ECLI:NL:RBNNE:2019:4162

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
18/830071-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak met meerdere geweldsdelicten, huisverbodsovertreding en diefstal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, is beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag, mishandeling, huisvredebreuk, bedreiging en diefstal. De rechtbank legt de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar op, conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De zaak omvat een reeks incidenten die zich hebben voorgedaan tussen maart en april 2019, waarbij de verdachte meerdere slachtoffers heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte veroordeeld voor zijn gewelddadige gedrag, dat de lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig heeft geschonden. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn alcoholgebruik en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830071-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummers 18/830055-19, 18/097252-19, 18/077476-19, 18/078144-19 en 18/080497-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
23 september 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.S Özsaran, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/077476-19 dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Aduard, gemeente Westerkwartier ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- [slachtoffer 1] , meermalen, heeft geslagen (met zijn vuist),
- [slachtoffer 1] een of meerdere kopstoten heeft gegeven,
- stekende bewegingen met een mes nabij/in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of
- die [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Aduard, gemeente Westerkwartier [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- [slachtoffer 1] , meermalen, te slaan (met zijn vuist),
- [slachtoffer 1] een of meerdere kopstoten te geven,
- stekende bewegingen met een mes nabij/in de richting van [slachtoffer 1] te maken en/of
- die [slachtoffer 1] met een mes te steken;
2.
primair
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Aduard, gemeente Westerkwartier ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- zwaaiende/stekende bewegingen met een mes nabij/in de richting van [slachtoffer 2] heeft gemaakt en/of
- [slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Aduard, gemeente Westerkwartier [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- zwaaiende/stekende bewegingen met een mes nabij/in de richting van [slachtoffer 2]
te maken en/of
- [slachtoffer 2] te steken;
in de zaak met parketnummer 18/078144-19 dat:
3.
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op of omstreeks
2 april 2019 te Aduard, gemeente Westerkwartier in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan de [straatnaam] , heeft betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen;
in de zaak met parketnummer 18/080497-19 dat:
4.
hij op of omstreeks 4 april 2019, in de gemeente Groningen, in de woning [straatnaam] , bij [slachtoffer 3] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
5.
hij op of omstreeks 4 april 2019, in de gemeente Groningen een geldbedrag (ongeveer 22,25 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
hij op of omstreeks 4 april 2019, in de gemeente Groningen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] , meermalen, althans eenmaal, dreigend de woorden toe te voegen "I kill you" en/of "I hit you", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
in de zaak met parketnummer 18/830055-19 dat:
7.
primair
hij op of omstreeks 6 april 2019 te Groningen, op de openbare weg (te weten in het Noorderplantsoen op de Kruissingel en/of de Leliesingel aldaar) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas inhoudende onder meer een portemonnee (met inhoud) en/of een laptop (merk Razer) en/of een telefoon (merk Samsung Galaxy), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond uit:
- het slaan en/of stompen en/of schoppen op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of in de maag en/of tegen de ribben en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] en/of
- het slaan op de (blote) billen van die [slachtoffer 4] ;
subsidiair
A.
hij op of omstreeks 6 april 2019 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 4] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of in de maag en/of tegen de ribben en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 6 april 2019 te Groningen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of in de maag en/of tegen de ribben en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen;
en/of
B.
hij op of omstreeks 6 april 2019 te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas inhoudende onder meer een portemonnee (met inhoud) en/of een laptop (merk Razer) en/of een telefoon (merk Samsung Galaxy), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
in de zaak met parketnummer 18/097252-19 dat:
8.
hij op of omstreeks 22 april 2019 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, twee sixpacks, althans één sixpack bier, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] (vestiging [straatnaam] ) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 18/830071-19 dat:
9.
primair
hij op of omstreeks 24 april 2019, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 5] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen en/of met kracht:
- het hoofd van die [slachtoffer 5] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer 5] tegen een muur en/of de grond heeft geslagen, en/of
- op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 5] heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 april 2019 te Groningen, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door (meermalen en/of met kracht):
- het hoofd van die [slachtoffer 5] vast te pakken en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer 5] tegen een muur en/of de grond te slaan, en/of
- op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 5] te slaan en/of te stompen;
10.
primair
hij op of omstreeks 24 april 2019, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 6] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen en/of met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 6] heeft geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 april 2019 te Groningen, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 6] te slaan en/of te stompen.
De rechtbank heeft ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis de onder de verschillende parketnummers aangebrachte feiten doorlopend genummerd.

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van feiten 1 en 2

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat feiten 1 primair en 2 primair bewezen kunnen worden op grond van de beide aangiften en de getuigenverklaring van [getuige 1] . De verwondingen die aangever [slachtoffer 1] heeft opgelopen passen bij zijn verklaring dat hij zich met beide handen heeft afgeweerd. Door in een worsteling met aangever [slachtoffer 1] met een mes te zwaaien had verdachte aangeefster [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel kunnen toebrengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten. Verdachte ontkent deze feiten en heeft een geheel ander scenario geschetst. Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte verklaard dat hij degene is die is aangevallen en dat hij het mes niet heeft vastgehad. Hij heeft ook aangegeven waarom er mogelijk anders is verklaard. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat nader onderzoek had moeten plaatsvinden en heeft gewezen op opvallende, merkwaardige, inconsistente details in het dossier. Zo is aangeefster [slachtoffer 2] meteen gaan schoonmaken. Getuige [getuige 1] spreekt over bloed uit de mond van aangever [slachtoffer 1] , terwijl geen bloed op de foto in het dossier is te zien en dit ook niet is benoemd door de aangever. Deze getuige heeft bovendien geen mes gezien en spreekt over een snee op de arm van aangever, terwijl de snee aan de bovenkant van de hand zit. De plek van de verwonding, zo heeft de raadsvrouw gesteld, past niet bij een afwerende beweging.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat geen sprake is van een poging tot zware mishandeling van aangeefster [slachtoffer 2] . Zij probeerde verdachte en aangever [slachtoffer 1] uit elkaar te trekken, maar nam geen deel aan het gevecht. Zij werd geraakt, maar niet is vast te stellen dat er sprake is van een ten minste aannemelijke kans dat zij zo zou worden geraakt dat zij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Er is geen bewijsmiddel waaruit blijkt dat verdachte haar wilde steken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 maart 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019096239 d.d. 27 mei 2019 (hierna: dossier I), inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd op 30 maart 2019 te Aduard. [verdachte] duwde mij, ik viel met de stoel op de grond en voordat ik het wist zat [verdachte] bovenop mij. [verdachte] had een mes in zijn hand. [verdachte] hield het mes boven zijn hoofd en maakte stekende bewegingen richting mijn hoofd. Ik ving dit mes op met mijn handen. Ik werd toen in mijn linkerhand gestoken. Ik heb mij met mijn beide handen proberen te weren van de aanval van het mes. [verdachte] gaf mij ook kopstoten. Hij sloeg mij ook met zijn vuisten. [slachtoffer 2] kwam tussen [verdachte] en mij in. De kopstoten en stompen kwamen op mijn hoofd terecht. Ik heb overal bulten op mijn hoofd. Hij ging mij slaan met zijn vuisten. Ik heb 3 hechtingen in mijn linkerhand.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 maart 2019, opgenomen op pagina 35 e.v. van dossier I, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van mishandeling, gepleegd op 30 maart 2019 te Aduard. Ik zag twee mannen op elkaar zitten. Ik zag overal bloed. Ik zag dat de man die bovenop zat, de andere man sloeg. Ik heb geprobeerd de mannen uit elkaar te trekken. Ik werd toen geraakt door het mes van de bovenste man toen hij mij weg wilde jagen. Ik ken de man met het mes als [verdachte] . [slachtoffer 1] , we noemen hem [slachtoffer 1] , is de man die gewond is geraakt. Ik heb een snee van ongeveer twee centimeter in mijn hand.
3. Een naar wettelijke voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 april 2019, opgenomen op pagina 38 e.v. van dossier I, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
[slachtoffer 1] en ik zaten aan tafel. [verdachte] zat tegenover ons. [verdachte] heeft [slachtoffer 1] aangevallen.
[verdachte] sloeg [slachtoffer 1] met zijn vuisten op zijn gezicht en hoofd. De eerste klap met de vuist raakte het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] viel van zijn stoel op de grond. [slachtoffer 1] lag op zijn rug en [verdachte] zat op [slachtoffer 1] en bleef met zijn vuisten op zijn hoofd en gezicht slaan.
Het enige geluid wat ik heb gehoord en heb onthouden is het getik van [slachtoffer 1] zijn hoofd op de vloer. Ik zag een diepe snijwond in de arm van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] is ook gewond.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen, in onderling samenhang bezien, acht de rechtbank feit 1 primair bewezen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van beide aangevers en de getuige [getuige 1] . De verklaring van aangever [slachtoffer 1] wordt in de kern ondersteund door beide andere verklaringen. Getuige [getuige 1] heeft het begin van de confrontatie gezien en is daarna vertrokken, zodat het niet vreemd is dat hij geen mes heeft gezien. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft weliswaar de aanleiding niet gezien, maar wel het gevolg waarbij sprake was van het hanteren van een mes door verdachte. Door aangever [slachtoffer 1] vuistslagen en kopstoten te geven en door met een mes stekende bewegingen in de richting van aangever te maken waarbij aangever ook daadwerkelijk is geraakt, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel het gevolg had kunnen zijn. De verklaring van verdachte dat hij degene is die is aangevallen en dat sprake is van een complot tegen hem, vindt geen steun in het dossier.
Uit de wijze waarop [slachtoffer 2] volgens haar eigen verklaring is geraakt met het mes is naar het oordeel van de rechtbank geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel af te leiden. De rechtbank acht eenvoudige mishandeling wel bewezen.

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van feit 3

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor feit 3. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar in de buurt van de woning aan de [straatnaam] is aangetroffen door de politie, maar de vrouw die heeft gemeld dat verdachte probeerde de woning binnen te gaan is onbekend gebleven. Dit levert zodanige twijfel op dat vrijspraak moet volgen.
Standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft ontkend het huisverbod te hebben overtreden. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen op grond waarvan tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Verdachte heeft de woning niet betreden, was daar niet aanwezig en hield zich daar niet op.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 23 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb het huisverbod gelezen en wist wat het inhield. Op 2 april 2019 stond ik voor de woning aan de [straatnaam] te Aduard. Dit is naast de woning met nummer [huisnummer] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 2 april 2019, opgenomen op pagina 10 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019082417 d.d. 4 april 2019 (hierna: dossier II), inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 2 april 2019 kreeg ik de melding om te gaan naar de [straatnaam] te Aduard. Toen ik ter plaatse kwam, zag ik een man voor de woning staan die ik meteen herkende als de mij ambtshalve bekende [verdachte] .
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking van de burgemeester houdende het opleggen van een huisverbod, opgenomen op pagina 17 e.v. van dossier II, voor zover inhoudend:
De burgemeester van de gemeente Westerkwartier gelast [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , de woning gelegen aan [straatnaam] te Aduard
onmiddellijk te verlaten en deze woning vanaf heden 31/03/2019 voor een periode van tien dagen, derhalve tot 10/04/2019 niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte was verboden de woning aan de [straatnaam] te Aduard te betreden, daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Gelet op zijn aanhouding voor de naastgelegen woning en de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 23 september 2019 heeft afgelegd dat hij zijn spullen uit de woning op nummer [huisnummer] wilde ophalen, concludeert de rechtbank dat hij zich
bijde woning heeft opgehouden. Hiermee heeft hij het huisverbod overtreden.

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van feiten 4, 5 en 6

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat feiten 4, 5 en 6 bewezen kunnen worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft bekend in de woning van aangever [slachtoffer 3] te zijn geweest. Ook de bedreiging heeft verdachte min of meer bekend. Tot slot kan uit de stukken in het dossier worden opgemaakt dat verdachte de portemonnee van aangever heeft doorzocht. Vervolgens is in de portemonnee van verdachte geld aangetroffen, waarbij het bedrag overeenkomt met het bedrag dat aangever mist uit zijn portemonnee.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 5. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft ontkend de diefstal te hebben gepleegd. Bovendien is in de fouillering van verdachte geen geld aangetroffen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 4 en 6 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 september 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 april 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019095199 d.d. 16 april 2019 (hierna: dossier III), inhoudend de verklaring van
[slachtoffer 3] .
Met betrekking tot feit 5 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 23 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben in de woning van aangever [slachtoffer 3] geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 april 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van dossier III, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van diefstal, gepleegd op 4 april 2019 in mijn woning aan het [straatnaam] te Groningen. Ik zag dat al mijn pasjes uit mijn portemonnee waren gehaald. Ik weet zeker dat mijn pasjes voor het incident nog in mijn portemonnee zaten. Wel is er geld uit mijn portemonnee weggenomen. Vermoedelijk zat er een briefje van 10 euro, een briefje van 20 euro en wat kleingeld in mijn portemonnee.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 4 april 2019, opgenomen in dossier III, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 4 april 2019 kregen wij de melding te gaan naar het [straatnaam] te Groningen. In de woning zagen wij een leeggehaalde portemonnee op de grond liggen. Rond de portemonnee lagen diverse pasjes. Aangever zei dat de portemonnee op de grond van hem was. Aangever keek in zijn portemonnee en schrok van het feit dat er geen geld meer in zat. Hij zei dat er ongeveer 30 euro in zat aan kleingeld en papiergeld. De portemonnee van verdachte werd in de woonkamer aangetroffen. Er zat kleingeld en papiergeld in de portemonnee. Het geld in de portemonnee van verdachte is inbeslaggenomen.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudend:
Plaats: [straatnaam] , Groningen.
Datum: 4 april 2019.
Omstandigheden: geld in beslag genomen in de woning bij verdachte.
Totale hoeveelheid: 22,25 euro.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft bekend de woning van aangever [slachtoffer 3] te zijn binnengedrongen en aangever te hebben bedreigd. Uit de bewijsmiddelen kan tevens worden opgemaakt dat de portemonnee van aangever is doorzocht en dat al het geld uit deze portemonnee was weggenomen. Vervolgens is in de portemonnee van verdachte een geldbedrag aangetroffen dat ongeveer overeenkwam met het bedrag dat aangever zegt te missen. Gelet op deze gang van zaken kan het niet anders dan dat verdachte het geld uit de portemonnee van aangever heeft weggenomen. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte geld van aangever heeft gestolen.

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van feit 7

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 7 primair en van de subsidiair ten laste gelegde diefstal. Hij heeft geconcludeerd dat een poging tot zware mishandeling kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat alleen de onder subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen, omdat verdachte niet met kracht heeft geslagen. Dit blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 7] dat de aanvaller eigenlijk te zwak en te langzaam was om iemand goed te kunnen aanvallen en uit het feit dat aangever en verdachte beiden behoorlijk onder invloed van alcohol waren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 april 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019085975 d.d. 8 april 2019 (hierna: dossier IV), inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 4] :
Ik wil aangifte doen van mishandeling. Op 6 april 2019 was ik in het Noorderplantsoen te Groningen. Er kwam een man aangelopen. Hij bleek een Poolse man. Ik werd ineens geslagen en geschopt. Ik viel op de grond en ik voelde hoe ik over mijn hele lichaam werd geschopt en geslagen. Tegen mijn hoofd, mijn benen, mijn buik, mijn armen, overal voelde ik pijn. Ik herkende de man die mij sloeg en schopte. Dit was de Poolse man.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 6 april 2019, opgenomen op pagina 10 e.v. van dossier IV, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 6 april 2019 was ik in het park in Groningen. Ik hoor net van u dat dit het Noorderplantsoen betreft. Ik zag een man op de grond liggen. Ik zag een andere man meerdere malen tegen het lichaam van deze persoon op de grond trappen. De man trapte meerdere malen hard in de maag van de man op de grond. De persoon die door de politie is meegenomen is dezelfde man als de man die getrapt en geslagen heeft.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 6 april 2019, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Op 6 april 2019 was ik in het park. Toen zag ik dat er een man op de grond lag. Rechts van de man die op de grond lag stond een andere man. Ik zag dat deze man de man die op de grond lag met zijn rechterarm sloeg. Hij sloeg ergens op het bovenlichaam of gezicht van de man die op de grond lag. Ik kan u verklaren dat de man ongeveer 5 keer sloeg op het bovenlichaam. Verder zag ik dat hij hem schopte op de rug en het achterwerk.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de tas van aangever [slachtoffer 4] heeft weggenomen, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en de onder subsidiair ten laste gelegde diefstal. De rechtbank is tevens van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft aangever [slachtoffer 4] geslagen, gestompt en geschopt, maar niet kan worden vastgesteld met hoeveel kracht dit is gebeurd. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte flink wat alcohol had genuttigd en dat één van de getuigen heeft verklaard dat de dader eigenlijk te zwak en te langzaam was om echt te kunnen aanvallen. Het dossier bevat overigens onvoldoende informatie (ook over het letsel van aangever) om te kunnen concluderen dat gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen veroorzaken. Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van feit 8

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat
feit 8 kan worden bewezen.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 september 2019;
2. een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, op 22 april 2019 ingevuld door [medewerker] namens benadeelde [benadeelde partij] te Groningen, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019101145 d.d. 6 mei 2019 (dossier V).

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van feiten 9 en 10

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten 9 primair en 10 primair bewezen kunnen worden. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft aangever [slachtoffer 5] meermalen met het hoofd tegen een muur geslagen. Daarmee heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat [slachtoffer 5] zodanig zwaar letsel zou oplopen dat hij het niet zou overleven. Verdachte heeft daarnaast aangever [slachtoffer 6] fors in het gezicht geslagen, waardoor de kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig was.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat op grond van de stukken in het dossier feiten 9 subsidiair en 10 subsidiair kunnen worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 april 2019, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019104360 d.d. 25 april 2019 (hierna: dossier VI), inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik doe aangifte van mishandeling. Op 23 april 2019 was ik op de Martini Kerkhof te Groningen. Ik was daar samen met [slachtoffer 6] . We dronken iets, ik had ongeveer 5 à 6 halve liters op. Toen kwam er een jongen aan van 25 à 30 jaar, een blanke Oost-Europeaan. Ik had een klap gekregen en ben direct knock-out gegaan. Toen ik weer bijkwam had ik overal pijn. Mijn voorhoofd is dik.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 april 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van dossier VI, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 6] :
Ik doe aangifte van mishandeling. Mijn rechteroog zit dicht en mijn neus is opgezwollen. Mijn gezicht doet pijn en dit alles komt omdat ik op 23 april 2019 in elkaar geslagen ben. Ik was bij het Martini Kerkhof. Een jongen begon mij te slaan, hard en op mijn gezicht. Niet één keer maar wel tien keer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 24 april 2019, opgenomen op pagina 14 e.v. van dossier VI, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Ik liep op de Sint Jansstraat toen ik achter mij een slaand geluid hoorde. Toen ik omkeek zag ik dat een man, de man die later is aangehouden door de politie, een andere man met zijn hoofd tegen de muur sloeg. Dit gebeurde tegen de muur van het oude provinciehuis op de hoek met het Martinikerkhof. Ik zag dat de verdachte dit met twee handen deed en hij deed dit minstens twee keer. Ik zag grote blauwe plekken op het hoofd van het slachtoffer ontstaan. De man die is aangehouden sprak Pools.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 25 april 2019, opgenomen op pagina 18 e.v. van dossier VI, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
De man met het rode T-shirt pakte de donkere man bij zijn haar of bij zijn hoofd vast en sloeg hem daarmee tegen de muur aan. De man met het rode T-shirt bleef doorgaan en gooide de donkere man nogmaals met zijn hoofd tegen de muur. De donkere man viel op de grond. De man met het rode T-shirt liep terug naar de donkere man die op de grond lag en begon hem opnieuw te slaan met zijn vuisten op zijn hoofd. De man in het rode T-shirt pakte de donkere man bij zijn hoofd vast en sloeg meerdere malen met zijn hoofd op de grond. De donkere man op de grond bewoog niet meer.
Opmerking: Verbalisant laat foto van slachtoffer [slachtoffer 5] zien.
Vraag verbalisant: Was dat de man die mishandeld werd?
Antwoord getuige: Ja, dat klopt. Dit was de man die mishandeld werd en op de grond lag.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 25 april 2019, opgenomen op pagina 20 e.v. van dossier VI, inhoudende als verklaring van [getuige 6] :
Op 23 april 2019 was ik in mijn woning aan het Martinikerkhof te Groningen. Ik zag dat er drie mannen ruzie hadden. Een blanke man in een rood T-shirt viel een man met een rood trainingsjasje aan. De man met het rode trainingsjasje viel op de grond en was buiten bewustzijn. Ik zag dat de man met het rode T-shirt daarna op het hoofd van deze man bleef slaan met gebalde vuisten. Er was een man in een zwarte jas bij. Deze man kreeg ook meerdere klappen van de man in het rode T-shirt. Ook deze man raakte buiten bewustzijn en ook deze man kreeg door de man met het rode T-shirt meerdere klappen met gebalde vuisten op zijn hoofd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank een poging tot doodslag, feit 9 primair, bewezen. Verdachte heeft aangever [slachtoffer 5] , op de door de getuigen beschreven wijze, meermalen hard met zijn hoofd tegen een muur geslagen en vervolgens, toen [slachtoffer 5] op de grond lag, nogmaals met zijn hoofd tegen de grond geslagen. Door dergelijk geweld uit te oefenen op het hoofd van het slachtoffer, een zeer kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 5] ten gevolge daarvan zou komen te overlijden. Verdachte heeft aldus voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gehad.
De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 6] heeft mishandeld. Het slaan en stompen in het gezicht levert, naar het oordeel van de rechtbank, op zichzelf niet zonder meer een poging tot zware mishandeling op. Concrete informatie over de aard van de gewelddadige handelingen van verdachte of het letsel van aangever, die in dit geval zou moeten leiden tot een ander oordeel, ontbreekt

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6, 7 subsidiair onder A, 8, 9 primair en 10 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/077476-19 dat:
1.
hij op 30 maart 2019 te Aduard, gemeente Westerkwartier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen met zijn vuist,
- [slachtoffer 1] meerdere kopstoten heeft gegeven,
- stekende bewegingen met een mes in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en
- die [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 30 maart 2019 te Aduard, gemeente Westerkwartier, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] te steken;
in de zaak met parketnummer 18/078144-19 dat:
3.
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 2 april 2019 te Aduard, gemeente Westerkwartier, in strijd met dat huisverbod zich in de nabijheid van de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan de [straatnaam] , heeft opgehouden;
in de zaak met parketnummer 18/080497-19 dat:
4.
hij op 4 april 2019 in de gemeente Groningen in de woning [straatnaam] , bij [slachtoffer 3] in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
5.
hij op 4 april 2019 in de gemeente Groningen een geldbedrag (22,25 euro), dat toebehoorde aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
hij op 4 april 2019 in de gemeente Groningen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] meermalen dreigend de woorden toe te voegen "I kill you" en "I hit you";
in de zaak met parketnummer 18/830055-19 dat:
7.
hij op 6 april 2019 te Groningen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door tegen het hoofd en het gezicht en in de maag en tegen de ribben en elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen;
in de zaak met parketnummer 18/097252-19 dat:
8.
hij op 22 april 2019 te Groningen, twee sixpacks bier, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij] (vestiging [straatnaam] ), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 18/830071-19 dat:
9.
hij omstreeks 24 april 2019 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet
meermalen en met kracht:
- het hoofd van die [slachtoffer 5] heeft vastgepakt en vervolgens het hoofd van die [slachtoffer 5] tegen een muur en de grond heeft geslagen, en
- tegen het hoofd van die [slachtoffer 5] heeft geslagen en gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
10.
hij omstreeks 24 april 2019 te Groningen, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door tegen het hoofd en in het gezicht van die [slachtoffer 6] te slaan en te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
(in de zaak met parketnummer 18/077476-19)
1.
primairpoging tot zware mishandeling;
2.
subsidiairmishandeling;
(in de zaak met parketnummer 18/078144-19)
3. als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod;
(in de zaak met parketnummer 18/080497-19)
4. in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
5. diefstal;
6. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling;
(in de zaak met parketnummer 18/830055-19)
7.
subsidiairmishandeling;
(in de zaak met parketnummer 18/097252-19)
8. diefstal;
(in de zaak met parketnummer 18/830071-19)
9.
primairpoging tot doodslag;
10.
subsidiairmishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft met betrekking tot feiten 9 en 10 aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging weliswaar zijn overschreden, maar die overschrijding kan niet anders dan het gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging, voortkomende uit het feit dat de portemonnee van verdachte door het slachtoffer was gestolen.
De rechtbank overweegt dat voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Op grond van de inhoud van het dossier acht de rechtbank niet onaannemelijk dat verdachte inderdaad door aangever is bestolen. Uit het dossier kan echter ook worden afgeleid dat de portemonnee reeds enige tijd was weggenomen op het moment dat verdachte het geweld heeft toegepast. Zo heeft getuige [getuige 5] verklaard dat verdachte eerst enige tijd achter aangever [slachtoffer 5] aanliep en hem probeerde te stoppen voordat hij hem aanviel. Nadat verdachte aangever met zijn hoofd tegen de muur aan had gegooid, zo verklaart [getuige 5] , pakte verdachte de tas van verdachte en ging daarin zoeken. De portemonnee van verdachte is later naast het slachtoffer aangetroffen. De rechtbank leidt uit deze gang van zaken af dat er ogenschijnlijk sprake is geweest van een poging van verdachte om zijn portemonnee terug te krijgen. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen sprake, zodat het beroep op noodweer reeds daarom niet slaagt.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair, 2 primair, 4, 5, 6, 7 subsidiair, 8, 9 primair en 10 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, subsidiair voor een gevangenisstraf van maximaal een jaar.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feiten 9 en 10 aangevoerd dat, voor zover de rechtbank verdachte niet ontslaat van alle rechtsvervolging, moet meewegen dat uit het dossier blijkt dat het aannemelijk is dat er meer is voorgevallen tussen verdachte en beide aangevers.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een periode van ruim drie weken maar liefst tien strafbare feiten gepleegd. Bovendien heeft verdachte de helft van deze periode in detentie doorgebracht. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om door te gaan met het plegen van strafbare feiten. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere geweldsfeiten, te weten poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en drie eenvoudige mishandelingen. Hiermee heeft verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig geschonden. Ook is verdachte het huis van een willekeurig slachtoffer binnengedrongen en heeft hij dit slachtoffer bedreigd en bestolen. Verdachte heeft daarmee het slachtoffer niet alleen financieel benadeeld, maar bovenal diens gevoel van veiligheid ernstig verstoord. Tot slot heeft verdachte een huisverbod overtreden en heeft hij zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Ten tijde van het plegen van het merendeel van de feiten was verdachte onder invloed van alcohol.
Uit het reclasseringsrapport van 10 september 2019 komt naar voren dat verdachte op nagenoeg alle leefgebieden problemen ervaart. Hij heeft in Nederland geen huisvesting, geen dagbesteding, geen inkomen en geen steunend sociaal netwerk. De reclassering schat het risico op recidive als gemiddeld in, zolang de basale leefomstandigheden van verdachte niet op orde zijn. Ook het risico op letselschade wordt als gemiddeld ingeschat. Mede gezien het feit dat verdachte terug wil keren naar Polen, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering adviseert daarom een onvoorwaardelijke gevangenis zonder bijzondere voorwaarden.
Gelet op de vele feiten, waarbij in sommige gevallen ernstig geweld is toegepast, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

in de zaak met parketnummer 18/080497-19
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 22,25, moet worden teruggegeven aan aangever [slachtoffer 3] .

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 30,- ter zake van materiële schade en € 750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 1.239,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 6] , tot een bedrag van € 10,- ter vergoeding van materiële schade en
€ 800,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 3] gevorderde immateriële schade voldoende onderbouwd en toewijsbaar is. Het gevorderde bedrag ad
€ 30,- aan materiële schade is niet toewijsbaar. Er is een bedrag van € 22,25 onder verdachte in beslag genomen en dit bedrag kan retour naar [slachtoffer 3] . De vordering is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] moet niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard in verband met de gevorderde vrijspraak van de diefstal.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] kan volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3] toewijsbaar is tot een bedrag van € 375,- aan immateriële schade. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de benadeelde partij reeds onder behandeling was voor trauma. [slachtoffer 3] heeft geen materiële schade geleden, omdat er geen diefstal heeft plaatsgevonden.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] moet niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard, omdat hij zijn tas terug heeft of terug zal krijgen.
Ook de benadeelde partij [slachtoffer 6] moet niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. De vordering is onduidelijk, nu in het schadeformulier staat vermeld dat [slachtoffer 6] in elkaar is geslagen door vier personen. De gevorderde schade is bovendien onvoldoende onderbouwd en er is sprake van eigen schuld.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht af te zien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in verband met een gebrek aan draagkracht bij verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 en 6 bewezen verklaarde. De vordering is tot een hoogte van € 375,- niet betwist en zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 april 2019. De rechtbank beschikt ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor het overige in de vordering, voor zover deze ziet op de immateriële schade, niet-ontvankelijk verklaren. De gevorderde materiële schade zal worden afgewezen. [slachtoffer 3] heeft gesteld dat deze schade bestaat uit het weggenomen geldbedrag ad € 30,-. Bewezen verklaard is dat verdachte een bedrag van € 22,25 heeft weggenomen. Dit laatste bedrag is onder verdachte in beslag genomen en zal aan [slachtoffer 3] worden teruggegeven.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat de rechtbank het feit - diefstal (feit 7) - waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen acht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van het onder 10 bewezen verklaarde. De benadeelde partij heeft zijn vordering ter terechtzitting van 23 september 2019 toegelicht en hij heeft verklaard dat de schade is ontstaan door de mishandeling door één persoon, namelijk verdachte. De gevorderde materiële schade ad € 10,- is onderbouwd en volledig toewijsbaar. De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 250,-. De rechtbank beschikt ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor het overige in de vordering, voor zover deze ziet op de immateriële schade, niet-ontvankelijk verklaren. De vordering van [slachtoffer 6] zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 260,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019.
Nu ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden, waarbij de rechtbank de vervangende hechtenis telkens op één dag zal stellen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 138, 285, 287, 300, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair, 7 primair en 10 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6, 7 subsidiair onder A, 8, 9 primair en
10 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan [slachtoffer 3] van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag ad € 22,25 in de zaak met parketnummer 18/080497-19.
ten aanzien van feiten 4 en 6, parketnummer 18/080497-19
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 375,- (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 april 2019.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de immateriële schade. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst af de vordering, voor zover deze ziet op de materiële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van € 375,- (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
ten aanzien van feit 7, parketnummer 18/830055-19
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 4]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
ten aanzien van feit 10, parketnummer 18/830071-19
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 260,- (zegge: tweehonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2019.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 6] , te betalen een bedrag van € 260,- (zegge: tweehonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 10,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. R.R. van der Heide, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2019.