In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De officier van justitie had op 27 augustus 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat wordt, en dat de veroordeelde verplicht wordt tot betaling van € 394.877,- aan de staat. De behandeling vond plaats op 26 september 2019, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.B. Pieters, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. N. Tromp.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft zich hierbij gebaseerd op de inhoud van het vonnis van 10 oktober 2019, het proces-verbaal van indicatoren van eerdere oogsten en een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank concludeert dat de hennepkwekerij al langere tijd in gebruik was en dat er sprake is geweest van één eerdere oogst.
De rechtbank heeft de netto opbrengst van de hennepkwekerij berekend op basis van de opbrengsten en kosten van twee kweekruimtes. De totale netto opbrengst van de eerdere oogst is vastgesteld op € 78.975,40. De rechtbank heeft vervolgens de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2019.