Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde voorbedachte rade niet wettig en overtuigend te bewijzen, zodat verdachte volgens haar moet worden vrijgesproken van de poging tot moord.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe eerst aangevoerd dat geen sprake is geweest van voorbedachte rade, zodat verdachte in ieder geval moet worden vrijgesproken van de poging tot moord. Daarnaast is de raadsvrouw van mening dat uit het samenstel van handelingen niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood. Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood zal intreden. Daar is in dit geval geen sprake van geweest. Verdachte stond aan de bijrijderszijde van de auto toen hij zijn schoten heeft gelost en kan vanuit die positie niet hebben gericht op de bestuurderszijde van auto. Verdachte heeft gericht op de voorkant van de auto geschoten. Doordat de auto is gaan rijden is sprake geweest van een andere inschotpositie dan verdachte beoogde. Ten aanzien van de ten laste gelegde bewoordingen 'nu ben je de lul', die zouden kunnen duiden op opzet, heeft de raadvrouw betoogd dat er onvoldoende bewijs dat is dat verdachte dit tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd. Geen enkele getuige heeft dit verdachte horen zeggen, zodat de verklaring van aangever dat verdachte dit tegen hem heeft gezegd niet wordt ondersteund.
De raadsvrouw heeft eveneens voor vrijspraak voor het subsidiair ten laste gelegde bepleit, nu nog niet kan worden vastgesteld of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het is (nog) onbekend of er al dan niet uitzicht is op een volkomen genezing.
Feit 1. primair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 7 september 2018 had ik een revolver bij me. Ik heb daarmee meermalen op de auto van [slachtoffer 1] geschoten
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2018, opgenomen op pagina 95 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018237254 d.d. 8 februari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben doorgereden naar de verkeerslichten bij de kruising Pleiadenlaan en de Zonnelaan. Ik ben op de rijbaan voor het verkeer wat rechtsaf dan wel rechtdoor wil rijden gaan staan met de auto. Daar stond [verdachte] .
Ik opende het raam aan de bijrijderszijde en zei: "Wat is er nou aan de hand dan?" Ik zag dat [verdachte] zijn fiets op de grond gooide. Hij kwam met een versnelde pas op mij aflopen. Ik zag dat hij, terwijl hij naar mij toeliep, een vuurwapen uit zijn broeksband pakte. Ik zag dat hij het wapen trok en op mij richtte. Ik denk dat de afstand tussen mij en [verdachte] ongeveer drie a vier meter bedroeg toen hij begon te schieten.
Uit reflex heb ik mijn hoofd beschermd met mijn rechter arm. Ik heb mijn arm omhoog
gehouden en mijn hoofd naar voren gebogen. Ik gaf gas en ik vermoed dat ik aan
mijn stuur heb getrokken terwijl ik gas gaf. Ik maakte namelijk een U-bocht waardoor
ik op het trottoir uitkwam. Onderweg merkte ik dat ik was geraakt. Ik voelde dat mijn rechter bovenarm nat was. Ik stak mijn hand in mijn kleding en toen ik deze er weer uit haalde zag ik dat mijn hand onder het bloed zat.
3. Een letselrapportage, op 1 maart 2019 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag., forensisch arts GGD Groningen, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
De geconstateerde letsels aan de rechterarm bevinden zich niet in of in de directe nabijheid van vitale onderdelen van het lichaam. De lokalisatie van de letsels kan goed passen bij de toedracht die betrokkene heeft geschetst dat hij de opgeheven en gebogen rechterarm voor zijn hoofd hield toen hij vanaf de rechterzijde werd beschoten. Aan de rechterarm zijn drie verwondingen geconstateerd die goed passen bij schotverwondingen. Gelet op de onderlinge positie van de verwondingen acht ik het zeer onwaarschijnlijk dat de verwondingen aan de onderarm en de bovenarm zijn veroorzaakt door één projectiel. Het is hierdoor aannemelijk dat ten minste twee schoten in de richting van het hoofd van verdachte (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) zijn afgevuurd. Ik acht het niet onwaarschijnlijk dat het slachtoffer aan het hoofd verwond zou zijn geraakt als hij tijdens het schieten zijn rechterarm niet had opgeheven. Een schotverwonding aan het hoofd is in beginsel levensbedreigend.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 september 2018, opgenomen op pagina 155 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Terwijl ik met [verdachte] praat komt mijn zwager ook over de Pleiadelaan aanrijden bij de kruising, het stoplicht waar mijn zwager voor staat is groen en omdat hij anders de hoek om moet rijden, zet hij de auto op een voetgangers stuk neer. Mijn zwager heeft het raam naar beneden gedaan van de bijrijderszijde. Ik zie [verdachte] van zijn fiets springen en ik zie dat hij met zijn linker hand een trekbeweging maakt vanaf heuphoogte. Ik zie dat hij een zwart wapen in zijn handen heeft.
Ik zie dat [verdachte] zijn arm strekt en het wapen richt op de auto van mijn zwager. [verdachte] stond aan de bijrijderszijde enkele meters van de auto vandaan. Ik hoorde dat [verdachte] 2 a 3 keer schoot. De schoten gingen achter elkaar door.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal schotbaanonderzoek d.d. 23 oktober 2018, opgenomen op pagina 248 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Van vijf (5) aangetroffen schotbeschadigingen was gebleken dat deze auto zeker 3 (drie) maal getroffen is door een projectiel dat is afgeschoten door middel van een vuurwapen. Alle drie de schoten werden vanuit verschillende posities aan de rechterzijde van de personenauto afgevuurd. Alle drie de schotbanen waren gericht op de bestuurderszijde van de auto waar het slachtoffer op dat moment aanwezig was. Uit tactische informatie was gebleken dat er kennelijk vier(4) maal geschoten was en dat er bij het slachtoffer twee schotverwondingen waren aangetroffen. Tevens waren in de cilinder van de revolver vier(4) hulzen
aangetroffen. Doordat uit ons onderzoek is gebleken dat de betreffende personenauto
drie(3) maal geraakt is zou dit kunnen verklaren dat het projectiel van het vierde schot mogelijk vanaf een positie rechts naast de personenauto via het geopende raam van het rechter voorportier is verschoten. En dat dit projectiel daarbij de onderarm van het slachtoffer was binnengedrongen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen voor de conclusie dat verdachte een plan had beraamd om aangever van het leven te beroven. Niet vast is komen te staan dat verdachte voorafgaand aan het schieten voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Het handelen van verdachte lijkt veeleer het gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. De rechtbank is daarom, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de voorbedachte rade niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de poging tot moord.
Uit de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen blijkt dat verdachte vanaf een afstand van enkele meters vanuit een positie aan de bijrijderskant van de auto meermalen op de auto van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Deze verklaringen komen overeen met de uitkomsten van het schotbaanonderzoek van de politie. Daarin wordt geconcludeerd dat zeker drie schoten vanuit verschillende posities aan de rechterzijde van de auto zijn afgevuurd en dat alledrie de schotbanen warengericht op de bestuurderszijde van de auto waarop dat moment aangever zat. Een vierde schot is mogelijk vanaf een positie rechts naast de auto via het geopende raam verschoten en terechtgekomen in de onderarm van [slachtoffer 1] . Naar het oordeel van de rechtbank valt hieruit af te leiden dat verdachte gericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten en niet, zoals de raadvrouw heeft betoogd, op de voorkant van de auto heeft gericht.
Aangever heeft verklaard dat hij zijn rechterarm tijdens het schieten gebogen omhoog hield om zijn hoofd te beschermen. Uit het letselrapport volgt dat de locatie van het geconstateerde letsel goed kan passen bij deze toedracht. Er is sprake van een doorschotverwonding aan de binnenzijde van de rechter arm van [slachtoffer 1] en een schotverwonding aan de rechter bovenarm met meerdere kogelfragmenten. De forensisch arts acht het niet onwaarschijnlijk dat [slachtoffer 1] aan zijn hoofd verwond zou zijn geraakt als hij niet zijn rechterarm omhoog had geheven. Een schotverwonding aan het hoofd is in beginsel levensbedreigend. Het handelen van verdachte had aldus de dood van [slachtoffer 1] kunnen veroorzaken. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van handelen dat naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood van [slachtoffer 1] dat zij de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 2.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 september 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen/munitie d.d. 19 december 2018, opgenomen op pagina 242 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018237254 d.d. 8 februari 2019, inhoudend de verklaring van verbalisant.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat [slachtoffer 2] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij is geslagen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat hij is geslagen door een man met een beige shirt aan, dezelfde persoon die [slachtoffer 3] heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij ter plaatse was en dat hij de man was met het beige shirt. Hij heeft tevens erkend dat hij [slachtoffer 3] heeft geslagen. Daarmee is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de mishandeling van [slachtoffer 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen en uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt dat verdachte [slachtoffer 2] niet kan hebben geslagen. Uit camerabeelden blijkt dat verdachte pas komt aanlopen, nadat [slachtoffer 2] is geslagen.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft ontkend dat hij aangever [slachtoffer 2] heeft geslagen. Aangever zelf heeft niet gezien wie hem heeft geslagen. Getuige [getuige 2] heeft als enige getuige verdachte aangewezen als de persoon die aangever heeft geslagen. De rechtbank acht de enkele verklaring van [getuige 2] , tegenover de ontkennende verklaring van verdachte, onvoldoende om tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde te komen.
2.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 september 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2018, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018098423 d.d. 13 september 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft ontkend. Alleen uit de aangifte volgt dat hij [slachtoffer 4] in de bil zou hebben geknepen. Op de foto's zijn de blauwe plekken niet zichtbaar. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van de bewijsbaarheid van het onder 2 en 3 ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
1
.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op koningsnacht kwam ik van een feest in Huize Maas. Ik was dronken en kan me niks meer herinneren. De politie heeft mij camerabeelden laten zien. Ik heb gezien dat ik de beide beveiligers heb geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2018, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018103316 d.d. 3 mei 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Bij Pathé kwam er een man naast me fietsen. Ik zei halverwege dat hij weg moest gaan en dat ik er geen zin aan had. Hij stapte af en kwam naast me lopen. Op de brug kneep hij mij hard in mijn kont.
Noot verbalisanten:
Na het gesprek werd door mij, eerste verbalisant, de linker bil bekeken van [slachtoffer 4]. Ik
zag dat er blauwe plekken zaten, die je zou kunnen refereren aan vingertoppen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 april 2018, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik had toezichtdienst tussen het Hereplein en het Emmaplein. Ik weet niet hoe laat
het was maar ik hoorde en zag dat een negroïde man een blanke blonde vrouw lastig
viel.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 april 2018, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 6] :
Mijn collega en ik zagen een donkergekleurde man op een fiets een meisje lastig vallen. Ik zag dat de man op de fiets dicht in de buurt van het meisje fietste. Dit was op de H.N. Werkmanbrug.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 4] voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Zo heeft de verbalisant waargenomen dat aangeefster blauwe plekken op haar bil had en hebben beide beveiligers gezien dat aangeefster werd lastig gevallen door verdachte. Dit was ook de reden dat verdachte werd aangehouden.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 september 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2018, opgenomen op pagina 48 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018103316 d.d. 3 mei 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2018, opgenomen op pagina 57 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .