ECLI:NL:RBNNE:2019:4192

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
18/257803-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

Op 8 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/257803-17, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De rechtbank oordeelde dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte voor meer dan één eerdere hennepoogst. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 27.606,64 gevorderd, maar dit werd later gecorrigeerd naar € 72.606,64. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 14.110,75, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen hennepplanten en de omstandigheden in de kwekerij, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor meerdere oogsten. De verdediging voerde aan dat er slechts één oogst was geweest en dat de vordering gematigd moest worden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, maar de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel verlaagd tot het genoemde bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/257803-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 8 oktober 2019 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
hierna: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend ten bedrage van € 27.606,64. De officier van justitie heeft op 24 september 2019 ter zitting aangegeven dat er sprake is geweest van een kennelijke verschrijving, het bedrag had moeten zijn € 72.606,64.
Voorts heeft de officier van justitie mondeling gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 32.226,32 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/257803-17 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 24 september 2019, waarbij de officier van justitie mr. N. Tromp, veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. A.M. Veld, advocaat te Hoogeveen, aanwezig waren.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting gevraagd de vordering toe te wijzen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de bewezen verklaarde feiten, alsmede soortgelijke feiten, tot een bedrag van € 32.226,32.
De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de uitgangspunten genoemd in het rapport 'berekening wederrechtelijk verkregen voordeel' van 14 december 2017. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat er sprake is geweest van in ieder geval twee voltooide oogsten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er op de vloer van beide hennepkwekerijen hennepresten zijn aangetroffen en dat de koolstoffilters duidelijk verkleurd waren. Ook is er in onderdelen van de hennepkwekerij kalkaanslag en algengroei waargenomen. Dergelijke verkleuringen en vormen van aanslag treden volgens de officier van justitie niet op na één kweek, maar pas na langere tijd.
Met gebruikmaking van de berekeningen in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel komt zij tot een opbrengst voor beide kweekruimtes van in totaal € 36.303,32. Hierop zijn de variabele kosten reeds in mindering gebracht. Vervolgens heeft de officier van justitie de reeds aan [energiemaatschappij] voldane elektriciteitskosten van € 4.077,00 hierop in mindering gebracht. Het wederrechtelijk verkregen wordt door de officier van justitie daarmee geschat op € 32.226,32.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat er slechts sprake is geweest van één geslaagde oogst. Uit de in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van meer dan één oogst. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de productiedatum van de in de hennepkwekerij aangetroffen apparatuur en kabels niet kan worden afgeleid dat vanaf die productiedatum de hennepkwekerij actief is geweest. Veroordeelde heeft immers gesteld dat hij de apparatuur tweedehands heeft aangeschaft. Ook op basis van de kalkafzetting en de algengroei in de aangetroffen hennepkwekerij kan onmogelijk een uitspraak worden gedaan over het aantal oogsten. Immers op de tweede hands aangeschafte goederen kunnen kalkaanslag en algengroei resten zitten. Voorts heeft verdachte gesteld dat hij een lagere prijs per gram hennep heeft ontvangen dan waar in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van wordt uitgegaan.
De raadsvrouw heeft daarom primair verzocht om de vordering te matigen en de waarde van de onder veroordeelde inbeslaggenomen auto's daarop in mindering te brengen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de ontnemingsvordering te minderen wegens de draagkracht van veroordeelde.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden,
8 oktober 2019, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder parketnummer 18/257803-17 tegen veroordeelde gewezen;
2. Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, opgenomen op pagina 83 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017309702 d.d. 31 mei 2018, inhoudende de relatering van [naam] , in welk rapport redengevende wettige bewijsmiddelen zijn vermeld die ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening.
3. de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zelf de door hem geteelde hennep heeft verkocht.

Beoordeling

Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in het veroordelend vonnis van heden, is komen vast te staan dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en artikel 11 van Opiumwet gegeven verbod.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is niet verkregen door het telen, bewerken of verwerken van hennep. Het voordeel doet zich immers pas voor op het moment dat de hennep verkocht wordt. Op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel evenwel ook worden opgelegd aan de veroordeelde die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van andere soortgelijke strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat dat veroordeelde de geteelde hennep ook heeft verkocht en daarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten nu verdachte ter zitting verklaard zelf de verkoop van de geoogste hennep te hebben verricht.
Op grond van vorenstaande kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van de verkoop van de geteelde en geoogste hennep.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 14 december 2017 als uitgangspunt en overweegt als volgt.
De verbalisant die het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgemaakt, verklaart dat de politie op 13 december 2017 in het bedrijfspand aan de [straatnaam] te Hoogeveen twee in werking zijnde hennepkweekruimtes hebben aangetroffen. Voorts verklaart de verbalisant dat er omstandigheden zijn aangetroffen die duidden op een of meer eerdere oogsten uit de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij. Daartoe wordt aangevoerd dat er verdroogde resten van hennepplanten zijn aangetroffen rondom een tafel met knipscharen en weegschaaltjes. Ook is er verkleuring van de koolstoffilters waargenomen als gevolg van stof, wat een omstandigheid is die pas na langere tijd optreedt. Verder zijn er droogrekken aangetroffen, zijn op de knipschaartjes hennepresten aangetroffen en was er sprake van kalkafzetting en vorming van algen op onderdelen van de hennepkwekerij.
Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat er in elk geval één eerdere oogst is geweest waaruit veroordeelde voordeel heeft genoten. Veroordeelde heeft ook erkend dat sprake is van één succesvolle oogst, maar heeft stellig ontkend dat er sprake is geweest van meer oogsten. Hij stelt de hennepkwekerij rond half juni 2017 te hebben opgezet.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat sprake is geweest van meer dan één eerdere hennepoogst. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aangetroffen hennepresten op de vloer en knipschaartjes niet kan worden afgeleid dat er meer dan één oogst heeft plaatsgevonden. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat de gebruikte apparatuur tweedehands is aangeschaft, zoals door veroordeelde aangevoerd, en dat er daardoor reeds sprake is geweest van enige vorm van vervuiling op deze apparatuur. De rechtbank acht bovendien niet onaannemelijk dat de aangetroffen vervuiling op onder meer het koolstoffilter het gevolg is van de eerste geslaagde oogst, en de bijna voltooide tweede oogst.
De rechtbank overweegt verder dat op het moment van ontruiming van de hennepkwekerij de toen aangetroffen hennepplanten zich blijkens de zich in het dossier bevindende foto’s in een vergevorderd stadium van de kweek bevonden. Gelet hierop en op de aanvang van de hennepkwekerij door de verdachte sedert medio juni, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake kan zijn geweest van nóg een voltooide oogst.
De rechtbank zal derhalve uitgaan van slechts één oogst voorafgaand aan de ontmanteling.
Dit levert de volgende berekening op:
In de eerste kweekruimte zijn 48 hennepplanten aangetroffen. Per m2 stonden er 16 hennepplanten. De opbrengst per plant is dan volgens het BOOM-rapport 27,7 gram per plant. De verkoopprijs bedraagt volgens het BOOM-rapport minimaal € 4.070,- per kilogram. De totale bruto opbrengst voor één oogst wordt op grond van het voorgaande gesteld op 48 hennepplanten x 27,7 gram = 1.3296 kilogram x € 4.070,- = € 5.411,47.
Het totaal aan kosten per kweekcyclus voor de eerste kweekruimte wordt in het rapport wederechtelijk verkregen voordeel gesteld op € 529,20. Hiervan trekt de rechtbank € 10,08 af omdat veroordeelde heeft verklaard geen gebruik te hebben gemaakt van knippers. Daarmee komen de kosten op € 519,12.
In de tweede kweekruimte zijn 128 hennepplanten aangetroffen. Per m2 stonden er 16 hennepplanten. De opbrengst per plant is dan volgens het BOOM-rapport 27,7 gram per plant. De verkoopprijs bedraagt volgens het BOOM-rapport minimaal € 4.070,00 per kilogram. De totale bruto opbrengst voor één oogst wordt op grond van het voorgaande gesteld op 128 hennepplanten x 27,7 gram = 3.5456 kilogram x € 4.070 = € 14.430,59.
Het totaal aan kosten per kweekcyclus voor de tweede kweekruimte wordt in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel gesteld op € 1.161,20. Verminderd met de kosten voor de knippers (€ 26,88) wordt uitgekomen op € 1.134,32.
Het totaal verkregen voordeel voor één oogst komt hiermee op € 5.411,47 - € 519,12 =
€ 4.892,35 voor de eerste kweekruimte en € 14.430,59 - € 1.134,32 = € 13.296,27 voor de tweede kweekruimte. Voor beide kweekruimtes gezamenlijk levert dat een wederrechtelijk verkregen voordeel op van € 4.892,35 + € 13.296,27 = € 18.188,62.
Aangezien bij de berekening van de kosten nog geen rekening is gehouden met de door veroordeelde reeds voldane elektriciteitskosten van in totaal € 4.077,87, zal deze kostenpost in mindering worden gebracht op de hiervoor genoemde schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel (€ 18.188,62 - € 4.077,87 =
€ 14.110,75).
De rechtbank zal, anders dan de raadsvrouw heeft verzocht, de waarde van de onder veroordeelde conservatoir in beslag genomen auto's niet in mindering brengen op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien een eventuele verrekening daarvan pas aan de orde is bij de executie van deze maatregel en door het openbaar ministerie wordt toegepast zonder tussenkomst van de rechtbank. De rechtbank ziet voorts onvoldoende aanleiding om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen gelet op de draagkracht van veroordeelde.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 14.110,75.
Legt
[veroordeelde] ,voornoemd, de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 14.110,75 (zegge: veertienduizendhonderdtien euro en vijfenzeventig eurocent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en
mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 oktober 2019.