ECLI:NL:RBNNE:2019:4124

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
18/840004-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen

Op 4 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die op 2 september 2018 in Siddeburen opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een aansteker open vuur in aanraking heeft gebracht met een dekbedovertrek, waardoor zijn slaapkamer en delen van het dak en kozijnen zijn verbrand. Dit leidde tot gemeen gevaar voor het totale woonhuis en levensgevaar voor de pleegmoeder en pleegkinderen die zich op dat moment in de woning bevonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische problematiek van de verdachte, waaronder PTSS en ADHD, en heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde aan hem in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke jeugddetentie verbonden, waaronder behandeling en urinecontroles.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840004-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van 20 september 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Haren Gn.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 02 september 2018 te Siddeburen, (althans) in de gemeente
Midden-Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht door (met een aansteker) open vuur in aanraking te brengen met papier en/of een deken/dekbedovertrek, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (het bed en/of de (overige) inboedel van) een/zijn,
verdachtes, slaapkamer en/of (delen van) het dak en/of een of meer kozij(en)
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het (totale) woonhuis (waarin die slaapkamer
zich bevond) en/of belendende/aanpandige percelen/gebouwen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoner(s) (de pleegmoeder van verdachte en/of de overige
pleegkinderen) van dat woonhuis en/of belendende percelen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor de bewoner(s) (de pleegmoeder van verdachte en/of de overige
pleegkinderen) van dat woonhuis en/of belendende percelen, in elk geval gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 02 september 2018 te Siddeburen, (althans) in de gemeente
Midden-Groningen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam, (met een aansteker) open vuur in aanraking heeft gebracht met
papier en/of een deken/dekbedovertrek, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat (het bed en/of de (overige) inboedel van) een/zijn, verdachtes, slaapkamer
en/of (delen van) het dak en/of een of meer kozij(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is
ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor het (totale) woonhuis (waarin die
slaapkamer zich bevond) en/of belendende/aanpandige percelen/gebouwen, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoner(s) (de pleegmoeder van verdachte en/of de overige pleegkinderen) van dat woonhuis en/of belendende percelen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor de bewoner(s) (de pleegmoeder van verdachte en/of de overige pleegkinderen) van dat woonhuis en/of belendende percelen, in elk geval gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de primair ten laste gelegde opzettelijke brandstichting gevorderd. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat opzet, ook in de voorwaardelijke variant, niet bewezen kan worden. Gelet op het feit dat verdachte ervan uitging dat het vuur uit was toen hij de slaapkamer verliet, kan niet worden aangenomen dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er als gevolg van zijn handelen brand zou ontstaan. Verdachte had dit ook niet kunnen voorzien. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2018, met parketnummer 21-005016-17. De raadsman heeft dit ter zitting aan de rechtbank verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb het dekbed met het overtrek eromheen aangestoken. Toen schrok ik en heb ik het uitgeslagen met mijn schoen. De voorzitter vraagt mij of het is gelukt om het uit te maken met de schoen. Ik denk het niet. Ik heb het wel geprobeerd. De voorzitter vraagt mij of ik verder nog dingen heb geprobeerd. Nee, ik schrok ervan en ik heb heel snel met de schoen erop geslagen. Toen ben ik naar beneden gerend. Ik heb denk ik vijf keer met mijn schoen op het vuur geslagen. De voorzitter vraagt mij of ik alleen met de schoen op het vuur heb geslagen. Ja, ik dacht dat het toen uit was. Ik heb niet gezien dat het uit was. Het enige waar ik aan kon denken was dat ik naar beneden moest. Het kan best zijn dat ik bij de politie heb verklaard dat ik er met een handdoek op heb geslagen, maar dat weet ik niet meer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte, opgenomen op p. 94 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018232372 d.d. 13 maart 2019, inhoudend als verklaring van [verdachte]
(V/O: verbalisant en A: verdachte):
O: Hoi [verdachte] , we zijn hier omdat je zelf hebt aangegeven dat de brand toch op een andere manier is ontstaan dan je tot nu toe hebt verklaard.
V: Hoe is dat precies gegaan? Hoe heb je de deken in de brand gestoken?
A: In het midden aangestoken en toen kwam er een vlam en toen heb ik het uitgemaakt.
O: Verdachte maakt een beweging met twee handen van een rondje met een gat van een diameter van ongeveer 10 centimeter.
V: Waarmee heb je de deken in de brand gestoken?
A: Aansteker.
V: Je zegt ik heb een deken in de brand gestoken, hoe heb je dat gedaan?
A: Ik hield alleen het dekbedovertrek vast, die hield ik omhoog en daaronder heb ik de aansteker gehouden. Toen ging het in de vlam en heb ik hem gelijk los gelaten.
V: En wat zag je toen?
A: Vuur.
A: Toen heb ik het uitgemaakt. Met een schoen eerst en toen verder met een handdoek. Omdat het best wel lang duurde, het was aan het smeulen en nog een paar vlammetjes en daarom pakte ik de handdoek, omdat het met de schoen niet lukte.
V: Hoe lang ben je bezig geweest met het uitmaken van het vuur?
A: Dat weet ik echt niet meer, sorry.
V: Hoe vaak heb je met de schoen erop geslagen?
A: Een paar keer, drie keer denk ik. Ik weet niet precies meer hoe lang.
V: En wat heb je met de doek gedaan?
A: Die gooide ik erop en toen liet ik hem erop liggen en duwde ik het aan. Toen was het ook een groter gat, daarom pakte ik de handdoek want ik dacht de schoen is te klein. Ik legde de handdoek erop want ik dacht dan gaat het uit. Er kwamen geen vlammen door de handdoek. Ik ging ook wel snel naar beneden dus ik heb ook niet lang kunnen kijken maar toen ik boven was kwam er geen vlammen doorheen.
V: Waarom heb je niet staan kijken met de handdoek?
A: Ik was in paniek en ik wilde verder gaan om niks te laten blijken anders zou Annie
boos worden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 30 oktober 2018, opgenomen op p. 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Onderzoek bovenverdieping
Met name gelet op de roetpatronen op hoger gelegen delen van de wanden en plafonds, kon
worden vastgesteld dat de brand ontstaan moest zijn in de slaapkamer aan de rechter achterzijde van het object. In overige ruimtes was geen (badkamer) of aanmerkelijk minder (slaapkamer links en slaapkamer voorzijde) roetvorming.
Onderzoek slaapkamer (rechtsachter)
De rechts naar buitendeur draaiende (opzet)deur was met name aan de bovenzijde ernstig
verbrand. Het brandbeeld aan deze deur toonde aan dat de brand in de slaapkamer had gewoed.
In de ruimte was de schade boven het bed het grootste: delen van de schuine dakwand waren plaatselijk doorgebrand. Daarnaast was er schade aan het bed zelf, het bureau, het kastje, de stoel en hoger gelegen delen in de ruimte.
Gelet op het gehele brandbeeld in deze slaapkamer was de brand ontstaan op het bed, mogelijk de rechterzijde en zich onder andere via de schuine wand, naar boven had ontwikkeld.
Oorzaak
Een technische oorzaak was in deze casus niet aannemelijk.
Brandbevorderende middelen
Door speurhonden werd gezocht naar de aanwezigheid van vluchtige stoffen. Dergelijke stoffen werden niet aangetroffen.
Gevaarzetting
Naast de schade aan inboedel, was er eveneens schade (rook- en roetschade) ontstaan aan het
object.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2019, opgenomen op p. 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten:
Op 2 september 2018 waren wij in uniform gekleed en belast met noodhulp. Omstreeks 18:25 uur kregen wij de opdracht om met spoed te gaan naar het adres [straatnaam] Siddeburen i.v.m. een slaapkamerbrand. Omstreeks 18:33 uur waren wij ter plaatse. Vervolgens spraken wij verbalisanten met de eigenaar en bewoner van het pand. Dit betrof betrokkene [slachtoffer 1] . Zij vertelde met haar drie pleegkinderen beneden in de woonkamer/keuken gegeten te hebben. Een (l) van de pleegkinderen, betrokkene [slachtoffer 2] , hoorde vervolgens iets vallen op de 1e verdieping. Toen deze hal in liep van de woning zag hij dat de gehele bovenverdieping vol rook stond.
Bewijsoverweging
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte op 2 september 2018 zijn dekbed(overtrek) in brand heeft gestoken. Verdachte heeft dit dekbed in brand gestoken door het dekbedovertrek omhoog te houden en hier een aansteker onder te houden. Toen verdachte het dekbedovertrek vervolgens zag branden liet hij het dekbedovertrek los. Verdachte zegt nadat hij vlammen heeft gezien, geprobeerd te hebben het vuur te doven. Over de manier waarop verdachte geprobeerd heeft het vuur te doven, heeft verdachte wisselend verklaard. Ten overstaan van de politie heeft verdachte verklaard dat hij eerst met een schoen op het vuur heeft geslagen. Omdat verdachte nog een paar vlammetjes zag heeft hij een handdoek gepakt die hij op de vlammen heeft gelegd. Ter terechtzitting van 20 september 2019 heeft verdachte verklaard dat hij alleen met de schoen heeft geprobeerd de vlammen te doven. Mede gelet op deze wisselende verklaringen kan de rechtbank niet vaststellen wat verdachte gedaan heeft om de brand te doven. Op basis van de bewijsmiddelen staat in ieder geval vast dat verdachte bij het verlaten van zijn slaapkamer niet heeft gecontroleerd of het vuur daadwerkelijk gedoofd was en dat als gevolg van het aansteken van het dekbedovertrek de slaapkamer van verdachte is afgebrand. Op het moment dat de brand werd aangestoken waren verdachte zijn pleegmoeder en pleegbroertjes beneden in de woning.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van brandstichting als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht (Sr) moet allereerst worden vastgesteld of verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Gelet op het feit dat verdachte met een aansteker zijn dekbed(overtrek) in brand heeft gestoken, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Daarnaast moet worden beoordeeld of gevaar voor goederen dan wel levensgevaar voor anderen te duchten is geweest. Daarvoor moet komen vast te staan dat het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest ten tijde van de brandstichting. Dat betekent dat het moet gaan om de als aanmerkelijk te achten kans dat het gevaar zich verwezenlijkt in objectieve zin. Het gaat niet om de subjectieve beleving van verdachte. Er moet sprake zijn van concreet levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel- en/of concreet gevaar voor goederen.
Nu verdachte zijn dekbed, zijnde zeer brandbaar materiaal, in brand heeft gestoken in zijn slaapkamer - waar ook ander brandbaar materiaal aanwezig was - is er gevaar te duchten geweest voor de slaapkamer en de rest van de woning. Het vuur had zich in de woning eenvoudig (verder) kunnen uitbreiden, hetgeen deels ook is gebeurd. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat er levensgevaar te duchten is geweest voor de pleegmoeder van verdachte en de andere twee pleegkinderen. Zij bevonden zich op dat moment in de woning.
Gelet op deze situatie, en gelet op het feit dat verdachte zich er niet van heeft vergewist of de brand daadwerkelijk uit was voordat hij naar beneden liep, is de rechtbank van oordeel dat het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van een andere situatie dan die in het arrest van het gerechtshof Arnhem Leeuwarden van 13 juni 2018, waarnaar de verdediging ter zitting heeft verwezen, nu het hof, blijkens dat arrest, in die zaak niet de overtuiging had bekomen dat verdachte bij het verlaten van de slaapkamer de wetenschap had dat de sprei vlam had gevat.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het primair ten laste gelegde, te weten het opzettelijk brandstichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was, wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair
hij op 2 september 2018 te Siddeburen, in de gemeente Midden-Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker open vuur in aanraking te brengen met een dekbedovertrek ten gevolge waarvan het bed en de overige inboedel van zijn slaapkamer en delen van het dak en kozijnen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor het totale woonhuis, waarin die slaapkamer zich bevond, en het aanpandige gebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners (de pleegmoeder van verdachte en de overige pleegkinderen) van dat woonhuis te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, met daarbij ook de aanvullende voorwaarde van urinecontroles die door de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting is geadviseerd. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met het feit dat verdachte nog intensief behandeld moet worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de zware belasting die verdachte op dit moment al heeft, kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 2 september 2018 schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting, waarbij er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. Verdachte heeft zijn dekbedovertrek in brand gestoken, naar eigen zeggen omdat hij zelfmoord wilde plegen. Als gevolg van verdachtes handelen is de slaapkamer van verdachte volledig afgebrand en is er schade ontstaan aan het dak van de woning. De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit en is van oordeel dat de brand veel ernstiger gevolgen had kunnen hebben als er niet op tijd alarm was geslagen. Dat de brand beperkt is gebleven tot de bovenverdieping is niet aan verdachte te danken. Naast materiële schade heeft verdachte ook de levens van zijn pleegmoeder en pleegbroertjes in gevaar gebracht.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 13 juni 2019, opgemaakt door drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), ADHD, een depressieve stemmingsstoornis (thans in remissie), een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en hechtenisproblematiek. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig en was de depressieve stemmingsstoornis nog niet in remissie. Dit beeld is van invloed geweest op verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De GZ-psycholoog schetst twee mogelijke delictscenario's. In beide gevallen komt zij tot de conclusie dat het tenlastegelegde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de deskundige waar het de geconstateerde persoonlijkheidskenmerken betreft. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde, gelet op de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek, aan hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 16 september 2019. De Raad is van mening dat verdachte een consequentie moet ervaren van het delictgedrag in de vorm van een werkstraf. Vanwege de ernst van het feit heeft de Raad daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie overwogen, maar gezien de lage kans op recidive en verdachtes jonge leeftijd en kwetsbaarheid vindt de Raad een voorwaardelijke werkstraf meer passend. Om te voorkomen dat verdachte opnieuw in een situatie/gemoedstoestand terecht komt waarbij hij onjuiste en onveilige keuzes maakt, is het noodzakelijk dat verdachte langdurig behandeling volgt waarbij hij aan de slag gaat met het verwerken van zijn trauma’s en leert om op een adequate manier om te gaan met zijn gevoelens en emoties. Geadviseerd wordt daarom om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden het meewerken aan de noodzakelijk geachte behandeling door Lentis, inclusief vervolghulpverlening. De Raad heeft ter zitting deze voorwaarden aangevuld met de voorwaarde dat verdachte meewerkt aan urinecontroles.
De rechtbank neemt als uitgangspunt bij de op te leggen straf de oriëntatiepunten die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens deze oriëntatiepunten wordt bij jeugdigen, voor brandstichting met aanzienlijke schade gevaarzetting/gevaar voor personen, in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden geacht. De rechtbank houdt in strafmatigende zin sterk rekening met de leeftijd van verdachte en het feit dat hij nog intensieve behandeling dient te ondergaan voor zijn persoonlijke problematiek. Gelet hierop zal de rechtbank in plaats van onvoorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen, met daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie. Hiermee gaat de rechtbank fors uit boven de eis van de officier van justitie. Reden hiervoor is volledig gelegen in de ernst van de bewezenverklaarde brandstichting, waarbij een heftige brand heeft gewoed die onder meer levensgevaar voor drie mensen heeft veroorzaakt. Met een voorwaardelijke jeugddetentie hoopt de rechtbank daarnaast verdachte ervan te doordringen dat hij zich in de toekomst moet weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank bijzondere voorwaarden koppelen, een en ander zoals hierna in het dictum is bepaald.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich onder behandeling van Lentis (of een soortgelijke instantie) stelt en vervolghulp accepteert;
2. dat veroordeelde meewerkt aan urinecontroles als de Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen dat nodig achten om middelengebruik inzichtelijk te maken.
Geeft aan Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

een werkstraf voor de duur van 60 uren.

De werkstraf moet binnen zes maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.R. Bracht en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2019.
Mr. van den Steenhoven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.