ECLI:NL:RBNNE:2019:4239

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
18/820302-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde is schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had op 3 september 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 117.847,48 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. Tijdens de zitting op 30 september 2019 zijn de veroordeelde, zijn raadsman, mr. A.P.E.M. Pover, en de officier van justitie gehoord. De raadsman voerde aan dat de vordering afgewezen moest worden, omdat het rapport dat het bedrag onderbouwde niet voldoende was onderbouwd met fysieke stukken van de energieleverancier. Ook stelde hij dat de veroordeelde pas na 24 september 2014 eigenaar was van de woning waar de hennepteelt plaatsvond, en dat eerdere activiteiten niet aan hem konden worden toegerekend.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het bedrag van € 117.847,48 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat de verdediging onvoldoende bewijs had geleverd voor hun stellingen en dat het rapport een concludente berekening bevatte van het genoten voordeel. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. O.J. Bosker als voorzitter fungeerde, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820302-16
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 14 oktober 2019 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 3 september 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 117.847,48 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/820302-16 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 30 september 2019. De veroordeelde, diens raadsman mr. A.P.E.M. Pover, en de officier van justitie zijn op de vordering gehoord.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit hennepteelt tot een bedrag van € 117.847,48. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de inhoud van het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ van 23 augustus 2016 (hierna: het rapport).

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat het in het rapport genoemde stroomverbruik niet met fysieke stukken en/of overzichten van de energieleverancier is onderbouwd. Nu het genoemde stroomverbruik het uitgangspunt is van de berekening moeten deze stukken in het dossier zitten, opdat deze gecontroleerd kunnen worden.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat woning aan de [woonadres] pas op 24 september 2014 aan veroordeelde is overgedragen. Nu hij voor die datum geen eigenaar was van de woning aan de [woonadres] , kan iedere activiteit die gewijd is aan het kweken van hennep in de periode voorafgaand aan 24 september 2014 niet aan veroordeelde worden toegerekend. In het rapport wordt uitgegaan van zes kweken, maar nu gerekend moet worden vanaf 24 september 2014, dient uitgegaan te worden van 2,93 oogsten.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van de woning aan de [adres] aangevoerd dat het hoge energiegebruik het gevolg is van de airconditioning, de jacuzzi en de verwarming van de konijnenhokken. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt foto’s van voornoemde apparaten aan de rechtbank overgelegd.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden, 14 oktober 2019, inhoudende een bewezenverklaring onder parketnummer 18/820302-16 tegen veroordeelde gewezen;
2. Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 23 augustus 2016, opgenomen op pagina 57 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016144265 d.d. 26 augustus 2016 (het rapport ).

Beoordeling

Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, welke zijn opgenomen in het veroordelend vonnis van heden, is vast komen te staan dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde feiten. De rechtbank neemt bij de beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het rapport als uitgangspunt. In het rapport is uitgegaan van de concrete bevindingen in het strafonderzoek waarbij aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde in de periode van 5 juni 2012 tot 20 juni 2016 financieel voordeel heeft genoten uit de door hem gepleegde strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport een concludente en navolgbare berekening opgenomen van het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat het in het rapport genoemde stroomverbruik met fysieke stukken en/of overzichten van de energieleverancier had moeten worden onderbouwd. De rechtbank acht voornoemde stukken niet noodzakelijk, nu het stroomverbruik is genoteerd door een bevoegde opsporingsambtenaar, in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat veroordeelde vanaf 24 september 2014 eigenaar is geworden van de woning aan de [woonadres] , niet uitsluit dat veroordeelde voor deze datum al gebruik kon maken van de containers die op dit perceel stonden. De raadsman heeft overigens geen omstandigheden gesteld op grond waarvan het aannemelijk is dat veroordeelde voor 24 september 2014 geen gebruik kon maken van de containers. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de verdediging onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het hoge stroomverbruik in de woning aan de [adres] verklaard kan worden door de airconditioning, de jacuzzi en de verwarming.
Nu de verdediging de berekening in het rapport overigens niet heeft weersproken, zal de rechtbank de berekening uit het rapport aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag te leggen.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 117.847,48 voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst de vordering van de officier van justitie toe;
  • stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 117.847,48;
  • legt [veroordeelde] , voornoemd, de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 117.847,48 (zegge: honderdzeventienduizend achthonderd en zevenenveertig euro en achtenveertig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. T.A. Wiersma, en mr. R.R. van der Heide, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 oktober 2019.
Mr. Wiersma en mr. Van der Heide zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.