ECLI:NL:RBNNE:2019:4238
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
Op 14 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/820303-16, betreffende een ontnemingsvordering van de officier van justitie. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van € 117.847,48, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel zou moeten worden ontnomen aan de veroordeelde, die in een eerder vonnis schuldig was bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
De officier van justitie had op 4 september 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de staat. Tijdens de zitting op 30 september 2019 zijn de veroordeelde, haar raadsman mr. A.P.E.M. Pover, en de officier van justitie gehoord. De raadsman pleitte voor afwijzing van de ontnemingsvordering, terwijl de officier van justitie bij de vordering volhardde.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de veroordeelde voordeel had genoten uit de hennepteelt. De veroordeelde had verklaard niet actief betrokken te zijn geweest bij de hennepteelt en het dossier bood geen duidelijkheid over haar aandeel in de hennepteelt of het genoten voordeel. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank de ontnemingsvordering afgewezen, waarbij zij zich baseerde op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak is gedaan door mr. O.J. Bosker, voorzitter, en mr. Th.A. Wiersma en mr. R.R. van der Heide, met mr. S. Fokkert als griffier. Mr. Wiersma en mr. Van der Heide waren buiten staat om de beslissing mede te ondertekenen.