ECLI:NL:RBNNE:2019:4204

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
18/730358-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot werkstraf en voorwaardelijke ontzegging rijbevoegdheid na verkeersongeval met ernstig letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 juni 2017 in Landerum, gemeente Terschelling, een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met een personenauto en had de verlichting van het voertuig niet ingeschakeld. Tijdens het rijden kwam hij in aanrijding met een fietser, die ernstig gewond raakte. De fietser, die ook onder invloed van alcohol was, reed op de weg in plaats van op het fietspad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De rechtbank achtte de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen, waaronder het rijden onder invloed en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende schade heeft opgelopen, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op het moment van de aanrijding 22 jaar oud was en niet eerder was veroordeeld. De rechtbank benadrukte dat het gaat om verwijtbare schuld en niet om opzet, en dat de verdachte niet de intentie had om letsel toe te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730358-17
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 augustus 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2017
te Landerum, in de gemeente Terschelling,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, Landerum,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
-terwijl verdachte verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en/of de
verlichting van het door de verdachte bestuurde motorrijtuig niet was
ontstoken-
bij de nadering van een fietser, welke fietser in dezelfde richting als
verdachte over de rijbaan van genoemde weg reed, in plaats van die fietser
tijdig op te merken en/of tijdig en/of voldoende uit te wijken voor en/of
voldoende snelheid te verminderen en/of voldoende afstand te bewaren tot en/of
voldoende rekening te houden met die fietser met het door verdachte bestuurde
motorrijtuig aan te rijden/of te botsen tegen die fietser en/of diens fiets,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te
weten traumatisch schedelhersenletsel en/of een schedelfractuur, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl
hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid
van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een
bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van
genoemde wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 juni 2017
te Landerum, gemeente Terschelling,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de
weg, Landerum,
-terwijl verdachte verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en/of de
verlichting van het door de verdachte bestuurde motorrijtuig niet was
ontstoken-
bij de nadering van een fietser, welke fietser in dezelfde richting als
verdachte over de rijbaan van genoemde weg reed, in plaats van die fietser
tijdig op te merken en/of tijdig en/of voldoende uit te wijken voor en/of
voldoende snelheid te verminderen en/of voldoende afstand te bewaren tot en/of
voldoende rekening te houden met die fietser met het door verdachte bestuurde
motorrijtuig is aangereden of gebotst tegen die fietser en/of diens fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Landerum, gemeente Terschelling,
op/aan de weg Landerum te Landerum, op of omstreeks 25 juni 2017
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan
een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie acht bewijsbaar dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden met als strafverzwarende omstandigheid dat hij onder invloed van alcohol was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Samenvatting van de feiten en omstandigheden
Verdachte is in de nacht van 24 op 25 juni 2017 in Landerum op Terschelling gaan stappen met een aantal andere jongeren die net als hij vakantiewerk deden op het eiland. Verdachte had thuis eerst al een aantal alcoholische drankjes gedronken en daarna in de kroeg nog een aantal. Toen hij terug naar zijn logeeradres wilde, had verdachte geen vervoer. Hij had kunnen kiezen om te gaan lopen of om te wachten op een taxi. Verdachte maakte een andere keuze. Hij had een abonnement op een elektrische auto, een Watt Car, en besloot daarin te gaan rijden ook al zeiden anderen dat hij dat niet moest gaan doen. Later is uitgerekend dat verdachte op dat moment een alcoholpromillage tussen de 1,3 en 2,5 had. Verdachte had ook de verlichting van de auto niet aangedaan.
[slachtoffer] was na het stappen op zijn fiets onderweg naar zijn logeeradres. Hij was behoorlijk onder invloed van alcohol en reed op de weg in plaats van op het fietspad. Verdachte kwam in de auto aanrijden en zag de fietser op de weg fietsen. Hij probeerde de fietser te ontwijken, maar voelde een lichte klap toen hij de fietser raakte. Verdachte was in de veronderstelling dat het wel mee zou vallen en is doorgereden naar zijn logeeradres. De auto had de fiets van [slachtoffer] geraakt en die was op de weg gevallen. [slachtoffer] was ernstig gewond aan zijn hoofd en is met een traumahelikopter naar het UMCG gebracht waar een schedelfractuur en hersenletsel werd geconstateerd.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] aangegeven dat hij blijvend hersenletsel heeft en nog steeds aan het revalideren is. Zijn cognitieve functies zijn aangetast waardoor onder andere onthouden, plannen en organiseren moeilijk gaat. Ook heeft hij last van een intense moeheid waardoor hij niet veel kan ondernemen. Hij kan niet meer studeren, niet meer werken en hij kan (nog) niet zelfstandig gaan wonen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 25 juni 2017 te Landerum, in de gemeente Terschelling, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg, Landerum, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, -terwijl verdachte verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en de verlichting van het door de verdachte bestuurde motorrijtuig niet was ontstoken- bij de nadering van een fietser, welke fietser in dezelfde richting als verdachte over de rijbaan van genoemde weg reed, in plaats van die fietser tijdig op te merken en tijdig en voldoende uit te wijken voor en voldoende snelheid te verminderen en voldoende afstand te bewaren tot en voldoende rekening te houden met die fietser met het door verdachte bestuurde motorrijtuig aan te rijden tegen die fietser en diens fiets, waardoor die fietser, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten traumatisch schedel/hersenletsel en een schedelfractuur, werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Landerum, gemeente Terschelling, op de weg Landerum te Landerum, op 25 juni 2017, voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer] , letsel en schade was toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
2.: Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1. primair en 2. wordt veroordeeld tot 180 uren taakstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis alsmede ter zake feit 1. primair tot 12 maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er voor gepleit verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door zijn handelen een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een jongeman ernstig gewond is geraakt en voor de rest van zijn leven beperkingen heeft in verband met het ontstane hersenletsel. Verdachte reed onder invloed van alcohol en zonder verlichting in een auto. Hij heeft het slachtoffer wel zien fietsen maar hij is onvoldoende naar links uitgeweken en in plaats van om de fietser heen te rijden is hij tegen de fiets aangereden. Verdachte hoorde de klap van de aanrijding en had moeten stoppen om te kijken wat er aan de hand was, om zo nodig hulp te verlenen en om zijn identiteit bekend te maken aan het slachtoffer of aan de politie. Hij heeft dit niet gedaan. Naast de foute beslissing om onder invloed van alcohol toch te gaan rijden waarna hij betrokken raakte bij een verkeersongeval, maakte hij ook de foute beslissing om na de aanrijding door te rijden. Twee foute beslissingen die resulteerden in twee misdrijven en een ernstig gewond slachtoffer dat door zijn beperkingen niet langer het leven kan leiden dat hij voor ogen had. Hij heeft niet meer de mogelijkheid te studeren of te werken en is in ieder geval voor de nabije toekomst aangewezen op een beschermde woonvorm.
Voor de keuze van de strafsoort en strafduur moet worden gekeken naar de straffen die gebruikelijk worden opgelegd voor dit soort feiten en in het bijzonder voor het zwaarste feit.
Gezien de zeer ernstige gevolgen voor het slachtoffer en het hoge alcoholpromillage zou aan verdachte op zichzelf een gevangenisstraf kunnen worden opgelegd. Daar tegenover staat dat verdachte net 22 jaar was ten tijde van de aanrijding, dat hij niet eerder was (of nadien is) veroordeeld en dat het feit inmiddels twee jaar geleden is gebeurd. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat het slachtoffer onder invloed van alcohol, zonder verlichting en slingerend over de rijbaan fietste in plaats van op het naastgelegen fietspad. Verder komt uit het rapport van de reclassering naar voren dat verdachte gebukt gaat onder wat hij gedaan heeft en de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Verdachte is meer teruggetrokken gaan leven en heeft hulp moeten zoeken bij de Geestelijke Gezondheidszorg. Verdachte loopt niet weg voor de fouten die hij heeft gemaakt. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij contact heeft opgenomen met Veilig Verkeer Nederland. Hij wil mensen vertellen dat dit kan gebeuren en dat zoiets nooit meer zou moeten gebeuren. Hij wil bijvoorbeeld meewerken aan de campagne BOB of iets doen via social media.
Alles bij elkaar genomen ziet de rechtbank onvoldoende redenen om verdachte een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank beseft dat dit, gezien de ernstige en blijvende gevolgen voor het slachtoffer, voor het slachtoffer en zijn familie misschien niet goed te begrijpen zal zijn. Het gaat in deze strafzaak echter om een verkeersongeval waaraan verdachte verwijtbare schuld heeft en niet om het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft nooit de bedoeling gehad om het slachtoffer aan te rijden en hem letsel toe te brengen. De rechtbank acht oplegging van een taakstraf voor het maximaal aantal uren op zijn plaats.
Als bijkomende straf zal een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd. Het rijbewijs van verdachte is op 26 juni 2017 ingevorderd en 10 dagen later aan hem teruggegeven. Na een onderzoek door het Centraal Bureau Rijvaardigheid is het rijbewijs van verdachte vanaf 5 december 2017 ongeldig verklaard. Vanaf 11 juli 2019 kan verdachte weer een rijbewijs aanvragen. Verdachte heeft daarmee de afgelopen twee jaren nauwelijks over zijn rijbewijs kunnen beschikken. De rechtbank ziet hierin redenen om de duur van de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid te stellen op één jaar, en dit geheel voorwaardelijk op te leggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1. primair voorts:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van een jaar.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat bij een eventuele tenuitvoerlegging de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2019.