijk zal zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding voor strafvermindering in verband met deze overschrijding (vgl. rechtsoverweging 3.6.1 onder C van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De rechtbank laat het dus bij de constatering daarvan. De rechtbank zal evenwel in sterk strafverminderende zin rekening houden met de ouderdom van de strafbare feiten. Gelet op het tijdsverloop van meer dan zes jaar acht zij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend. De rechtbank zal daarom volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overziend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en oplegging daarvan geboden. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf een proeftijd van drie jaren verbinden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
- [slachtoffer 1] , ter vergoeding van een bedrag van € 6.125,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
- [slachtoffer 3] ter vergoeding van immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen kan worden.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] op het standpunt gesteld dat de vordering niet toegewezen kan worden omdat de benadeelde partij geen schadebedrag heeft opgevoerd.
Oordeel van de rechtbank
feit 1:
- [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het als feit 1 tenlastegelegde. [slachtoffer 1] kan zijn vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] en verdachte elk de eigen kosten dragen.
feit 3:
- [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft gesteld immateriële schade te hebben geleden, maar heeft geen schadebedrag genoemd. De rechtbank zal de benadeelde partij bij deze stand van zaken daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de vordering overigens ook niet voor toewijzing vatbaar was geweest. Immateriële schade, zoals in het onderhavige geval, kan in beginsel slechts worden toegewezen indien de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is slechts sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen dat op objectieve wijze is vastgesteld of kan worden vastgesteld. Van dergelijk geestelijk letsel is niet gebleken.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] en verdachte elk de eigen kosten dragen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 63, 311, 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 3:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2019.
Mr. G.W.G Wijnands is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.