1.6.De huurcommissie heeft op 1 februari 2018 een voorbereidend onderzoek in de woning laten uitvoeren. Bij uitspraak (zaaknummer 798) van 9 maart 2018, welke is verzonden op 30 maart 2018, heeft de huurcommissie geoordeeld dat de overeengekomen huurprijs niet redelijk is. Redelijk is volgens de huurcommissie een huurprijs van € 311,80 per maand op basis van 66 punten. Onderdeel van het oordeel van de huurcommissie is dat de parkeerplaats geen deel uitmaakt van de woonruimte en dat voor de parkeerplaats een aparte huurovereenkomst is afgesloten.
2. [eiser] vordert, na vermeerdering van eis, dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. op de voet van artikel 7:264 BW wordt bepaald dat de huurovereenkomst ten aanzien van de parkeerplaats nietig wordt verklaard en dat wordt bepaald dat de betaalde huurpenningen ten aanzien van de parkeerplaats ter grootte van € 1.858,22 dienen te worden terugbetaald;
II. voor recht wordt verklaard dat de kale huurprijs van € 515,- per maand voor de zelfstandige woonruimte aan de [adres] met ingang van 1 mei 2017 wordt verlaagd naar € 311,80 per maand;
III. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.581,34 aan [eiser] , zijnde de onverschuldigd betaalde huurpenningen over de maanden mei 2017 tot en met mei 2018;
IV. de huurverhoging van 1 juli 2017 wordt vernietigd;
V. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 56,32 aan [eiser] , zijnde de onverschuldigd betaalde huurpenningen gelet op de ingevoerde huurverhoging d.d. 1 juli 2017;
subsidiair
VI. voor recht wordt verklaard dat het gedeelte van de huurovereenkomst tussen partijen dat ziet op de huur van een parkeerplaats ad € 142,94 per maand nietig is;
VII. voor recht wordt verklaard dat de kale huurprijs voor de zelfstandige woning aan de [adres] met ingang van 1 mei 2017 € 311,80 per maand bedraagt;
VIII. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 1.858,22 aan [eiser] , zijnde het bedrag dat [eiser] onverschuldigd heeft voldaan over de maanden mei 2017 tot en met mei 2018 voor de huur van de parkeerplaats;
IX. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 723,12 aan [eiser] , zijnde de onverschuldigd betaalde huurpenningen over de maanden mei 2017 tot en (met) april 2018;
meer subsidiair
X. voor recht wordt verklaard dat het gedeelte van de huurovereenkomst tussen partijen dat ziet op de huur van een parkeerplaats ad € 142,94 per maand is vernietigd;
XI. voor recht wordt verklaard dat de kale huurprijs voor de zelfstandige woning aan de [adres] met ingang van 1 mei 2017 € 311,80 per maand bedraagt;
XII. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 1.858,22 aan [eiser] , zijnde het bedrag dat [eiser] onverschuldigd heeft voldaan over de maanden mei 2017 tot en met mei 2018 voor de huur van de parkeerplaats;
XIII. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 723,12 aan [eiser] , zijnde de onverschuldigd betaalde huurpenningen over de maanden mei 2017 tot en (met) april 2018;
nog meer subsidiair
XIV. voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door € 142,94 per maand bij [eiser] in rekening te brengen voor de huur van een parkeerplaats;
XV. [gedaagde] wordt verboden nog langer onrechtmatig te handelen door gelden in rekening te brengen aan [eiser] voor de huur van een parkeerplaats, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per maand, met een maximum van € 7.500,-, dan wel enig ander bedrag dat de kantonrechter in goede justitie zal bepalen;
XVI. voor recht wordt verklaard dat de kale huurprijs voor de zelfstandige woning aan de [adres] met ingang van 1 mei 2017 € 311,80 per maand bedraagt;
XVII. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 1.858,22 aan [eiser] , zijnde het bedrag dat [eiser] onverschuldigd heeft voldaan over de maanden mei 2017 tot en met mei 2018 voor de huur van de parkeerplaats;
XVIII. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 723,12 aan [eiser] , zijnde de onverschuldigd betaalde huurpenningen over de maanden mei 2017 tot en (met) april 2018;
uiterst subsidiair
XIX. voor recht wordt verklaard dat de kale huurprijs van € 515,00 per maand voor de zelfstandige woonruimte aan de [adres] met ingang van 1 mei 2017 wordt verlaagd naar € 354,29 per maand;
XX. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.028,97 aan [eiser] , zijnde de onverschuldigd betaalde huurpenningen over de maanden mei 2017 tot en met mei 2018;
in alle gevallen
XXI. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis voor het geval deze kosten alsdan niet zullen zijn betaald;
XXII. [gedaagde] wordt veroordeeld in de nakosten groot € 131,- zonder betekening van het vonnis en vermeerderd met € 68,- in geval van betekening van het vonnis.
Het geschil
3. Kern van het geschil betreft of [eiser] in zijn vorderingen kan worden ontvangen en, indien hij ontvankelijk is, of tussen partijen twee huurovereenkomsten bestaan dan wel of er sprake is van één huurovereenkomst ter zake de woning én de parkeerplaats. Voorts is onderdeel van het geschil de door [gedaagde] doorgevoerde verhoging van de huurprijs per 1 juli 2017. Tot slot moet worden beoordeeld of [eiser] nog aanspraak kan maken op teveel betaalde huur.
4. Voor zover voor de beoordeling van het geschil relevant, zal nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.
5. Zoals bij de procesgang is vermeld, heeft [eiser] zijn vordering vermeerderd. [gedaagde] heeft zich daartegen verzet, maar de kantonrechter volgt hem daarin niet. Naar het oordeel van de kantonrechter is de vermeerdering van eis namelijk niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat deze zal worden toegestaan.
6. De allereerste vraag die ter beantwoording voorligt, is of [eiser] kan worden ontvangen in zijn vorderingen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Daartoe wordt overwogen dat in artikel 7:262 lid 1 BW is bepaald dat wanneer de huurcommissie een uitspraak heeft gedaan, de huurder en de verhuurder worden geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij één van hen binnen acht weken na verzending van die uitspraak een beslissing van de kantonrechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Dat heeft [eiser] in dit geval gedaan. Evenals in de procedure bij de huurcommissie vraagt hij de kantonrechter namelijk feitelijk om de huurprijs vast te stellen. De huurcommissie heeft geoordeeld dat de aanvangshuurprijs niet redelijk is en dat er sprake is van twee afzonderlijke huurovereenkomsten. [eiser] is het met dit laatste niet eens en wenst dit door de kantonrechter opnieuw te laten beoordelen. De kantonrechter is eveneens bevoegd een oordeel te geven ter zake de vorderingen welke door [eiser] op andere grondslagen zijn gebaseerd (vgl. artikel 94 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
7. [eiser] heeft zich binnen genoemde termijn van acht weken en dus tijdig tot de kantonrechter gewend, zodat de fictieve wilsovereenstemming is komen te vervallen. De kantonrechter dient daarom het geschil in volle omvang te beoordelen. Ondanks bedoelde zelfstandige taak zal bij de beoordeling van het geschil in beginsel als uitgangspunt worden genomen het (rapport van) voorbereidend onderzoek dat tijdens de procedure bij de huurcommissie heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de huurcommissie haar beleid met betrekking tot huurprijzen van zelfstandige woonruimten neergelegd in het Beleidsboek waarderingsstelsel zelfstandige woonruimte (hierna het Beleidsboek te noemen). Bij de beoordeling van het geschil neemt de kantonrechter het beleid van de huurcommissie eveneens als uitgangspunt.
8. De huurcommissie heeft het gehuurde gewaardeerd op 66 punten. Tegen dit puntenaantal op zich hebben partijen geen bezwaar. Het gaat er in deze zaak met name om of partijen met betrekking tot de parkeerplaats een afzonderlijke overeenkomst hebben gesloten of dat de parkeerplaats onderdeel uitmaakt van de huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
9. Met betrekking tot de vraag of de parkeerplaats deel uitmaakt van de huurovereenkomst met betrekking tot de woning, is bepalend wat partijen daarover zijn overeengekomen. De uitleg van wat is overeengekomen dient te geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf houdt in dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
10. Zoals eerder is vastgesteld, zijn er twee documenten opgesteld. De ene is getiteld “Huurovereenkomst woonruimte”, de andere “Huurcontract van een parkeerplaats”. Beide documenten zijn op 20 maart 2017 ondertekend. In de huurovereenkomst voor de woonruimte staat dat het huurcontract van de parkeerplaats deel uitmaakt van deze overeenkomst. Verder staat in artikel 4.1 van de huurovereenkomst voor de woonruimte dat de betalingsverplichting ook de parkeerplaats omvat, in artikel 4.4 dat in het maandelijks te betalen bedrag een bedrag van € 142,94 voor de parkeerplaats is begrepen en in artikel 4.6 dat de waarborgsom € 650,00 bedraagt inclusief (de servicekosten en) de parkeerplaats. Voorts volgt uit deze overeenkomst dat ook het bedrag voor de parkeerplaats na verloop van tijd kan worden gewijzigd. Verder staat in de huurovereenkomst voor de parkeerplaats dat de huur van de parkeerplaats niet kan worden opgezegd zolang de huur van de woonruimte nog voortduurt en dat dit andersom ook niet mogelijk is. De huur van de woonruimte en die van de parkeerplaats zijn derhalve onlosmakelijk met elkaar gekoppeld. Partijen zijn het erover eens dat de overeengekomen huurprijs voor de parkeerplaats € 142,94 per maand bedraagt. Dit bedrag wordt ook in de huurovereenkomst voor de woonruimte genoemd. In de huurovereenkomst voor de parkeerplaats staat evenwel een huurprijs van € 135,00 per maand. Dat het de bedoeling van [eiser] was om een aparte huurovereenkomst te sluiten met betrekking tot de parkeerplaats, ligt naar het oordeel van de kantonrechter niet voor de hand, nu hij onweersproken heeft gesteld dat hij geen auto heeft en dus geen behoefte heeft aan een parkeergelegenheid die ook nog eens ruim twee kilometer verderop ligt. Verder acht de kantonrechter van belang dat als er sprake is van twee afzonderlijke huurovereenkomsten, [gedaagde] op grond van beide overeenkomsten huur voor de parkeerplaats zou kunnen claimen en dan dus ook nog eens twee verschillende bedragen, namelijk € 142,94 per maand op basis van de huurovereenkomst voor de woonruimte en € 135,00 per maand op basis van de huurovereenkomst voor de parkeerplaats. Zoals hiervoor is overwogen, zijn partijen het erover eens dat zij een bedrag van € 142,94 per maand zijn overeengekomen. Het geheel van voornoemde omstandigheden leidt tot het oordeel van de kantonrechter dat partijen gezien hun bedoeling feitelijk één huurovereenkomst hebben gesloten (de “Huurovereenkomst woonruimte”) met betrekking tot de woonruimte met als onderdeel de parkeerplaats. Weliswaar zijn er twee documenten opgesteld, maar in het licht van het voorgaande moet de huurovereenkomst met betrekking tot de parkeerplaats naar het oordeel van de kantonrechter worden gezien als een nadere uitwerking van de “hoofdhuurovereenkomst”, de “Huurovereenkomst woonruimte”. Dat op een woonruimte een ander huurregime van toepassing is dan op een parkeerplaats, kan niet tot een ander oordeel leiden.
11. Als overeengekomen kale huurprijs voor de woonruimte inclusief de parkeerplaats geldt daarom (€ 372,06 + € 142,94 =) € 515,00 per maand. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of er in het kader van het puntenwaarderingssysteem voor de parkeerplaats ook punten moeten worden toegekend.
12. In de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw) en het daarop gebaseerde Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw) is bepaald hoe de (kale) huurprijs wordt vastgesteld. In artikel 5 van dit besluit staat dat de waardering van de kwaliteit van zelfstandige woonruimte plaatsvindt overeenkomstig bijlage I onder A bij het besluit (hierna: de bijlage). Op grond van punt 2 van deze bijlage (bijzondere voorzieningen) wordt voor overige ruimten (de bijlage noemt berging, zolder, garage) 3/4e punt per m2 toegekend..
13. In de toelichting op het woningwaarderingsstelsel, welke toelichting een integraal onderdeel van dat stelsel vormt, staat daarover het volgende:
Overige ruimten geen (speel)hallen, gangen, verkeersruimten en/of overlopen zijnde, worden gewaardeerd met driekwart punt per vierkante meter. Tot deze ruimten worden gerekend: bijkeukens, bergingen, wasruimten, schuren, garages, zolders en kelders.
14. Van belang is voorts hetgeen in het Beleidsboek over parkeerplaatsen staat. Zoals hiervoor is overwogen, neemt de kantonrechter het beleid van de huurcommissie immers als uitgangspunt. Daarin staat over parkeerplaatsen:
Overige ruimten (1)geen (speel)hallen, gangen, verkeersruimten en/of
overlopen (2)zijnde, worden gewaardeerd met driekwart punt per vierkante meter. Tot deze ruimten worden gerekend: bijkeukens, bergingen, wasruimten, schuren, garages, zolders en kelders.