ECLI:NL:RBNNE:2019:4244

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
18/830115-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieagent door verdachte met psychische problematiek

Op 15 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 27 juni 2018 in Groningen heeft geprobeerd een politieagent zwaar te mishandelen. De verdachte greep de agent bij de keel en kneep deze dicht, wat leidde tot ernstige psychische en fysieke gevolgen voor de agent. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op, evenals een taakstraf, waarbij rekening werd gehouden met de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die het slachtoffer was van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830115-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 juni 2018 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, althans een persoon, te weten [slachtoffer] , hoofdagent van politie, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die hoofdagent [slachtoffer] met kracht bij de keel heeft gegrepen en/of de keel heeft dichtgeknepen gehouden, en/of een of meermalen in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 juni 2018 te Groningen, een ambtenaar, althans een persoon,
te weten [slachtoffer] , hoofdagent van politie, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die hoofdagent [slachtoffer] (met kracht) bij de keel te grijpen en/of de keel dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te
houden, en/of een of meermalen in het gezicht te stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Niet iedere harde vuistslag in het gezicht schept naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Bovendien bevat het dossier geen bewijsmiddelen die de verklaring van aangever ondersteunen dat hij meermalen met de rechtervuist hard in het gezicht werd geslagen. Ten aanzien van de feitelijke gedraging dat verdachte aangever bij de keel heeft gegrepen, is enige ondersteuning nu uit het letsel blijkt dat aangever striemen in de hals heeft en dat zijn stem iets vervormd was. Over de kracht waarmee dit is gedaan zeggen deze letsels echter niets. Er kunnen dan ook onvoldoende concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat de handelingen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel zouden veroorzaken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 1 oktober 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 27 juni 2018 op het politiebureau in Groningen om aangifte te doen. Ik heb aangever meerdere malen geduwd. Het zou best kunnen dat ik hem bij zijn nek of hals heb geduwd. Ik heb misschien lang doorgeduwd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 juni 2018, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018163447 van 30 augustus 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik werk bij de politie Noord-Nederland. Ik ben hoofdagent en werk in Groningen. Op 27 juni 2018 was ik aan het werk. Ik was in uniform gekleed. In de middag was ik belast met het opnemen van aangiftes. Om 14.30 uur stond een aangifte gepland met dhr. [verdachte] .
Voordat ik het wist had de man mij bij mijn strot gepakt. De man deed het heel bewust. Hij pakte mij meteen hard bij mijn strot vast. Hij had mij met zijn linkerhand bij de keel. Ik voelde dat de man mij echt de keel dichtkneep. Hij gebruikte veel kracht. Ik heb voornamelijk last van mijn strot. Ik ben wat schor. Ik heb last van mijn nek, waar ik ben vastgepakt.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten informatie met betrekking tot een consult van
F.E. Okkema, huisarts, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Betreft: [slachtoffer] .
Datum: 28-06-2018.
Bij inspectie in de hals zwelling thv waar de duim gezeten heeft en in de hals 2 forse striemen. Stem wat vervormd, wrsch door zwelling hals. In de nek hypertonie van de spieren.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een letselrapportage d.d. 27 augustus 2018, opgesteld door forensisch arts T. van Mesdag, opgenomen op pagina 79 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Betreft: [slachtoffer]
Conclusie: het geconstateerde letsel kan passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
Het is mogelijk om met een wurggreep van voren op de hals, uitgevoerd met één hand, een
afknelling van de bloedcirculatie van de hersenen te veroorzaken. Bij volledige afklemming
van toe- of afvoer van bloed naar de hersenen zal het slachtoffer na ongeveer 10 seconden
bewusteloos raken, bij langer aanhouden van de wurggreep (meer dan 30 seconden) neemt de kans op onomkeerbare hersenschade toe. Aan de hand van de verklaring van slachtoffer en de waargenomen letsels is niet met zekerheid te zeggen hoe krachtig de greep om de hals is geweest. De heesheid daags na het incident is wel een indicatie voor aanzienlijke kracht uitgeoefend op het strottenhoofd.
Gelet op het feit dat slachtoffer niet bewusteloos is geraakt terwijl de greep om zijn hals naar alle waarschijnlijkheid wel langer dan 10 seconden heeft geduurd is er geen sprake geweest van onafgebroken volledige afsluiting van de bloedcirculatie. Dit komt vermoedelijk omdat slachtoffer zich krachtig heeft verweerd. Zonder dit verweer zou het toegepaste geweld op de hals mogelijk wél hebben geleid tot een langdurige stilstand van de bloedcirculatie van de hersenen, met de hierboven beschreven gevolgen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 27 juni 2018 met bijlagen, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 27 juni 2018 zat ik bij het servicecentrum te Groningen. Op genoemde dag hoorde ik omstreeks 14:45 uur een collega in de hal roepen. Ik herkende de stem die aan het roepen was als de stem van mijn collega [slachtoffer] . Ik zag dat direct na het incident collega [slachtoffer] bleek was en ik zag dat hij schrammen had in zijn nek aan de, voor hem, linkerzijde. Ik heb hiervan foto's gemaakt en deze voeg ik bij aan de bevindingen. Ik sprak later nog een keer met collega [slachtoffer] . Ik hoorde dat zijn stem schor klonk. Ook heb ik hem meerdere keren horen hoesten en schrapen met zijn keel.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat zij uit de aard en ernst van de door de forensisch arts geconstateerde letsels aan met name de hals afleidt dat verdachte het slachtoffer met kracht de hals/keel heeft dichtgeknepen, hetgeen wordt ondersteund door de verklaring van aangever. Naar algemene ervaringsregels, ondersteund door het rapport van de forensisch arts, levert een dergelijke handeling wanneer die enige tijd wordt volgehouden, de aanmerkelijke kans op dat die persoon als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Nu het algemene ervaringsregels betreft wordt een ieder -en dus ook verdachte- geacht wetenschap te hebben van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Deze handeling kan naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het -behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken- niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel op zou lopen en is zijn opzet op zijn minst genomen in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. Dat de aanmerkelijke kans zich niet heeft verwezenlijkt is louter te danken aan het volhardende verweer van aangever [slachtoffer] .
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door aangever met kracht bij de keel te grijpen en de keel dichtgeknepen te houden. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangever meermalen in het gezicht heeft gestompt of geslagen. Aangever heeft zelf verklaard dat hij niet in zijn gezicht is geraakt maar op zijn hand waarmee hij afweerde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 juni 2018 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , hoofdagent van politie, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die hoofdagent [slachtoffer] met kracht bij de keel heeft gegrepen en de keel heeft dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar en een maximale taakstraf van 240 uur. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden meldplicht en ambulante behandeling worden gekoppeld. Bij het bepalen van de straf heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij een bewezen mishandeling, gepleit voor een taakstraf. Een maximale taakstraf van 240 uur is te veel voor verdachte, gelet op zijn problematiek. De raadsman heeft gesteld dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hij kan zich vinden in de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden. Het contact dat verdachte in het kader van zijn schorsing met de reclassering heeft, verloopt nog steeds goed. Verdachte wil dat het ook in de toekomst goed blijft gaan en wil geen nieuwe strafbare feiten plegen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van nader te noemen gedragsdeskundigen en Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd een politieagent zwaar te mishandelen door de agent bij de keel te grijpen en de keel dicht te knijpen. Daarmee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van aangever. Aangever was bezig met het opnemen van een aangifte door verdachte en was totaal niet voorbereid op het plotselinge gewelddadige gedrag van verdachte. In die situatie moest aangever voor zijn gevoel acuut voor zijn leven vechten. In zijn aangifte heeft aangever verklaard dat hij iets dergelijks gedurende zijn 13 dienstjaren nog nooit heeft meegemaakt in een veilige omgeving als het politiebureau. Door het handelen van verdachte voelde aangever zich genoodzaakt om pepperspray te gebruiken en toen dat niet hielp heeft hij zelfs zijn dienstwapen getrokken.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport van 16 oktober 2018, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, en het psychologisch rapport van 11 oktober 2018, opgemaakt door H. Scharft. Beide gedragsdeskundigen komen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een waanstoornis. Daarnaast is volgens de psychiater sprake van antisociale trekken in de persoonlijkheid en volgens de psycholoog van een paniekstoornis en agorafobie. Deze stoornissen waren (waarschijnlijk) ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Beide deskundigen hebben de rechtbank geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusies en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Verdachte heeft sinds eind juni 2018 in het kader van schorsingstoezicht contact met de reclassering. In het rapport van 3 mei 2019 staat dat het toezicht positief verloopt. Verdachte heeft een positieve houding ten opzichte van begeleiding en behandeling. Hij ziet in dat zijn psychiatrische problematiek dusdanig is dat hij hulp nodig heeft. Zolang verdachte zijn medicatie trouw inneemt, wordt het recidiverisico als matig ingeschat. Het niet innemen van medicatie volgens de voorgeschreven dosering heeft een rol gespeeld ten tijde van het delict. Inmiddels is verdachte ingesteld op anti-psychotische medicatie middels een depot en volgt hij een behandeling, wat de reclassering als beschermend ziet, evenals de steun van verdachtes partner. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf op te leggen met een proeftijd van 3 jaar met als bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en schadevergoeding. De reclassering acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk omdat de behandeling van verdachte dan wordt onderbroken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden, met uitzondering van de schadevergoeding. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het slachtoffer zich als benadeelde partij heeft gevoegd in dit strafproces. Een schadevergoeding komt bij de beoordeling van deze vordering ter sprake. De rechtbank zal ook een taakstraf opleggen. Omdat verdachte door ernstige psychische problematiek grotendeels arbeidsongeschikt is, zal een taakstraf voor hem zwaarder uitpakken dan voor een gezond persoon. De rechtbank komt daarom tot een lagere taakstraf dan door de officier van justitie gevorderd.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 800,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat een bedrag van € 500,- het meeste recht doet aan de situatie.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet voldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 183 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich houdt aan de reeds lopende afspraken die hij heeft met Reclassering Nederland en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij hij de aanwijzingen opvolgt die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover deze nog niet in een andere bijzondere voorwaarde zijn opgenomen;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen voor de bij hem vastgestelde problematiek bij het Forensisch FACT of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven,
en waarbij de veroordeelde meewerkt aan een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

Een taakstraf, voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 800,- (zegge: achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 800,- (zegge: achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2018.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2019.