ECLI:NL:RBNNE:2019:4266

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
C/17/166641 / HA ZA 19-88
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout notaris bij overdracht van pand in beschermd stads- of dorpsgezicht en gevolgen voor overdrachtsbelasting

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingesteld tegen notaris [de notaris] en het notariskantoor [het notariskantoor] wegens een beroepsfout. De eisers hebben op 6 mei 2009 een pand gekocht dat deel uitmaakt van een beschermd stads- of dorpsgezicht. De notaris heeft op 19 juni 2009 overdrachtsbelasting van € 27.600,00 aangifte gedaan en betaald, maar heeft de eisers niet tijdig gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen deze belasting. De eisers stellen dat zij recht hadden op een vrijstelling van overdrachtsbelasting op basis van de Monumentenwet 1988, maar de notaris heeft hen hierover niet correct geïnformeerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de notaris een beroepsfout heeft gemaakt door de eisers niet te wijzen op de termijn voor bezwaar. Echter, de rechtbank oordeelt dat de eisers geen schade hebben geleden, omdat niet aannemelijk is dat het hof in een eventueel beroep zou hebben beslist dat er geen overdrachtsbelasting verschuldigd was. De rechtbank concludeert dat de vrijstelling van toepassing is op monumenten, maar niet op panden die enkel deel uitmaken van een beschermd stads- of dorpsgezicht. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/166641 / HA ZA 19-88
Vonnis van 16 oktober 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. S. van Steenwijk te Utrecht,
tegen

1.[de notaris] ,

wonend te Scharnegoutum,
notaris te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[het notariskantoor],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. H.J. Delhaas te Amsterdam.
Eisers gezamenlijk worden hierna aangeduid als [eisers] .
Gedaagden worden de notaris en [het notariskantoor] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 juni 2019
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 24 september 2019
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 mei 2009 heeft ten overstaan van de notaris de levering plaatsgevonden van het pand aan de [adres] te [woonplaats] aan [eisers] . De koopprijs bedroeg € 460.000,00.
2.2.
Het pand maakte deel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 (oud).
2.3.
De notaris heeft vanwege de overdracht op 19 juni 2009 op aangifte € 27.600,00 aan overdrachtsbelasting aan de Belastingdienst voldaan, voor [eisers] en zijn echtgenote ieder € 13.800,00.
2.4.
[eisers] heeft in die periode met de notaris van gedachten gewisseld over de toepasselijkheid van de zogenoemde monumentenvrijstelling van artikel 15 lid 1, aanhef en onder p, (oud) van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). De notaris heeft bij e-mail van 16 juli 2009 aan [eisers] meegedeeld, kort gezegd, dat volgens hem de vrijstelling niet gold voor het verkrijgen van het pand door [eisers] . Bij e-mail van 1 september 2009 aan [eisers] heeft de notaris dit standpunt herhaald en aangeboden een verzoek tot teruggaaf van de overdrachtsbelasting in te dienen bij de Belastingdienst, onder opgaaf van de kosten daarvan. [eisers] heeft de notaris vervolgens de opdracht daartoe verleend.
2.5.
Bij brief van 18 november 2009, die de Belastingdienst heeft ontvangen op 23 november 2009, heeft de notaris namens [eisers] bezwaar gemaakt tegen het heffen van de overdrachtsbelasting. Omdat de overdrachtsbelasting van [eisers] en zijn echtgenote ieder voor de helft is geheven, is sprake van afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedures. De rechtbank maakt daarin verder geen onderscheid.
2.6.
Bij brief van 4 december 2009 heeft de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) aan de notaris meegedeeld, kort gezegd, dat hij van mening was dat het bezwaar moest worden afgewezen. De notaris heeft bij brief van 16 december 2009 het bezwaar nader toegelicht. De inspecteur heeft bij brief van 30 december 2009 zijn standpunt nader toegelicht en gehandhaafd. De inspecteur heeft [eisers] vervolgens op het bezwaar gehoord.
2.7.
Bij brief van 4 februari 2010 heeft de inspecteur het Ministerie van Financiën verzocht om het bezwaar te beoordelen.
2.8.
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft de inspecteur het bezwaar van [eisers] niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de wettelijke bezwaartermijn.
2.9.
Bij uitspraak van 21 april 2011 heeft de rechtbank Leeuwarden het beroep van [eisers] tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.10.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd bij arrest van 3 januari 2012. Het hof heeft het standpunt van [eisers] in onderdeel 4.2 van het arrest als volgt omschreven:
Inhoudelijk stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het beschermde stad(s)gezicht [woonplaats] is ingeschreven in het desbetreffende register, dat dit beschermde stadsgezicht daarom is aan te merken als een monument als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, dat het pand dat zij en haar echtgenoot hebben verkregen een onverdeeld aandeel van dat als monument aan te merken stadsgezicht is en dat daarom, mede gelet op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 10 juni 2009, nr. CPP2009/1076M, recht bestaat op vrijstelling van overdrachtsbelasting.
2.11.
Bij brief van 10 februari 2012 heeft de verzekeraar van de notaris weersproken dat de notaris aansprakelijk is voor schade die [eisers] lijdt door het te laat indienen van het bezwaar. Dit standpunt heeft de verzekeraar nadien niet prijsgegeven.
2.12.
[eisers] heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 3 januari 2012. In zijn verweerschrift in cassatie heeft de Staatssecretaris van Financiën vooropgesteld dat [eisers] geen recht had op toepassing van artikel 15 lid 1, aanhef en onderdeel p, WBR, ook niet met toepassing van het besluit van de Staatssecretaris van 10 juni 2009, nr. CPP2009/1076M, omdat het verkregen pand geen rijksmonument was.
2.13.
Bij uitspraak van 3 juli 2012 heeft de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden een klacht van [eisers] tegen de notaris gegrond geacht en de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd. De klacht hield in dat de notaris tuchtrechtelijk laakbaar had gehandeld door [eisers] niet (tijdig) te informeren over de wettelijke termijn voor het indienen van bezwaar tegen het heffen van de overdrachtsbelasting.
2.14.
Bij arrest van 7 september 2012 heeft de Hoge Raad het onder 2.12 bedoelde cassatieberoep afgedaan met toepassing van artikel 81 RO.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank de notaris en [het notariskantoor] hoofdelijk zal veroordelen om aan hem € 27.600,00 te betalen, met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Het bedrag van € 27.600,00 is de overdrachtsbelasting die [eisers] heeft betaald voor het verkrijgen van het pand.
3.2.
De notaris en [het notariskantoor] voeren verweer
3.3.
De rechtbank bespreekt hierna de stellingen en verweren van partijen, voor zover die van belang zijn voor de beslissing in deze zaak.

4.De beoordeling

Beroepsfout

4.1.
De rechtbank gaat ervan uit dat de notaris een beroepsfout heeft gemaakt, zoals [eisers] hem verwijt. De notaris had in verband met de overdracht van het pand te [woonplaats] de taak om aangifte te doen van verschuldigde overdrachtsbelasting en het bedrag van de overdrachtsbelasting aan de Belastingdienst te voldoen. De notaris was bekend met de aanvang en duur van de wettelijke bezwaartermijn. Het was hem verder binnen de wettelijke bezwaartermijn bekend dat [eisers] ter discussie stelde of hij de overdrachtsbelasting was verschuldigd, zo blijkt uit de e-mail van de notaris van 16 juli 2009 (zie 2.4). Van een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris mocht in die omstandigheden worden verwacht dat hij [eisers] zou wijzen op de termijn waarbinnen [eisers] tegen het heffen van overdrachtsbelasting bezwaar kon maken. Dit heeft hij echter niet gedaan.
Wel of geen schade
4.2.
De vraag is of [eisers] door de beroepsfout schade heeft geleden. De schade die [eisers] vergoed wil zien, betreft het bedrag van de overdrachtsbelasting. Daaraan ligt de veronderstelling ten grondslag dat [eisers] geen overdrachtsbelasting was verschuldigd en dat dit zou zijn komen vast te staan in het beroep bij het hof tegen de beslissingen op bezwaar van de inspecteur van 30 maart 2010 (zie 2.8).
4.3.
In dit soort zaken, waarbij de kans om een rechterlijke uitspraak te verkrijgen door een beroepsfout verloren is gegaan, moet de rechter nagaan wat de rechterlijke uitspraak zou zijn geweest. De vraag is dus of het hof in het beroep van [eisers] tegen de beslissingen op bezwaar van de inspecteur inderdaad zou hebben beslist dat [eisers] geen overdrachtsbelasting was verschuldigd voor het verkrijgen van het pand. Het standpunt van [eisers] , waarover het hof een oordeel zou hebben moeten geven, heeft het hof vermeld in zijn arrest van 3 januari 2012 onder 4.2 (zie hiervoor onder 2.10).
Wettelijke kader
4.4.
[eisers] meent dat voor het verkrijgen van het pand geen overdrachtsbelasting was verschuldigd omdat volgens hem de vrijstelling van artikel 15 lid 1, aanhef en onder p, (oud) WBR van toepassing was.
4.4.1.
Artikel 15 lid 1, aanhef en onder p, (oud) WBR luidde ten tijde van het verkrijgen van het pand:
1. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is van de belasting vrijgesteld de verkrijging:
(..)
p. van monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 door rechtspersonen welke naar het oordeel van Onze Minister hoofdzakelijk de instandhouding van dergelijke monumenten ten doel hebben;
4.4.2.
De in de aanhef van artikel 15 lid 1 bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (UBBR). Artikel 6 lid 1 van dat besluit luidde ten tijde van het verkrijgen van het pand:
1. De vrijstelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de wet, is slechts van toepassing, indien het verkregene is ingeschreven in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde monumenten.
2. De belasting die door toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de wet niet is geheven, is alsnog verschuldigd, indien binnen een tijdvak van 25 jaren na de verkrijging:
a. het verkregene niet meer voorkomt in het register, bedoeld in het eerste lid, of
b. naar het oordeel van Onze Minister de verkrijger niet meer hoofdzakelijk de instandhouding van monumenten ten doel heeft.
4.4.3.
Nadat het gerechtshof Den Haag op 1 mei 2009 in die zin had beslist, heeft de Staatssecretaris van Financiën bij besluit van 10 juni 2009 (nr. CPP2009/1076M) goedgekeurd dat de vrijstelling ook werd toegepast op het verkrijgen van monumenten door natuurlijke personen.
Het besluit luidt, voor zover hier van belang:
1.1.
Gebruikte begrippen en afkortingen
(..)
Monument
Onroerende zaak ingeschreven in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde monumenten
(..)
4. Verkrijging van monumenten
De verkrijging van monumenten door monumentenrechtspersonen is onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting (artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de WBR). De monumentenvrijstelling geldt als de onroerende zaak op het moment van de verkrijging is ingeschreven in één van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde monumenten. De vrijstelling geldt ook voor de verkrijging van een onverdeeld aandeel of een appartementsrecht in een monument.
4.1.
Uitspraak Gerechtshof ’s-Gravenhage van 1 mei 2009 (Bk-07/00421)
Het Gerechtshof ‘s-Gravenhage heeft op 1 mei 2009 een uitspraak gedaan over de toepassing van de genoemde vrijstelling. Het besliste geval betreft een verkrijging van een monument door een natuurlijk persoon. Het Hof heeft beslist dat verkrijgingen door natuurlijke- en rechtspersonen gelet op de ratio van de vrijstelling (bevordering van het behoud van monumenten), aangemerkt kunnen worden als gelijke gevallen. Voor het in de wet gemaakte onderscheid bestaat volgens het Hof onvoldoende rechtvaardiging. Vervolgens heeft het Hof in het geconstateerde rechtstekort voorzien door de vrijstelling toe te kennen aan de natuurlijke persoon.
4.2.
Uitbreiding monumentenvrijstelling
Ik berust in de genoemde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage. Bij de toepassing van de monumentenvrijstelling zal ik de uitspraak van het Gerechtshof in acht nemen. In verband hiermee wordt het tot op heden gevoerde beleid aangepast. Een en ander wordt hierna nader uiteengezet.
De verruimde toepassing van de vrijstelling heeft een voorlopig karakter. Dit voorlopige karakter is ingegeven door het feit dat momenteel een evaluatie plaatsvindt van de vrijstelling.
Zoals ik tijdens de behandeling van de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten en andere wetten (Stb. 2008, 262) heb aangegeven, zal ik de evaluatie afwachten en mede aan de hand van de uitkomsten daarvan bepalen op welke wijze de vrijstelling van overdrachtsbelasting zal worden vormgegeven.
4.3.
Toepassing na uitspraak Gerechtshof ’s-Gravenhage
De vrijstelling geldt thans uitsluitend voor de verkrijging door onumentenrechtspersonen. Dit vereiste kan na de genoemde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage buiten toepassing blijven. Voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de WBR keur ik daarom voorlopig het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de verkrijging van monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 is vrijgesteld van overdrachtsbelasting, ongeacht of een monument wordt verkregen door een natuurlijk of een rechtspersoon. De voor een rechtspersoon geldende voorwaarde dat deze hoofdzakelijk de instandhouding van monumenten ten doel heeft, komt te vervallen.
Het bepaalde in artikel 6, tweede lid, onderdeel b, van het UBBR kan buiten toepassing worden gelaten. Ik benadruk hierbij dat het bepaalde in artikel 6, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van het UBBR onverkort van toepassing blijft.
Ook behoeft een rechtspersoon, voor de toepassing van de vrijstelling, niet meer door de Minister te worden aangewezen als monumentenrechtspersoon. De mandatering op de voet van artikel 10:3, eerste lid en artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht aan de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Oost-Brabant, wordt hierbij ingetrokken.
De goedkeuring geldt met terugwerkende kracht met ingang van 1 mei 2009 tot de datum waarop de voorziene wijziging van de vrijstelling, opgenomen in artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de WBR in werking treedt. Indien op of na 1 mei 2009 voldoening op aangifte heeft plaatsgevonden dan wel een naheffingsaanslag onherroepelijk is komen vast te staan, zal de inspecteur van de Belastingdienst op verzoek teruggaaf of vermindering van overdrachtsbelasting verlenen. Er wordt niet teruggekomen op voldoeningen op aangifte dan wel naheffingsaanslagen die vóór 1 mei 2009 onherroepelijk zijn komen vast te staan. Aan de vermindering of teruggaaf verbindt de inspecteur het voorbehoud als bedoeld in onderdeel 5 van dit besluit.
4.4.
Verkrijging van een onroerende zaak voordat deze is aangewezen
De vrijstelling geldt uitsluitend voor de verkrijging van monumenten. De vrijstelling geldt derhalve niet als een onroerende zaak wordt verkregen voordat deze als monument is ingeschreven in de registers (artikel 6, eerste lid, van het UBBR). Met het oog op het behoud wordt soms al voor de bedoelde inschrijving een onroerende zaak verkregen. Dit bijvoorbeeld als een dringende restauratie noodzakelijk is. Ik acht het niet altijd gewenst dat in een dergelijk geval overdrachtsbelasting wordt geheven. Ik keur daarom het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR goed dat de vrijstelling ook geldt voor de verkrijging van een onroerende zaak voordat deze als monument is ingeschreven in de registers.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
– De aanvraag tot aanwijzing als monument is gedaan uiterlijk op het moment van de verkrijging.
– De onroerende zaak is binnen tien maanden na de verkrijging als monument ingeschreven in de registers.
– Er wordt tijdig een aangifte ingediend met daarin een beroep op de vrijstelling. Bij deze aangifte wordt gevoegd een afschrift van het verzoek tot aanwijzing als monument.
– Aan het vereiste van artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van het UBBR zal worden voldaan.
4.4.4.
Artikel 1 van de Monumentenwet 1988 (oud) luidde op het moment van het verkrijgen van het pand onder meer:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
b. monumenten:
1. vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
2. terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1;
c. archeologische monumenten: de monumenten, bedoeld in onderdeel b, onder 2;
d. beschermde monumenten: onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers;
e. kerkelijke monumenten: onroerende monumenten welke eigendom zijn van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en welke uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;
f. stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;
g. beschermde stads- en dorpsgezichten: stads- en dorpsgezichten die door Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als zodanig ingevolge artikel 35 van deze wet zijn aangewezen, met ingang van de datum van publikatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant;
4.4.5.
De vrijstelling van artikel 15 lid 1, aanhef en onder p, WBR is met ingang van
1 januari 2010 vervallen.
Toepassing wettelijk kader
4.5.
Het besluit van de Staatssecretaris van 10 juni 2009 bracht mee dat de vrijstelling van artikel 15 lid 1, aanhef en onder p, WBR ruimer mocht worden toegepast, namelijk ook bij het verkrijgen van monumenten door natuurlijke personen. Niet verruimd is de eis van artikel 15 lid 1 onder p WBR dat het moest gaan om monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 (oud). In artikel 1, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 (oud) is bepaald wat deze wet verstaat onder monumenten. De wet geeft ook aan wanneer monumenten zijn beschermd. Monumenten zijn volgens artikel 1, aanhef en onder d, van de wet beschermd, als ze zijn ingeschreven in de registers die ingevolge de wet zijn vastgesteld (zie artikel 6 van de wet).
4.6.
De wet maakt een onderscheid tussen monumenten en stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten zijn kort gezegd groepen van samenhangende onroerende zaken, waarin zich een of meer monumenten bevinden. Zowel uit het gegeven dat de wet een afzonderlijke definitie geeft van enerzijds monumenten en anderzijds stads- en dorpsgezichten, als uit de definitie van stads- en dorpsgezichten, volgt dat een stads- en dorpsgezicht zelf geen monument is in de zin van de Monumentenwet 1988 (oud). Voor beschermde monumenten kent de wet bovendien bijzondere rechten en verplichtingen (hoofdstuk II, paragraaf 2, en hoofdstuk III van de wet), anders dan voor beschermde stads- en dorpsgezichten.
4.7.
Dat de vrijstelling volgens het besluit van de Staatssecretaris van 10 juni 2009 ook werd toegepast voor het verkrijgen van een onverdeeld aandeel of appartementsrecht in een monument, biedt [eisers] geen steun, want ook dan gaat het nog steeds om aandeel of recht in een monument in de zin van de Monumentenwet 1988 (oud), en dus niet in een stads- of dorpsgezicht. Uit de verdere tekst van dat besluit, zoals hiervoor weergegeven onder 4.4.3, blijkt overigens eveneens dat de Staatssecretaris het oog heeft op specifieke onroerende zaken, die zijn aangewezen als beschermd monument.
4.8.
Het enkele inschrijven of opnemen in het register maakt een stads- en dorpsgezicht niet alsnog tot een beschermd monument in de zin van de wet. Overigens is niet komen vast te staan dat het stads- of dorpsgezicht te [woonplaats] was ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 (oud). De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed houdt wel een registratie bij van stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen als beschermde stads- en dorpsgezichten. Het gaat dan, zoals ook blijkt uit de publicaties van de Rijksdienst, niet om beschermde monumenten, maar om 'gebieden die zijn aangewezen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht (volgens artikel 35 van de Monumentenwet 1988)'. Die registratie is klaarblijkelijk niet een registratie van een monument als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 (oud).
4.9.
Blijft over de vraag of het hof de toepassing van de vrijstelling verder zou hebben verruimd tot onroerende zaken die deel uitmaken van een beschermd stads- of dorpsgezicht, vanwege de strekking van de vrijstelling om het behoud van monumenten te bevorderen. De rechtbank is van oordeel dat er te weinig argumenten zijn om aan te nemen dat het hof in die zin zou hebben beslist. Daarvoor verschilt de status van een beschermd monument te zeer van de status van een onroerende zaak die deel uitmaakt van een beschermd stads- of dorpsgezicht, welke zaak niet zelf als beschermd monument is aangewezen.
De omstandigheid dat het waardevol is om ook dergelijke panden te behouden, is in dit opzicht te weinig onderscheidend. Monumenten worden aangewezen als beschermd monument, omdat hun bijzondere betekenis dit naar het oordeel van de minister rechtvaardigt. Daarmee onderscheiden deze monumenten zich van het pand van [eisers] , dat kennelijk niet van voldoende betekenis is geacht om te worden aangewezen als beschermd monument, anders dan diverse andere panden in de directe nabijheid.
Conclusie
4.10.
De conclusie is dat de rechtbank het ervoor moet houden dat [eisers] geen schade heeft geleden doordat hij te laat bezwaar tegen het heffen van overdrachtsbelasting heeft gemaakt. Dit brengt mee dat zijn vorderingen niet toewijsbaar zijn.
Proceskosten
4.11.
De proceskosten komen ten laste van [eisers] , omdat hij in het ongelijk is gesteld.
4.11.1.
De kosten tot heden aan de zijde van de notaris en [het notariskantoor] stelt de rechtbank als volgt vast:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat
€ 1.390,00 (2 punten, tarief III)
totaal € 3.382,00
4.11.2.
De nakosten stelt de rechtbank vast, zoals hierna onder 5.3 wordt vermeld.
5.` `` De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de notaris en [het notariskantoor] tot op heden begroot op € 3.382,00;
5.3.
veroordeelt [eisers] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van betaling,
- € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de onder 5.2 en 5.3 uitgesproken kostenveroordelingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.780