ECLI:NL:RBNNE:2019:4269

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
7758155
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon in kort geding met verstekverlening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [verzoekster] en [verweerder]. [Verzoekster] heeft [verweerder] gedagvaard met de vordering tot doorbetaling van haar loon, dat zij sinds 1 maart 2019 niet meer ontving. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 juni 2019, waarbij [verzoekster] en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl [verweerder] niet verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding op juiste wijze is betekend en heeft verstek verleend tegen [verweerder].

[Verzoekster] heeft gesteld dat zij sinds 21 september 2018 als administratief medewerkster in dienst is bij [verweerder] en dat er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is opgesteld. Na een ziekmelding op 28 februari 2019 heeft [verweerder] de loonbetaling stopgezet. [Verzoekster] heeft vervolgens haar vorderingen onderbouwd met verwijzingen naar relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 7:610a en 7:629 BW, en heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen aangetoond.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [verzoekster] voor zover niet onrechtmatig of ongegrond, bij verstek zullen worden toegewezen. De vordering tot doorbetaling van het loon is toegewezen, met een gematigde wettelijke verhoging van 20%. Daarnaast is [verweerder] veroordeeld tot het verstrekken van loonspecificaties en tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [verweerder] gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 7758155 \ CV EXPL 19-3491

vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 5 Rv d.d. 26 juni 2019

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. Y. Schippers,
tegen

[verweerder] ,

handelend onder de naam
[naam] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] worden genoemd.

Procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft [verweerder] bij dagvaarding van 28 mei 2019 in kort geding gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 juni 2019. Daarbij waren [verzoekster] en haar gemachtigde aanwezig. [verweerder] is niet in rechte verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De vordering

2.1
[verzoekster] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
i. [verweerder] veroordeelt tot doorbetaling van het loon ad € 1.700,00 netto per maand met terugwerkende kracht per 1 februari 2019 tot de dag waarop de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig tot een einde zal komen, voor zo ver achterstallig te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging alsmede de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot de dag der algehele voldoening onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie, uiterlijk te voldoen binnen 5 kalenderdagen, na het in deze te wijzen vonnis;
ii. [verweerder] veroordeelt tot verstrekking van deugdelijke bruto/netto-specificaties van de periode 21 september 2018 tot de datum waarop de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig tot een einde zal komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 750,00 per dag dat [verweerder] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
iii. [verweerder] veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten berekend op € 530,00;
iv. [verweerder] veroordeelt tot betaling van de (na)kosten van dit geding, het salaris van gemachtigde van [verzoekster] en het griffierecht daaronder begrepen, te voldoen binnen 5 kalenderdagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
2.1.
[verzoekster] heeft - zakelijk weergegeven - aan haar vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Sinds 21 september 2018 is [verzoekster] als administratief medewerkster in dienst bij [verweerder] tegen een salaris van € 1.700,00 netto per maand op basis van 36 uur per week. Tot op heden is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld. Ingevolge artikel 7:610a BW wordt wettelijk vermoed dat de arbeid van [verzoekster] wordt verricht krachtens arbeidsovereenkomst. Tussen partijen zijn problemen in de privésfeer gerezen. Uiteindelijk hebben deze problemen geleid tot de ziekmelding van [verzoekster] op 28 februari 2019. [verzoekster] is thans arbeidsongeschikt wegens ziekte en voor zover dat niet zo zou zijn is een onwerkbare situatie ontstaan als gevolg van het gedrag van [verweerder] , zodat [verzoekster] op grond van artikel 7:629 dan wel 7:628 BW haar recht op loon heeft behouden. Na de ziekmelding van [verzoekster] hebben partijen nog enkele gesprekken met elkaar gevoerd, waarin [verweerder] heeft aangegeven dat [verzoekster] niet meer terug hoefde te komen op de werkvloer als zij niet bepaalde toezeggingen in de privésfeer zou doen. [verweerder] heeft de loonbetaling aan [verzoekster] gestaakt. Over februari 2019 is € 450,00 onbetaald gebleven en sinds 1 maart 2019 is helemaal geen loon meer betaald. Bij brief van 19 april 2019 heeft de gemachtigde van [verzoekster] [verweerder] , voor zover thans van belang, gesommeerd tot betaling van het achterstallige loon. Nu [verweerder] ondanks sommatie volhardt in zijn weigering om de loonbetaling aan [verzoekster] te hervatten, heeft [verzoekster] recht op en (spoedeisend) belang bij het instellen van de onderhavige procedure, aldus [verzoekster] .
2.2.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd en is niet ter zitting verschenen.
De beoordeling
3.1.
Gebleken is dat de dagvaarding op juiste wijze is betekend. Nu [verweerder] niet ter zitting is verschenen zal verstek worden verleend.
3.2.
Gezien de stellingen van [verzoekster] is het aannemelijk dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening, zodat zij ontvankelijk is in de vordering.
3.3.
[verweerder] is niet in rechte verschenen. Voor zover de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zullen deze bij verstek worden toegewezen, een en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
3.4.
Het onder i) gevorderde zal worden toegewezen, met dien verstande dat betaling - onder aftrek van het reeds betaalde over februari 2019 - dient plaats te vinden binnen vijf werkdagen en de gevorderde wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 20%. Voorts heeft [verzoekster] tweemaal - namelijk onder i) en onder ii) - afgifte van loonspecificaties gevorderd, welke vordering eenmaal (en wel onder ii) zal worden toegewezen.
3.5.
Het onder ii) gevorderde zal worden toegewezen, zij het dat de gevorderde dwangsom eerst verschuldigd zal worden als hierna te bepalen en deze voorts zal worden gematigd en aan een maximum gebonden tot het hierna in het dictum te vermelden bedrag.
3.6.
[verzoekster] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
3.7.
[verweerder] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden tot op heden vastgesteld op:
- explootkosten € 81,83
- overige kosten € 26,77
- griffierecht € 81,00
- salaris gemachtigde
€ 480,00
totaal € 669,60.
De nakosten, waarvan [verzoekster] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De onweersproken wettelijke rente over de proceskosten zal eveneens worden toegewezen als hierna te vermelden.

Beslissing

De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
4.1.
verleent verstek tegen [verweerder] ;
4.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van € 450,00 netto ter zake het te weinig en derhalve achterstallig salaris over februari 2019 en tot (door)betaling van het loon ad € 1.700,00 netto per maand vanaf 1 maart 2019 tot de dag waarop de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig tot een einde zal komen, en alle voorgaande bedragen, voor zo ver deze achterstallig zijn, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke vervaldata tot de dag der algehele voldoening, een en ander uiterlijk te voldoen binnen vijf werkdagen na dit vonnis;
4.3.
veroordeelt [verweerder] tot verstrekking van deugdelijke bruto/netto-specificaties van de periode 21 september 2018 tot de datum waarop de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig tot een einde zal komen, voor zover het verstreken maandelijkse salarisperiodes betreft steeds op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerder] vanaf veertien dagen na dit vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 10.000,00;
4.4.
veroordeelt [verweerder] tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad € 530,00;
4.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot op heden vastgesteld op € 669,60, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
4.6.
veroordeelt [verweerder] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [verzoekster] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 en voorts te vermeerderen, indien vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden met de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 426.