ECLI:NL:RBNNE:2019:4135

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
C/17/168561 / KG ZA 19-221
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van vrachtwagens in kort geding met betrekking tot eigendomsoverdracht tot zekerheid

In deze zaak, die op 2 oktober 2019 door de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, vorderde mr. Wouter Harmen Marten Cnossen, in zijn hoedanigheid als curator van Noppert Handels- en Transportonderneming B.V., dat de voorzieningenrechter zou bevelen dat de gedaagde de vrachtwagen met kenteken [kenteken 3] en de kentekenbewijzen van de vrachtwagens met de kentekens [kenteken 3] en [kenteken 2] binnen 24 uur na betekening van het vonnis zou afgeven. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van geldlening die op 15 juni 2018 was gesloten tussen de gedaagde en Noppert, waarbij de vrachtwagens als onderpand waren ingebracht. Noppert was in staat van faillissement verklaard op 27 maart 2019, en de curator stelde dat de gedaagde geen eigenaar was geworden van de vrachtwagens, omdat de overeenkomst slechts een overdracht tot zekerheid beoogde en geen geldige titel voor eigendomsoverdracht opleverde volgens artikel 3:84 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overeenkomst inderdaad niet voldeed aan de eisen voor een geldige eigendomsoverdracht, en dat Noppert eigenaar van de vrachtwagens was gebleven. De vordering tot afgifte werd toegewezen, met een dwangsom voor elke dag dat de gedaagde in gebreke bleef. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, en de wettelijke rente werd toegewezen over deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/168561 / KG ZA 19-221
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2019
in de zaak van
MR. WOUTER HARMEN MARTEN CNOSSEN
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap
NOPPERT HANDELS- EN TRANSPORTONDERNEMING B.V.,
kantoorhoudende te Heerenveen,
eiser,
advocaat mr. Y.F. Helle, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna mr. Cnossen q.q. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 juni 2018 is een schriftelijke overeenkomst van geldlening (hierna de overeenkomst) gesloten tussen [gedaagde] en Noppert Handels- en Transportonderneming B.V. (hierna: Noppert). In die overeenkomst is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
"Noppert (…) heeft € 30.000,- geleend van (...) [gedaagde] .
Daar zijn onderstaande afspraken over gemaakt:
-
- Het bedrag van €30.000,- moet binnen 6 maanden terug betaald zijn. Er wordt geen rente in rekening gebracht
-
- Als onderpand worden 3 vrachtauto’s ingebracht met de onderstaande kentekens.
[kenteken 1]
[kenteken 2]
[kenteken 3]
Als het volledige bedrag niet binnen 6 maanden (datum aangegeven) betaald is, zijn de
vrachtwagens inclusief kentekenbewijzen eigendom van de heer [gedaagde] ."
2.2.
Na het sluiten van de overeenkomst bleef Noppert voor eigen rekening en risico gebruik maken van de drie in de overeenkomst vermelde vrachtwagens (hierna: de vrachtwagens), ook nadat de in de overeenkomst vermelde terugbetalingstermijn van zes maanden op 15 december 2018 was verstreken. Zo betaalde Noppert de kosten van onderhoud en brandstof en werden de opbrengsten voor het inzetten van de voertuigen voor eigen rekening geïncasseerd.
2.3.
Noppert was vanwege haar financiële situatie niet in staat om het geleende bedrag (tijdig) terug te betalen aan [gedaagde] .
2.4.
Op 27 maart 2019 is Noppert door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Cnossen q.q. tot curator. Kort voor faillietverklaring heeft [gedaagde] de kentekenbewijzen van de vrachtwagens met de kentekens [kenteken 2] en [kenteken 3] van Noppert ontvangen. Op de dag van faillietverklaring heeft hij deze vrachtwagens laten overschrijven op zijn naam in het register van de Dienst Wegverkeer.
2.5.
Mr. Cnossen q.q. heeft de vrachtwagen met het kenteken [kenteken 1] door middel van een openbare veiling verkocht. De vrachtwagen van het merk [merk vrachtwagen] met het kenteken [kenteken 3] is destijds niet geveild, omdat deze niet verplaatst mocht worden van het terrein te Joure, nu een beschermde vogelsoort zich in de vrachtauto had genesteld. Ook de vrachtwagen met kenteken [kenteken 2] is niet geveild, omdat mr. Cnossen q.q. niet in het bezit was van het kentekenbewijs.
2.6.
Op 17 juni 2019 heeft [gedaagde] de vrachtwagen van het merk [merk vrachtwagen] met het kenteken [kenteken 3] in bezit genomen.

3.Het geschil

3.1.
Mr. Cnossen q.q. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. zal bevelen dat [gedaagde] de vrachtwagen merk [merk vrachtwagen] met het kenteken [kenteken 3] en de kentekenbewijzen van de vrachtwagens met de kentekens [kenteken 3] en
[kenteken 2] binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis dient af te geven aan mr. Cnossen q.q.;
B. zal bepalen dat voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke is met de voldoening aan het onder A genoemde bevel hij een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom is verschuldigd van € 1.000,- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat deze overtreding voortduurt met als maximum een bedrag van € 50.000,-, althans een bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
C. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van dit geding, met bepaling dat indien dit bedrag niet binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis is betaald, daarover de wettelijke handelsrente vanaf die datum zal zijn verschuldigd;
D. [gedaagde] zal veroordelen in de nakosten.
3.2.
Mr. Cnossen q.q. heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] is geen eigenaar geworden van de vrachtwagens. De tussen hem en Noppert gesloten overeenkomst heeft namelijk ten doel de vrachtwagens over te dragen tot zekerheid en is daarom op grond van artikel 3: 84 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen geldige titel van overdracht van dat goed.
3.3.
[gedaagde] voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit hetgeen mr. Cnossen q.q. heeft gesteld blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. Het spoedeisend belang is ook niet betwist.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de afspraak in de overeenkomst over de (voorwaardelijke) eigendomsoverdracht van de vrachtwagens een geldige titel voor overdracht van de vrachtwagens oplevert. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
4.3.
Artikel 3:84 lid 3 BW bepaalt dat een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, geen geldige titel is voor overdracht van dat goed. Deze maatstaf moet wat betreft het element “die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid”, worden gezocht in het antwoord op de vraag of de rechtshandeling ertoe strekt de wederpartij een zekerheidsrecht op het goed te verschaffen dat hem als schuldeiser ten opzichte van andere schuldeisers beschermt. Strekt de rechtshandeling tot werkelijke overdracht (in geval van een zaak: tot eigendomsoverdracht) en heeft zij derhalve de strekking het goed zonder beperking op de verkrijger te doen overgaan - en deze aldus meer te verschaffen dan enkel een recht op het goed dat hem in zijn belang als schuldeiser beschermt - dan staat artikel 3:84 lid 3 BW daaraan niet in de weg. Dit geldt ook als de overeenkomst is gesloten in verband met de verstrekking van enige vorm van krediet aan de overdrager. Een en ander sluit niet uit dat onder bijkomende omstandigheden waaruit moet worden afgeleid dat het de bedoeling was de in artikel 3:84 lid 3 BW neergelegde regels te ontduiken, van ongeldigheid uit hoofde van die bepaling sprake kan zijn. (zie HR 19 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1735, Sogelease).
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de overeenkomst is bepaald dat de vrachtwagens als onderpand voor de geldlening door Noppert werden ingebracht en dat, als Noppert de geldlening niet binnen zes maanden zou terugbetalen, de eigendom van de vrachtwagens en de daarbij behorende kentekenbewijzen zou overgaan op [gedaagde] . Ter zitting heeft [gedaagde] desgevraagd verklaard dat het doel van de afspraak over de voorwaardelijke eigendomsoverdracht was dat hij iets kreeg dat hem de zekerheid gaf dat hij zijn geleende geld terugkreeg. Deze verklaring tezamen genomen met het feit dat in de overeenkomst gesproken wordt over "onderpand" en het feit dat de eigendomsoverdracht volgens de overeenkomst geschiedt onder de opschortende voorwaarde van verzuim van Noppert in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen rechtvaardigt de conclusie dat Noppert en [gedaagde] geen werkelijke overdracht maar een overdracht tot zekerheid hebben beoogd dan wel dat op deze wijze al dan niet bewust de in artikel 3:84 lid 3 BW neergelegde regels zijn ontdoken. Daarom is op grond van artikel 3: 84 lid 3 BW geen sprake van een geldige titel voor eigendomsoverdracht, zodat Noppert eigenaar van de vrachtwagens is gebleven. De vordering tot afgifte van de vrachtwagen merk [merk vrachtwagen] met het kenteken [kenteken 3] en de kentekenbewijzen van de vrachtwagens [kenteken 3] en [kenteken 2] zal daarom worden toegewezen.
4.5.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, zij het dat deze zal worden gemaximeerd tot € 20.000,-.
4.6.
Vaststaat dat de af te geven vrachtwagens na afgifte door mr. Cnossen q.q. zullen worden geveild. Dit maakt dat de gevolgen voor [gedaagde] van de toewijzende beslissing vergaand en mogelijk onomkeerbaar zijn. Gelet hierop heeft mr. Cnossen q.q. ter zitting toegezegd dat, mocht in een bodemprocedure komen vast te staan dat [gedaagde] - anders dan de voorzieningenrechter hiervoor heeft geoordeeld - op grond van de overeenkomst wél eigenaar is geworden van de vrachtwagens, hij de opbrengst van de veiling van de vrachtwagens zal krijgen.
4.7.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van mr. Cnossen q.q. worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 83,52
- griffierecht 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.360,52
4.8.
Mr. Cnossen q.q. vordert de wettelijke handelsrente over de proceskosten. Deze betalingsverplichting vloeit echter niet voort uit een handelsovereenkomst, als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom zal alleen de gewone wettelijke rente, als bedoeld in artikel 6:119 BW, worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde nakosten zullen eveneens als onbetwist worden toegewezen op de wijze als in het dictum weer te geven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [gedaagde] de vrachtwagen merk [merk vrachtwagen] met het kenteken [kenteken 3] en de kentekenbewijzen van de vrachtwagens met het kenteken [kenteken 3] en [kenteken 2] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis af te geven aan mr. Cnossen q.q.;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan mr. Cnossen q.q. een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij na de dag van betekening niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van mr. Cnossen q.q. tot op heden vastgesteld op € 1.360,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019.
fn: 445