ECLI:NL:RBNNE:2019:4220

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
18/950038-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De officier van justitie had op 27 augustus 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat wordt, en dat de veroordeelde verplicht wordt tot betaling van € 394.877,- aan de staat. De behandeling vond plaats op 26 september 2019, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.B. Pieters, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. N. Tromp.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft zich hierbij gebaseerd op de inhoud van het vonnis van 10 oktober 2019, het proces-verbaal van indicatoren van eerdere oogsten en een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank concludeert dat de hennepkwekerij al langere tijd in gebruik was en dat er sprake is geweest van één eerdere oogst.

De rechtbank heeft de netto opbrengst van de hennepkwekerij berekend op basis van de opbrengsten en kosten van twee kweekruimtes. De totale netto opbrengst van de eerdere oogst is vastgesteld op € 78.975,40. De rechtbank heeft vervolgens de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950038-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 10 oktober 2019 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
hierna: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 27 augustus 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de rechtbank aan veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 394.877,- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/950038-17 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 26 september 2019.
Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Stanpunten van de officier van justitie en de verdediging

De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat zij aannemelijk acht dat er één eerdere oogst is geweest en dat op basis daarvan een bedrag van € 78.975,40 als wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden ontnomen.
De verdediging heeft gesteld dat de aanwijzingen dat veroordeelde langere tijd een kwekerij heeft gehad niet sterk genoeg zijn om aannemelijk te maken dat een of meerdere oogsten zijn geweest. Er is aldus geen sprake van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Beoordeling

Grondslag van de te beoordelen vordering
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 10 oktober 2019 onder meer veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van voormelde veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien er voldoende aanwijzingen zijn dat veroordeelde door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten of andere strafbare feiten voordeel heeft genoten.
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden, 10 oktober 2019, tegen veroordeelde gewezen, het proces-verbaal indicatoren eerdere oogsten en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij met nummer 2017053144 d.d. 26 april 2017.
Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de bij veroordeelde aangetroffen hennepkwekerij al langere tijd in gebruik was.
De rechtbank heeft zich hierbij in het bijzonder gebaseerd op het feit dat op 19 april 2017 een hennepkwekerij is aangetroffen in de bedrijfsloods van veroordeelde. De kwekerij bestond uit twee kweekruimtes. In de 1ste kweekruimte stonden 460 hennepplanten en in de 2de kweekruimte 410 hennepplanten. Veroordeelde heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de kwekerij en dat hij de kwekerij zelf heeft gebouwd. Hij heeft ook verklaard dat hij een aantal zaken die in de hennepkwekerij zijn aangetroffen, nieuw heeft aangeschaft, te weten de kabels, gipsplaten, koolstoffilters en vijverfolie. In de aangetroffen hennepkwekerij was sprake van op kalk en algen gelijkende afzetting, stof op koolstoffilters, stof op overige voorwerpen en verkleuring van purschuim.
Op grond van de genoemde indicatoren die wijzen op langer gebruik, in combinatie met de verklaring van veroordeelde dat hij een aantal zaken - die bij het aantreffen van de hennepkwekerij sporen van langer gebruik vertoonden - nieuw had aangeschaft stelt de rechtbank vast dat de kwekerij langer in gebruik is geweest dan de door veroordeelde gestelde vier weken. Voorts acht de rechtbank dat er voldoende aanwijzingen zijn dat sprake is geweest van één eerdere oogst.
Berekening
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende uitgangspunten en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat is verkregen door middel van een ander strafbaar feit, te weten een eerdere oogst:
Kweekruimte 1
Opbrengst
Opbrengst per plant: 29,6 gram (Dit is bepaald aan de hand van de oppervlakte van de kweekruimte en het aantal planten per m²).
Prijs per kilogram € 3.280,00
Bruto opbrengst per oogst:
460 hennepplanten x 29,6 gram = 13,6 kilogram

13.6 kg x € 3.280,- = € 44.608,-

Kosten
Afschrijvingskosten € 300,00
Hennepstekken € 1.311,00 (€ 2,85 per stek/plant)
Variabele kosten € 1.531,80 (€ 3,33 per stek/plant)
Totaal aan kosten per oogst
€ 3.142,80

Netto Opbrengst: € 44.608,00 - € 3.142,80 = € 41.465,20

Kweekruimte 2
Opbrengsten
Opbrengst per plant: 30 gram (Dit is bepaald aan de hand van de oppervlakte van de kweekruimte en het aantal planten per m²)
Prijs per kilogram € 3.280,00
410 planten x 30 gram = 12,3 kg

12.3 kg x € 3.280,- = € 40.344,00

Kosten
Afschrijvingskosten € 300,00
Hennepstekken € 1.168,50 (€ 2,85 per stek/plant)
Variabele kosten € 1.365,30 (€ 3,33 per stek/plant)
Totaal aan kosten per oogst
€ 2.833,80

Netto Opbrengst: € 40.344,00 - € 2.833,80 = € 37.510,20

Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 41.465,20 + € 37.510,20 = € 78.975,40

De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 78.975,40 voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 78.975,40.
Legt veroordeelde de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 78.975,40 (zegge: achtenzeventigduizend negenhonderdvijfenzeventig euro en veertig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr H.H.A. Fransen en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 oktober 2019.