ECLI:NL:RBNNE:2019:4125

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
18/840024-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere diefstallen en wapenbezit

Op 4 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder drie keer diefstal door twee of meer verenigde personen, opzettelijke vernieling, opzetheling en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De feiten vonden plaats in Groningen, waarbij de verdachte samen met anderen scooters heeft gestolen en in het bezit was van verboden wapens. De rechtbank legde een jeugddetentie op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een korte periode schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten en dat zijn gedrag zorgwekkend was, gezien zijn leeftijd en eerdere contacten met justitie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die door zijn daden was veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840024-19,
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/101799-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te Juvaid, locatie Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van 20 september 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/840024-19
1.
hij op of omstreeks 29 april 2019 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een snorfiets/scooter (Piaggio C38/witte Piaggio, Kleine Grachtstraat), in elk
geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen
goed/snorfiets/scooter onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel
van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 29 april 2019 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bromfiets/scooter (Piaggio Vespa Sprint/grijze Piaggio Tuinbouwstraat), in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen goed/bromfiets
onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking;
3.
hij op of omstreeks 29 april 2019 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bromfiets (Piaggio C38, kenteken [kenteken] /paarse Piaggio, Sabangplein), in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen goed/bromfiets
onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 april 2019 te Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een bromfiets (Piaggio C38, kenteken [kenteken] /paarse Piaggio,
Sabangplein) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 28 januari 2019 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk
een raam/ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 4] en/of de [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
5.
hij in of omstreeks de maand maart 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te
weten een taser/stroomstootwapen,
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad;
6.
hij in of omstreeks de maand maart 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een
ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een
balletjespistool, dan wel een op een (echt) (vuur)wapen gelijkend
pistool/voorwerp (en/of een op een (echt(e)) taser/stroomstootwapen gelijkend
voorwerp) voorhanden heeft gehad;
7.
hij op of omstreeks 12 augustus 2019 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een snorfiets (Piaggio), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte,
terwijl verdachte dat/die weg te nemen goed/snorfiets onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 augustus 2019 te Groningen,
een goed te weten een snorfiets (Piaggio) heeft verworven, voorhanden gehad,
en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 augustus 2019 te Groningen opzettelijk en
wederrechtelijk een snorfiets (Piaggio), in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Parketnummer 18/101799-19
1.
hij, op of omstreeks 6 februari 2019, te Groningen,
een goed te weten een scooter heeft verworven, voorhanden gehad, en/of
overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit
goed wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Groningen
een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak en/of verbreking;
2.
hij, in de periode van 5 februari 2019 tot en met 6 februari 2019, te
Groningen
een kentekenplaat (gekentekend [kenteken] , in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak en/of verbeking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij, op of omstreeks 6 februari 2019 te Groningen,
een goed te weten een kentekenplaat heeft verworven, voorhanden gehad, en/of
overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit
goed wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;
3.
hij, op of omstreeks 6 februari 2019, te Groningen,
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten een mes,
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden
waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen
dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen
heeft gedragen;
4.
hij, op of omstreeks 6 februari 2019, te Groningen als bestuurder van hij, op
of omstreeks 6 februari 2019, te Groningen als bestuurder van een
motorrijtuig (scooter) heeft gereden op de weg, de Grote Markt en/of de
Oosterstraat en/of de Oude Boteringestraat, zonder dat aan hem door de
daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de
Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van
motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
een motorrijtuig (scooter) heeft gereden op de weg, de Grote Markt en/of de
Oosterstraat en/of de Oude Boteringestraat, zonder dat aan hem door de
daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de
Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van
motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder parketnummer 18/101799-19 onder 4 ten laste gelegde gevorderd het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het openbaar ministerie ter zake van het onder parketnummer 18/101799-19 onder 4 tenlastegelegde niet ontvankelijk verklaren in de vervolging, omdat verdachte op 11 juni 2019 door de kantonrechter voor hetzelfde feitencomplex reeds is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/840024-19
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde aangevoerd dat, ondanks dat er geen wapenonderzoek is gedaan naar de taser, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het een echte taser is in de zin van de Wet wapens en munitie. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar de videoclip "Race" en de verklaringen van de verschillende medeverdachten, die hebben verklaard dat het een echte taser is gelet op het feit dat het lampje ging branden en dat de taser knetterde.
Ten aanzien van het onder 7 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het signalement van verdachte overeenkomt met het door getuige [getuige] beschreven signalement. Nu er onder verdachte bovendien diverse gereedschappen aangetroffen zijn en er verder niemand in de omgeving is gezien, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachte is geweest die de scooter heeft gestolen.
Parketnummer 18/101799-19
De officier van justitie heeft op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijspraak gevorderd omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/840024-19
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair en subsidiair, 5, 6 (voor zover het gaat om de taser/het stroomstootwapen) en het onder 7 ten laste gelegde, nu er in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard de scooter samen gestolen te hebben met [medeverdachte 2] . Nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte meer heeft gedaan dan een eind verderop op de hoek staan, kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde aangevoerd dat het voorhanden hebben van de taser/het stroomstootwapen (voor zover het daar al op lijkt) niet bewezen kan worden, nu uit het dossier niet is gebleken dat verdachte enige handelingsbevoegdheid over het wapen had. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de videoclip "Race" blijkt dat de taser continu in handen is geweest van iemand anders dan verdachte.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 7 primair en subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte ontkent de scooter aangeraakt te hebben. Indien de rechtbank het door getuige [getuige] omschreven signalement echter overeen vindt komen met het signalement van verdachte, dan kan hooguit de meer subsidiair ten laste gelegde vernieling bewezen worden, nu er voor de diefstal en de heling onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het onder 1, 2, 4 en 6 (voor zover het gaat om het balletjespistool) ten laste gelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Parketnummer 18/101799-19
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte niet wist en ook niet had moeten vermoeden dat de kentekenplaat gestolen was. Verdachte heeft de scooter gepakt, maar heeft niet stilgestaan bij de kentekenplaat die op de scooter zat.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak 18/840024-19 onder 5 en 7 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat - hoewel de taser/het stroomstootwapen er alle schijn van heeft echt te zijn - niet kan worden bewezen dat het een wapen betreft in de zin van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie. Er is geen onderzoek door een deskundige naar het wapen gedaan waarbij is vast komen te staan dat het een echte taser betreft, terwijl ook overigens geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit dit blijkt.
De rechtbank acht het onder 7 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe ten aanzien van het onder 7 primair ten laste gelegde dat niet vastgesteld kan worden dat het verdachte de persoon is geweest die de scooter voor de woning van aangeefster heeft weggenomen. Verdachte is immers pas bij de scooter gezien toen deze al op de stoep voor de woning van getuige [getuige] stond. Nu zich in het dossier ook geen bewijs bevindt dat verdachte wist dat de scooter van diefstal afkomstig was, kan ook de subsidiair ten laste gelegde heling niet bewezen worden. De rechtbank acht de vernieling van de scooter zoals onder 7 meer subsidiair ten laste gelegd wel bewezen, zoals hieronder nader zal worden overwogen.
Vrijspraak 18/101799-19 onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu er op grond van het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte de kentekenplaat heeft weggenomen. De rechtbank acht opzetheling van de kentekenplaat wel bewezen, zoals hieronder nader zal worden overwogen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijspreekt.
Bewezenverklaring overige feiten
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/840024-19 1, 2, 3 primair, 4, 6 en 7 meer subsidiair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/101799-19 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte het onder parketnummer 18/840024-19 1, 2, 4 en 6 (ten aanzien van het balletjespistool) ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/101799-19 1 primair en 3 ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
Parketnummer 18/840024-19
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2019, opgenomen op p. 79 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019216469 d.d. 16 augustus 2019, inhoudend de aangifte van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 april 2019, opgenomen op p. 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 februari 2019, opgenomen op p. 30 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019031768 d.d. 12 juni 2019, inhoudend de aangifte van [slachtoffer 4] .
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde (ten aanzien van het balletjespistool)
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2019, opgenomen op p. 262 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019082666 d.d. 27 mei 2019, inhoudend het relaas van verbalisant.
Parketnummer 18/101799-19
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2019;
2. Een afschrift van aangifte d.d. 30 januari 2019, opgenomen op p. 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019116123 d.d. 8 mei 2019, inhoudend de aangifte van [slachtoffer 6] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2019, opgenomen op p. 26 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Parketnummer 18/840024-19
De rechtbank past ten aanzien van het onder parketnummer 18/840024-19 3 primair, 6 (waar het gaat om de taser/het stroomstootwapen) en 7 meer subsidiair ten laste gelegde de bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde:
1. De door verdachte ter zitting van 20 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik heb verklaard dat we op 29 april 2019 in de nacht met zijn vieren op pad zijn gegaan om scooters te stelen. Het klopt dat [medeverdachte 1] en ik de witte en de grijze scooter samen hebben gestolen. We hebben deze koudgezet bij een flat ergens bij Paddepoel. De scooters moesten uiteindelijk naar Assen om ze te verkopen aan [naam 1] . Het klopt dat ik heb verklaard dat je veel geld moet maken omdat je wel de hele nacht aan het werk bent. Toen de derde scooter, de paarse, gestolen werd stond ik op de hoek.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (inclusief Bijlage goederen) d.d. 30 april 2019, opgenomen op p. 92 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019216469 d.d. 16 augustus 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
De bromfiets stond op het stuurslot en kettingslot om de achterband. Hierbij werd het goed, zoals genoemd op de bijlage goederen, weggenomen.
Bijlage goederen: Piaggio C38, kenteken [kenteken] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 8 mei 2019, opgenomen op p. 197 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3] :
Wij waren op zoek naar Vespa's om mee te nemen en geld aan te verdienen. Wij fietsten door de wijken, het was al een beetje schemerig. Op een gegeven moment zagen we ergens in een wijk, nabij de Korreweg in Groningen een paarse Vespa S staan. We zagen de scooter alle vier. Ik was samen met [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Ik heb een schroef in het slot van deze scooter gedraaid. Ik heb zelf de cilinder ook getrokken. [medeverdachte 2] heeft de scooter van de bok af geduwd en de scooter gestart. [medeverdachte 2] heeft eerst en stuk gereden en ik ben bij [medeverdachte 2] achterop gestapt. Op een gegeven moment hebben we gewisseld en ben ik gaan rijden en is [medeverdachte 2] bij mij achterop gestapt. Ik ben toen naar mijn huis gereden. Met mijn huis bedoel ik de woning van mijn moeder aan de [straatnaam] in Groningen. [verdachte] en [medeverdachte 4] zijn achter ons aan gefietst. Ze konden ons wel bijhouden, want de scooter was erg sloom. Toen we thuis waren en de scooter bij mij in de tuin hadden gezet, zijn [medeverdachte 2] en ik bij [verdachte] en [medeverdachte 4] achter op de fiets gestapt en zijn we op zoek gegaan naar een andere Vespa om te stelen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat verdachte, en zijn medeverdachten in de nacht van 29 april 2019 op pad zijn gegaan met het vooropgezette plan om scooters te stelen en hiermee ‘geld te maken’ door de gestolen scooters te verkopen. Als gevolg hiervan zijn in de nacht van 29 april 2019 drie scooters gestolen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat deze scooters telkens op dezelfde wijze werden gestolen, namelijk door eerst een schroef in het slot van de scooter te draaien en vervolgens de cilinder eruit te trekken. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de gestolen scooters koud werden gezet, waarna gezocht werd naar een volgende scooter om te stelen. De gestolen scooters werden naar Assen gebracht om te verkopen, omdat de scooters in Assen het meeste geld zouden opleveren. Verdachte heeft bekend de scooter aan de Kleine Grachtstraat en de scooter aan de Tuinbouwstraat met zijn medeverdachten gestolen te hebben, maar betrokkenheid bij de diefstal van de scooter aan het Sabangplein (de paarse scooter) ontkent hij.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er bij de diefstal van de paarse scooter aan het Sabangplein sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, en of verdachte derhalve aangemerkt dient te worden als medepleger. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en neemt daarbij als uitgangspunt dat verdachte zowel bij het stelen van de scooter aan de Kleine Grachtstraat als de scooter aan de Tuinbouwstraat een actieve rol heeft gehad. Bij die diefstallen stonden een of meer medeverdachten (in wisselende samenstelling) op de hoek en/of drukten zij de scooter van de standaard en liepen ermee weg. Er was derhalve sprake was van een wisselende taakverdeling. Bij de diefstal van de scooter aan het Sabangplein stond verdachte op de hoek en is hij, zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 3] - nadat door de medeverdachten het slot uit de scooter is getrokken - meegegaan om deze scooter koud te zetten. Vervolgens zijn zij gezamenlijk weer op zoek gegaan naar een andere scooter om te stelen. De rechtbank acht, in aanmerking genomen het hiervoor beschreven vooropgezette plan en de beschreven werkwijze, wettig en overtuigend bewezen dat er bij de diefstal van alle scooters die avond/nacht sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachten. Dat verdachte bij de diefstal van de scooter aan het Sabangplein een minder actieve rol had en slechts op de hoek heeft gestaan, doet hier niet aan af. De rechtbank acht hiermee de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 20 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik te zien ben in de videoclip "Race" van [naam 2] . Ik heb de taser ook gezien. De jongen met de grijze trui had de taser vast.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2019, opgenomen op p. 262 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019082666 d.d. 27 mei 2019, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Na controle bleek dat er verschillende muziekvideo’s waren geplaatst op het mediaplatform Youtube door een gebruiker genaamd 'RPVanZuid Official'. In deze video te zien dat meerdere personen bivakmutsen dragen. Daarnaast zijn er meerdere personen te zien die met een mes zwaaien dan wel deze tentoon stellen. Verder wordt er met een handgebaar vermoedelijk een vuurwapen/pistool nagedaan. Dit gebeurt door de middel en wijsvinger naar voren te wijzen. De ring en pinkvinger worden dan ingetrokken en de duim als het ware omhoog gestoken. Verderop in de genoemde video is een zwart, vuurwapen gelijkend voorwerp te zien. Ook is er een wapen te zien welke verbalisant [verbalisant 1] doet vermoeden dat het een stroomstootwapen betreft. Te zien is dat er een rood lampje aan de zijkant brandt.
Door dit rode lampje ontstaat bij verbalisant [verbalisant 1] het vermoeden dat er wel enige vorm van elektriciteit in dit wapen aanwezig is.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde voorhanden hebben van een op een echte taser gelijkend voorwerp, als bedoeld in categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie.
Verdachte was met andere jongens aanwezig in de studio/kamer van een van hen om een muziekvideo op te nemen. Hierin is te zien hoe meerdere jongens al dan niet met een bivakmuts op, verschillende wapens in de handen hebben. Een van deze jongens, niet zijnde verdachte, heeft een op een echte taser gelijkend voorwerp in zijn hand. Dat wapen was in de onmiddellijke nabijheid van verdachte en verdachte was zich hiervan ook bewust. De jongens waren samen bezig om een video te maken, waarin, zoals de rechtbank dit begrijpt, wordt 'gespeeld' dat in hun leven geweld en gebruik van wapens er nu eenmaal bij horen. Naar het oordeel van de rechtbank maakte het daarbij niet uit wie van de groep, welk wapen zelf in de handen had. De rollen waren voor het opnemen van de video inwisselbaar. Daarmee komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de verschillende in de video gebruikte wapens/voorwerpen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigd bewezen dat verdachte samen met anderen het op een echte taser gelijkende voorwerp voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 7 meer subsidiair ten laste gelegde:
1. De door verdachte ter zitting van 20 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 12 augustus 2019 aan het fietsen. Ik kwam de agenten in het politiebusje tegen die naar de getuige toegingen. Ik was alleen en ik fietste heel hard. Ik lag op een gegeven moment in de bosjes.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op p. 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019214800 d.d. 14 augustus 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Wij hebben een scooter voorzien van het kenteken: [kenteken] . Mijn man is 10 augustus 2019 met de scooter weggegaan. Toen hij terug kwam heeft hij de scooter op het trottoir geparkeerd. Op 12 augustus 2019 om 00.30 uur stond de scooter nog voor de deur geparkeerd. Op 12 augustus 2019 omstreeks 02:48 uur werd mijn man door de politie gebeld. De politie vertelde dat zijn scooter aangetroffen was. Mijn man is toen naar buiten gelopen en zag dat de scooter daadwerkelijk was weggenomen. U vraagt mij of er ook een gat in de voorkant van de kuip gebrand was. Dit was niet het geval. Dit moet door de dader zijn aangebracht. U vraagt mij tevens of er een schroefje van het kuipwerk rechts naast het slot los was. Dit was niet het geval. Ook dit moet de dader hebben gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op p. 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Omstreeks 02:20 uur kregen wij de melding te gaan naar de Poortstraat te Groningen. Via de portofoon hoorden wij dat de verdachte al voor onze komst wegfietste richting de Hermansstraat. Ongeveer 50 meter voor de Poortstraat zag ik iemand op hoge snelheid voor ons dienstvoertuig langsfietsen in de richting van de Bedumerweg. Wij zagen niemand fietsen op de Poortstraat. Een straat verder op de Terdelt zagen wij ook niemand fietsen. Via de portofoon hoorde ik van de centralist dat de melder doorgaf dat de verdachte zojuist voor ons langs was gefietst. Parallel aan de Poortstraat ligt een dichte bosschage met daarachter woningen met een grote binnenplaats. Ik ben uit ons dienstvoertuig gestapt en terug gelopen in de richting waar ik de fietser het laatst had gezien. Ik zag dat het hek van de binnenplaats open stond en dat er fietsen op de binnenplaats stonden. Met meerdere eenheden hebben wij op de binnenplaats rondgekeken maar niemand aangetroffen. Ik ben vervolgens richting de dichte bosschage gelopen. In het schijnsel van mijn zaklamp zag ik een fiets in de struiken liggen een aantal meter vanaf het voetpad. Ik ben de bosjes ingelopen en scheen verder rond met mijn zaklamp. Enkele meters van de fiets zag ik in het schijnsel van mijn zaklamp plots een paar benen en een donkere trainingsbroek met witte strepen door de struiken heen. Ik sommeerde de persoon zijn handen te laten zien. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben ook de bosschage ingelopen en heb me gevoegd bij verbalisant [verbalisant 3]. Wij zagen dat de verdachte zijn handen liet zien en dat hij handschoenen aan zijn handen droeg. Wij zagen dat dit werkhandschoenen waren voorzien van rubber laag voor extra grip. Bij het benaderen van de verdachte zagen wij dat de verdachte een zogeheten nektasje om zijn nek had in de kleur zwart en dat hij een blauw/grijze vest met capuchon droeg. Wij hebben de verdachte bij zijn polsen gepakt en hem omhoog geholpen. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb bij de verdachte de handboeien aangelegd. Bij de insluiting werd in de broekzak van de verdachte een zakmes en een aansteker dan wel crème brulee brander aangetroffen. In het tasje van de verdachte werden gereedschappen en schroeven aangetroffen welke gebruikt kunnen worden voor het stelen van scooters dan wel het trekken van sloten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op p. 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik zag dat er een man bij de scooter stond. Ik zag dat de man ineens wegrende. Vanuit mijn woning gezien rende de man over de stoep naar links in de richting van de Hermanstraat. Hij ging daar ergens de bocht om waarna ik hem niet meer kon zien. Korte tijd later zag ik een man op een fiets aankomen. Vanuit mijn woning gezien kwam deze man vanaf de rechterzijde. Hij fietste over de stoep langs de aldaar gelegen woningen aan de Poortstraat. Hij fietste langs de scooter die nog op de stoep stond. Ik zag dat de man de scooter voorbij fietste over de stoep. Een stukje verderop stopte hij, draaide zich om en fietste weer terug. Een paar meter van de scooter verwijderd, ging de man tegen de gevel van een woning staan tussen de beplanting. Ik zag dat de man heen en weer keek. Even later zag ik dat de man naar de scooter ging. Ik weet niet precies wat hij deed maar ik zag op een gegeven moment brand danwel vuur bij de scooter. Ik was op dat moment met de meldkamer van de politie aan het bellen en had nog steeds zicht op de man. Hij pakte vervolgens zijn fietst en fietste over de stoep weg. Vanuit mijn woning gezien fietste hij naar de linkerzijde en ging hij rechtsaf. Een stuk verderop zag ik meerdere politieauto's. De politieauto moet de man daar ergens bij de bosjes hebben gekruist. Ik kan u de persoon als volgt omschrijven:
- een man
- leek door zijn bewegingen jong van leeftijd.
- de man droeg een soort hoodie of trainingsjasje. Hij had twee van die witte koordjes aan zijn capuchon. Zijn bovenkleding leek blauw van kleur. Licht. Zijn bovenkleding en onderkleding leken bij elkaar te horen. De kleur was volgens mij hetzelfde.
- de man had een schoudertas om zich heen. De man die ik zojuist heb omschreven is de man die op de fiets was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op p. 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 12 augustus 2019 bekeken wij betrokken Piaggio Zip, voorzien van kenteken [kenteken] . Wij zagen dat er een gat, veroorzaakt door middel van vuur, van ongeveer vijf centimeter in diameter in de kuip aan de voorzijde van de snorfiets zat. Tevens zagen wij dat er een schroef miste waarmee betrokken kuipdeel aan de snorfiets bevestigd zit. Deze bevindt zich ter hoogte van het contact slot aan de rechterzijde, gezien met het gezicht in de richting van het contactslot.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 7 meer subsidiair ten laste gelegde
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat op 12 augustus 2019 door een persoon een scooter is vernield door hier met een gasbrander/aansteker een gat in te branden. Getuige [getuige] heeft een persoon gezien die naar de scooter ging, waarna hij brand danwel vuur bij de scooter zag. Door getuige [getuige] is een signalement afgegeven van de persoon die hij in de nacht van 12 augustus 2019 even later heeft zien fietsen. Verdachte heeft verklaard dat hij de getuige ook heeft gezien en dat hij langs de politiebus is gereden. Verdachte heeft verder verklaard dat hij alleen was. Onder verdachte zijn bovendien diverse goederen aangetroffen, waaronder gereedschap en een aansteker/crème-bruleebrander. Het door getuige [getuige] beschreven signalement van de persoon die hij heeft gezien op de fiets komt tot slot grotendeels overeen met het signalement van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat het verdachte is geweest die door getuige [getuige] is waargenomen en dat het verdachte is geweest die de scooter heeft vernield. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het onder 7 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Parketnummer 18/101799-19
De rechtbank past ten aanzien van het onder parketnummer 18/101799-19 2 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 20 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik wist dat de scooter waar ik op 6 februari 2019 op reed, gestolen was. De kentekenplaat zat toen al op de scooter. Ik heb er niet over nagedacht of de kentekenplaat bij de scooter hoorde. Ik heb hier ook geen onderzoek naar gedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 februari 2019, opgenomen op p. 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019116123 d.d. 8 mei 2019 inhoudend als verklaring van [slachtoffer 7] :
Op 5 februari 2019 uur parkeerde ik mijn snorscooter in de fietsenstalling. Op dat moment zag ik dat mijn snorscooter nog voorzien was van de kentekenplaat [kenteken] . Op 6 februari 2019 te 14.00 uur werd ik gebeld door collega [naam 3] met de vraag of ik een kentekenplaat op mijn snorscooter miste. Toen ik naar de fietsenstalling liep alwaar mijn scooter zich nog steeds bevond, zag ik dat mijn scooter niet meer voorzien was van de kentekenplaat [kenteken] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2019, opgenomen op p. 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 6 februari 2019 reden wij op de Grote Markt in Groningen. Aldaar zagen wij een bromfiets ons tegemoet rijden. Ik zag dat de persoon die de bromfiets bestuurde de later
aangehouden persoon [verdachte] betrof. Wij zagen in het voorbij rijden dat de bromfiets was voorzien van een blauwe kentekenplaat met kenteken [kenteken] . Tevens zagen wij dat op het spatbord op de voorkant van de bromfiets gele stickers waren bevestigd. Wij weten dat deze stickers alleen zitten op bromfietsen en dat er dan dus ook een gele kentekenplaat op het
voertuig dient te zitten. Hierdoor kregen wij het vermoeden dat er iets niet klopte met het voertuig. Tevens zagen wij dat de twee opzittenden van de bromfiets geen helm droegen. Ik ben vervolgens de op De laan aanwezige parkeergarage ingelopen en aldaar zag ik een bromfiets voorzien van kenteken [kenteken] . Uit onderzoek bleek dat de kentekenplaat die op de bromfiets zat gestolen was.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft erkend dat hij wist dat de scooter waar hij op 6 februari 2019 op reed gestolen was. Op dat moment was duidelijk zichtbaar dat op de scooter een blauwe kentekenplaat zat. Op de voorkant van de scooter waren echter gele stickers bevestigd, waaruit volgt dat de scooter en de kentekenplaat niet bij elkaar konden horen. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat – naast de scooter – ook de kentekenplaat van diefstal afkomstig was. Door op de scooter met de gestolen kentekenplaat te rijden heeft hij de gestolen kentekenplaat bovendien voorhanden gehad. Verdachte heeft zich hiermee naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan opzetheling, waarmee het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/840024-19 1, 2, 3 primair, 4, 6 en 7 meer subsidiair en het onder parketnummer 18/101799-19 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/840024-19
1.
hij op 29 april 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen een scooter Piaggio C38, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen scooter onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij omstreeks 29 april 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen een scooter, Piaggio Vespa Sprint, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen bromfiets onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
3. primair
hij op 29 april 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen een bromfiets Piaggio C38, kenteken [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die bromfiets onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4.
hij op 28 januari 2019 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een raam/ruit, toebehorende aan de VVE van de Watermanflat heeft vernield;
6.
hij omstreeks de maand maart 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een balletjespistool en een op een echt(e) taser/stroomstootwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad;
7. meer subsidiair
hij op omstreeks 12 augustus 2019 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een snorfiets Piaggio, toebehorende aan [slachtoffer 5] , heeft vernield.
Parketnummer 18/101799-19
1. primair
hij op 6 februari 2019 te Groningen een scooter heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. subsidiair
hij op 6 februari 2019 te Groningen een kentekenplaat heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op 6 februari 2019 te Groningen, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/840024-19
1. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3.
primairdiefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
4. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
6. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
7.
meer subsidiairopzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Parketnummer 18/101799-19
1.
primairopzetheling;
2.
subsidiairopzetheling;
3. handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van 7 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Indien de rechtbank deze straf niet voldoende acht, heeft de raadsman geopperd om de jeugddetentie aan te vullen met een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, alsmede het uittreksel uit de justitiële documentatie, de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van ongeveer zeven maanden schuldig gemaakt aan tien strafbare feiten. Hij maakte deel uit van een groep overlast gevende jongeren in de wijk Paddepoel in Groningen. Zowel verdachte als (andere) leden van deze groep, zijn in beeld gekomen in verband met het plegen van strafbare feiten.
Verdachte heeft zich in januari 2019 schuldig gemaakt aan vernieling van een raam. Nog geen anderhalve week later heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een scooter en opzetheling van een kentekenplaat. Tevens had verdachte toen een mes bij zich. Verdachte heeft door gestolen goederen te helen bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen, en daarmee aan het voortduren van diefstal en verduistering van waardevolle voorwerpen. In maart 2019 maakte verdachte zich opnieuw schuldig aan verboden wapenbezit, door in vereniging een balletjespistool en een op een echte taser gelijkend voorwerp voorhanden te hebben. Verdachte was samen met andere jongens te zien in een video. De rechtbank kan niet anders dan met de officier van justitie concluderen dat in deze video geweld en het gebruik van wapens worden verheerlijkt. Dit is schokkend en uitermate zorgwekkend te noemen, zeker gelet op de leeftijd van de jongens die hierbij betrokken zijn. Verdachte lijkt hierop vooral laconiek te reageren en lijkt niet doordrongen te zijn van de ernst van de gevaren van wapengebruik en van een leven in de criminaliteit. Dat het voorhanden hebben van verboden wapens gevoelens van onveiligheid in de samenleving en onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen veroorzaakt, lijkt verder ook niet iets te zijn waar verdachte zich mee bezig houdt.
Op 29 april 2019 heeft verdachte zich in één nacht tijd schuldig gemaakt aan het in vereniging stelen van drie scooters. Hierbij is zeer planmatig te werk gegaan, met alleen financieel gewin voor ogen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich geen moment bekommerd om de schade en de overlast die zij de benadeelden hiermee hebben toegebracht. Verdachte heeft zich in augustus 2019 tot slot schuldig gemaakt aan vernieling van een scooter. Door de vernieling van zowel het raam als de scooter heeft verdachte, naast schade veroorzaakt te hebben, er wederom blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen. De rechtbank acht de betrokkenheid van verdachte bij voornoemde strafbare feiten op zo’n jeugdige leeftijd zonder meer zorgwekkend.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte al eerder wegens heling en diefstal met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 13 september 2019. Uit dit advies komt naar voren dat verdachte in de afgelopen jaren veelvuldig in beeld is geweest bij politie en justitie. Er zijn veelvuldig en intensieve interventies ingezet, zonder dat dit heeft geleid tot blijvende verandering en afname van de kans op herhaling. De Raad voor de Kinderbescherming acht de houding van verdachte zorgwekkend, net als het feit dat hij zich structureel onttrekt aan begeleiding, afspraken en regels en daarnaast onvoldoende gemotiveerd is voor verandering. De Raad voor de Kinderbescherming acht de kans op herhaling hoog. Ondanks deze hoge kans op herhaling is de Raad voor de Kinderbescherming van mening dat een (jeugd)reclasseringsmaatregel niet meer de geëigende maatregel is omdat verdachte hiervoor in het geheel niet gemotiveerd is. Geadviseerd wordt om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Gezien de ernst en de hoeveelheid van de bewezenverklaarde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Nu de rechtbank echter, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, minder feiten bewezen acht, zal zij een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet, gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de houding van verdachte, geen aanknopingspunten om bijzondere voorwaarden op te leggen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 227,50 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 838,28 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
aangevoerd dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel waarbij de vervangende jeugddetentie op nihil gesteld dient te worden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de hoofdelijkheid te bepalen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie aangevoerd dat, gelet op het feit dat het onduidelijk is gebleven of de verzekering aan de benadeelde partij reeds de schade heeft vergoed, enkel een bedrag van € 100,- toegewezen dient te worden voor het eigen risico. Over deze € 100,- dient de schadevergoedingsmaatregel opgelegd te worden waarbij de vervangende jeugddetentie op nihil gesteld dient te worden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de hoofdelijkheid te bepalen. De vordering dient voor het overige deel niet ontvankelijk verklaard te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] aangevoerd dat deze in de posten ‘Smoke windscherm’ en ‘Vervangen van het windscherm/oude scherm zat erg vast’ niet ontvankelijk verklaard dient te worden, nu uit het dossier niet is gebleken dat het windscherm van de scooter kapot is gegaan door de diefstal. Het overige deel van de vordering à € 62,50 kan toegewezen worden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsman primair aangevoerd dat het onduidelijk is gebleven of de verzekering aan de benadeelde partij reeds de schade heeft vergoed. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat enkel de kosten voor het slot en de kosten die daarmee gepaard gaan toegewezen kunnen worden, te weten een bedrag van € 44,86. Voor het overige deel dient de vordering niet ontvankelijk verklaard te worden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 (parketnummer 18/840024-19) bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de verdediging betwiste schadeposten als volgt. Door de benadeelde partij is een onderbouwde factuur overgelegd. Vaststaat dat de scooter na de diefstal beschadigd was. De rechtbank acht het aannemelijk, gelet op hetgeen door de benadeelde partij ter zitting is aangevoerd, dat de geclaimde schade door de diefstal is ontstaan. De rechtbank overweegt dat hiermee het causaal verband tussen deze schadepost en het bewezenverklaarde vaststaat. De vordering zal daarom geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal geen vervangende jeugddetentie opleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 44,86, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 april 2019. De schadepost ‘Schade + spuitwerk voorscherm, voorspatbord, beenschild’ en de schadepost ‘De & montage kosten’ acht de rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, op dit moment onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering nader te onderbouwen, zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. Dit laatste geldt ook voor de gevorderde proceskosten. Het deel van de vordering dat ziet op deze schadeposten zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal geen vervangende jeugddetentie opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 62, 63, 77a, 77g, 77i, 77gg, 311, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het openbaar ministerie ter zake het onder parketnummer 18/101799-19 onder 4 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/840024-19 5, 7 primair en subsidiair en onder 18/101799-19 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/840024-19 1, 2, 3 primair, 4, 6 en 7 meer subsidiair en het onder parketnummer 18/101799-19 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Ten aanzien van 18/840024-19, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
227,50(zegge: tweehonderdzevenentwintig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2019, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 227,50 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2019. Dit bedrag bestaat uit € 227,50 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/840024-19, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
44,86,-(zegge: vierenveertig euro en zesentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2019, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 44,86,- (zegge: vierenveertig euro en zesentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2019. Dit bedrag bestaat uit € 44,86 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.R. Bracht en mr. M.N. Noorman, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2019.
Mr. Noorman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.