ECLI:NL:RBNNE:2019:4353

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
18/820157-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak met mishandeling van een ambtenaar

Op 22 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 en verblijvende in de FPA te Franeker. De zaak betreft een tenlastelegging van poging tot diefstal en mishandeling van een ambtenaar. De verdachte was op 29 april 2019 in Groningen betrokken bij een incident waarbij hij probeerde in te breken in een woning en daarbij geweld gebruikte tegen de bewoners. Daarnaast was er een eerdere zaak van mishandeling van een politieagent op 18 maart 2019 in Leeuwarden. Tijdens de zitting op 8 oktober 2019 heeft de verdachte ontkend de mishandeling te hebben gepleegd, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling van de politieagent. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot diefstal, maar achtte de feiten onder 1 subsidiair en onder 2 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte ten aanzien van de poging tot diefstal niet strafbaar was, omdat hij als volledig ontoerekeningsvatbaar werd beschouwd. Voor de mishandeling van de politieagent werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. De rechtbank benadrukte het belang van het afgeven van een signaal tegen geweld tegen ambtenaren in functie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820157-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de FPA te Franeker.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
8 oktober 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Wachters, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2019 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan
[straatnaam], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de
rechthebbende(n) bevond,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening "keys", althans enig goed
van zijn gading, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde,
te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
weg te nemen
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die
weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak
en/of inklimming,
een gat in de (voor)deur van die woning heeft getrapt en/of (vervolgens) die
woning is binnengegaan en/of de trap is opgegaan naar boven, en/of (daarbij)
tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gezegd: "give me the
keys" en/of "keys", althans woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
door die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of vast te houden en/of (weg) te
duwen en/of trachten te slaan, althans slaande beweging(en) te maken;
althans, indien terzake het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A)
hij op of omstreeks 29 april 2019 te Groningen
in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [straatnaam]
bij een ander, te weten bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans
bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen;
EN
B)
hij op of omstreeks 29 april 2019 te Groningen
opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur van woning [straatnaam],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
2.
(parketnummer 18/065366-19)
hij op of omstreeks 18 maart 2019 te Leeuwarden
een ambtenaar (hoofdagent van politie Noord-Nederland), [slachtoffer 3],
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening,
heeft mishandeld door die hoofdagent [slachtoffer 3], meermalen, althans
éénmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen en/of te slaan
en/of in een nekklem te nemen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair ten laste is gelegd, nu er zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 1 subsidiair onder A en B ten laste is gelegd en hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en zij heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair ten laste is gelegd en zij heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair onder A en B ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat er zich voldoende wettig bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, met dien verstande dat niet kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer in een nekklem heeft genomen. De raadsvrouw heeft hierbij echter wel benadrukt dat verdachte zelf ontkent dit feit te hebben gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair onder A en B ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair onder A en B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 oktober 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 29 april 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2019107344 d.d. 29 april 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met bijlage) van Politie Noord-Nederland d.d. 29 april 2019, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2019069817 d.d. 20 maart 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 29 april 2019 was ik, samen met collega’s, bij de nachtopvang van Zienn te Leeuwarden. Wij waren opgeroepen omdat [verdachte], na hiertoe gesommeerd te zijn, weigerde de opvang te verlaten. [verdachte] zat in de slaapzaal op het onderste bed van een stapelbed en samen met mijn collega Pultum probeerden wij hem te fixeren door allebei één van zijn armen vast te pakken. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] zijn vuist balde en deze met kracht naar mijn gezicht bewoog. Ik voelde dat hij mij raakte aan de linkerzijde van mijn onderlip. Ik voelde ook direct pijn daardoor. Ik heb daarna gevoeld dat ik meerdere vuistslagen op mijn hoofd kreeg. Na het insluiten van [verdachte] hebben collega’s foto’s van mijn letsel gemaakt. Er was onder andere een rode plek zichtbaar op de linkerzijde van mijn onderlip. Deze foto’s zullen bij de aangifte gevoegd worden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 18 maart 2019, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik zag dat de hand van [verdachte] tegen het gezicht van verbalisant [slachtoffer 3] kwam.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 18 maart 2019, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Ik, verbalisant [verbalisant], zag dat verdachte [verdachte] ongeveer drie keer een slaande beweging maakte richting het hoofd van verbalisant [slachtoffer 3]. Ik zag dat [verdachte] verbalisant [slachtoffer 3] een aantal keer raakte.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ontkend dat hij verbalisant [slachtoffer 3] heeft mishandeld. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank echter van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, in die zin dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld door hem meermalen in het gezicht te slaan. De aangifte van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de bij deze aangifte gevoegde foto van zijn letsel, te weten rode plekken in zijn gezicht, en door meerdere (door verschillende verbalisanten) op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van bevindingen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, dan wel aan de juistheid van voornoemde op ambtseed opgemaakte processen-verbaal.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair onder A en B en het onder 2 ten laste wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
A)
hij op 29 april 2019 te Groningen
in de woning, [straatnaam]
bij een ander, te weten bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2],
in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
EN
B)
hij op 29 april 2019 te Groningen
opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur van woning [straatnaam],
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield.
2.
(parketnummer 18/065366-19)
hij op 18 maart 2019 te Leeuwarden
een ambtenaar (hoofdagent van politie Noord-Nederland), [slachtoffer 3],
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening,
heeft mishandeld door die hoofdagent [slachtoffer 3], meermalen,
in het gezicht, te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair onder A en B
huisvredebreuk en vernieling
2.
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich -conform het advies van de psychiater d.d. 1 oktober 2019-
op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en voor deze feiten daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit verdachte wel kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met het standpunt van de officier van justitie verenigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de omtrent verdachte opgemaakte (psychiatrische) Pro Justitia rapportage d.d. 1 oktober 2019, waarin psychiater C.J.F. Kemperman de rechtbank adviseert om verdachte ten aanzien van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank leest, samengevat, in voornoemde rapportage dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van schizofrenie en dat deze ziekelijke stoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten ook aanwezig was. Voorts leest de rechtbank in voornoemde rapportage dat de psychiater stelt dat verdachte ten tijde van de onder 1 ten laste gelegde feiten floride psychotisch was en dat de ziekelijke stoornis zoals voornoemd de reden is dat verdachte tot deze feiten is gekomen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde ziet de psychiater geen relatie tussen de stoornis en het plegen van dit feit.
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporteur over en maakt deze tot de hare.
Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de onder 1 subsidiair onder A en B bewezen verklaarde feiten verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar ten aanzien van deze feiten en zal hiervoor worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank acht verdachte wel strafbaar ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit, nu dienaangaande niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om verdachte, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde mocht komen, te veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete, dan wel tot een voorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte reclasseringsrapportage d.d. 30 september 2019 en psychiatrische Pro Justitia rapportage d.d. 1 oktober 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank stelt voorop dat de straf alleen wordt opgelegd voor het feit dat verdachte kan worden toegerekend, de mishandeling.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een (politie)ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, door deze politieagent meermalen in het gezicht te slaan. Het behoeft geen betoog dat verdachte met zijn handelen blijk heeft gegeven van een gebrek aan respect voor autoriteit en voor de desbetreffende politiefunctionaris in het bijzonder.
De rechtbank rekent dit verdachte aan en ook in algemene zin moet er een signaal afgegeven worden dat geweld tegen mensen met een publieke taak niet toelaatbaar is en leidt tot een sanctie.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Uit de omtrent verdachte opgemaakte rapportages en het verhandelde ter terechtzitting is het de rechtbank voorts gebleken dat er momenteel sprake is van ernstige psychiatrische problematiek bij verdachte en tevens dat er in verband daarmee reeds een behandeltraject is ingezet voor verdachte op basis van een rechterlijke machtiging.
Het voorgaande in ogenschouw genomen, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van één week (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht) passend en geboden is en legt deze straf dan ook aan verdachte op.
De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, nu zij van oordeel is dat deze straf in dit geval voldoende recht doet aan de ernst van het feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 138, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair onder A en B en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte niet strafbaar ten aanzien van het onder 1 subsidiair onder A en B ten laste gelegde.
Verklaart verdachte strafbaar ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Ontslaat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair onder A en B ten laste gelegde van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt verdachte ter zake van het onder 2 ten laste legde tot:

een gevangenisstraf voor de duur van één week.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2019.