ECLI:NL:RBNNE:2019:4089

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
18/730020-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens oplichting van meerdere bedrijven door gebruik te maken van een plof-bv

Op 1 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van oplichting van negen bedrijven in de periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2017. De verdachte fungeerde als 'katvanger' van een zogenaamde 'plof-bv', waarvan hij formeel de directeur was. De plof-bv was betrokken bij een systematische oplichting van bedrijven door goederen te bestellen en te huren zonder deze te betalen of terug te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, meerdere bedrijven heeft bewogen tot de afgifte van goederen door zich voor te doen als bonafide medewerker van de plof-bv. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een aanzienlijk deel van de schade te vergoeden aan de benadeelde partijen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de grote schade die de bedrijven hadden geleden door het handelen van de verdachte en zijn mededaders. De uitspraak is een duidelijke boodschap dat dergelijke frauduleuze praktijken niet worden getolereerd en dat de betrokkenen verantwoordelijk worden gehouden voor hun daden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730020-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
gedagvaard als wonende op het adres [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 augustus 2019 en 17 september 2019. Verdachte is niet verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.H.S. van Rest.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2017, te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of in de provincie Friesland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere bedrijven en/of personen heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, door zich voor te doen als, bonafide, medewerker van het bedrijf [naam bedrijf] te Drachten, met de naam [verdachte] en/of [naam 1] en/of [naam 2], bevoegd om goederen te bestellen en/of te kopen en/of te huren, te weten:
Zaak 2: [benadeelde partij 1]
-een shovel en/of
Zaak 3: [benadeelde partij 2]
-twee kantoorunits en/of
Zaak 4: [benadeelde partij 3]
-twee pakken steigerhout en/of
Zaak 5: [benadeelde partij 4]
-een (grote) hoeveelheid dakpanelen, zetwerk en accessoires en/of
Zaak 6: [benadeelde partij 5]
-een hogedrukreiniger, een kettingzaak, een betonzaagmachine, toebehoren
(5 liter mengsmering) en/of een mobiele hogedrukreiniger en/of
Zaak 7 [benadeelde partij 6]
-een mobiele bar en/of
Zaak 8 [benadeelde partij 7]
-vlees, hapjes en/of een gasbarbecue en/of
Zaak 9: [benadeelde partij 8]
-een aanhangwagen met steiger en/of
Zaak 10 [benadeelde partij 9]
-een barbecue en een luxe barbecuepakket en/of
Zaak 11 [benadeelde partij 10]
-twee aggregaten/generatoren, vier kabels, twee verdeelkasten en/of
Zaak 12: [benadeelde partij 11]
-60 betonplaten, 80 betonplaten en/of 100 betonplaten en/of
Zaak 13: [benadeelde partij 12]
-een pallet vol met schroeven en/of
Zaak 14: [benadeelde partij 13]
-drie pakken steigerhout en/of
Zaak 15: [benadeelde partij 14]
-een AED defibrillator inclusief bijbehorende tas en/of
Zaak 16: [benadeelde partij 15]
-een (grote) hoeveelheid dakpanelen en/of
Zaak 17: [benadeelde partij 16]
-vier pallets dakplaten en/of
Zaak 18: [slachtoffer]
-een geldbedrag van 170 euro en/of
Nagekomen aangifte: [benadeelde partij 17]
-honderd vierkante meter (keramische) tegels;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2017, te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of in de provincie Friesland, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) (een) goed(eren) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist. althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof, te weten:
Zaak 2: [benadeelde partij 1]
-een shovel en/of
Zaak 3: [benadeelde partij 2]
-twee kantoorunits en/of
Zaak 4: [benadeelde partij 3]
-twee pakken steigerhout en/of
Zaak 5: [benadeelde partij 4]
-een (grote) hoeveelheid dakpanelen, zetwerk en accessoires en/of
Zaak 6: [benadeelde partij 5]
-een hogedrukreiniger, een kettingzaak, een betonzaagmachine, toebehoren
(5 liter mengsmering) en/of een mobiele hogedrukreiniger en/of
Zaak 7 [benadeelde partij 6]
-een mobiele bar en/of
Zaak 8 [benadeelde partij 7]
-vlees, hapjes en/of een gasbarbecue en/of
Zaak 9: [benadeelde partij 8]
-een aanhangwagen met steiger en/of
Zaak 10 [benadeelde partij 9]
-een barbecue en een luxe barbecuepakket en/of
Zaak 11 [benadeelde partij 10]
-twee aggregaten/generatoren, vier kabels, twee verdeelkasten en/of
Zaak 12: [benadeelde partij 11]
-60 betonplaten, 80 betonplaten en/of 100 betonplaten en/of
Zaak 13: [benadeelde partij 12]
-een pallet vol met schroeven en/of
Zaak 14: [benadeelde partij 13]
-drie pakken steigerhout en/of
Zaak 15: [benadeelde partij 14]
-een AED defibrillator inclusief bijbehorende tas en/of
Zaak 16: [benadeelde partij 15]
-een (grote) hoeveelheid dakpanelen en/of
Zaak 17: [benadeelde partij 16]
-vier pallets dakplaten en/of
Zaak 18: [slachtoffer]
-een geldbedrag van 170 euro en/of
Nagekomen aangifte: [benadeelde partij 17]
-honderd vierkante meter (keramische) tegels;
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2017, te Drachten, gemeente Smallingerland, en/of in de provincie Friesland, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (een) goed(eren), toebehorende aan (een) ander(en) dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gehuurd en/of gekocht, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten:
Zaak 2: [benadeelde partij 1]
-een shovel en/of
Zaak 3: [benadeelde partij 2]
-twee kantoorunits en/of
Zaak 4: [benadeelde partij 3]
-twee pakken steigerhout en/of
Zaak 5: [benadeelde partij 4]
-een (grote) hoeveelheid dakpanelen, zetwerk en accessoires en/of
Zaak 6: [benadeelde partij 5]
-een hogedrukreiniger, een kettingzaak, een betonzaagmachine, toebehoren
(5 liter mengsmering) en/of een mobiele hogedrukreiniger en/of
Zaak 7 [benadeelde partij 6]
-een mobiele bar en/of
Zaak 8 [benadeelde partij 7]
-vlees, hapjes en/of een gasbarbecue en/of
Zaak 9: [benadeelde partij 8]
-een aanhangwagen met steiger en/of
Zaak 10 [benadeelde partij 9]
-een barbecue en een luxe barbecuepakket en/of
Zaak 11 [benadeelde partij 10]
-twee aggregaten/generatoren, vier kabels, twee verdeelkasten en/of
Zaak 12: [benadeelde partij 11]
-60 betonplaten, 80 betonplaten en/of 100 betonplaten en/of
Zaak 13: [benadeelde partij 12]
-een pallet vol met schroeven en/of
Zaak 14: [benadeelde partij 13]
-drie pakken steigerhout en/of
Zaak 15: [benadeelde partij 14]
-een AED defibrillator inclusief bijbehorende tas en/of
Zaak 16: [benadeelde partij 15]
-een (grote) hoeveelheid dakpanelen en/of
Zaak 17: [benadeelde partij 16]
-vier pallets dakplaten en/of
Zaak 18: [slachtoffer]
-een geldbedrag van 170 euro en/of
Nagekomen aangifte: [benadeelde partij 17]
-honderd vierkante meter (keramische) tegels;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
Algemene bewijsmiddelen
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 mei 2017, opgenomen op pagina 161 van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met nummer 2017125459 d.d. 15 september 2017, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Ik ben eigenaar van een loods gelegen aan het [straatnaam] te Drachten. In november/december 2016 werd ik benaderd door de mij bekende [medeverdachte] uit Drachten. [medeverdachte] vertelde mij dat hij met [verdachte] een bedrijfje had en dat hij een loods voor dat bedrijf zocht. Ik heb toen vanaf december 2016 tot en met maart/april 2017 deze loods aan [medeverdachte] verhuurd.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een [naam bedrijf] betreffend uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 12 mei 2017, opgenomen op pagina 154 en verder van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudend:
KvK-nummer: [kvknummer]. Statutaire naam: [naam bedrijf]. Startdatum onderneming: 30 december 2013. Met ingang van 25-04-2017 is [naam bedrijf] in staat van faillissement verklaard. Activiteiten: Verkrijgen, vervreemden, huren, beheren, administreren, (doen) stichten en exploiteren van onroerende zaken. Renovatie en verbouw van onroerend goed. Handelsonderneming in bouwmaterialen. Telefoonnummers: [telefoonnummer] en [telefoonnummer]. Werkzame personen: 0.
Bestuurders: [verdachte] (directeur, alleen/zelfstandig bevoegd), in functie: 19 december 2016 tot 16 januari 2017 en vanaf 2 maart 2017. [naam 2] (directeur, alleen/zelfstandig bevoegd), in functie: 16 januari 2017 tot 2 maart 2017. Enig aandeelhouder: [verdachte], sedert 19 december 2016.
Algemene gegevens over de jaarrekening: Boekjaar 2016: werknemers 2, totaal activa: 335.266. Boekjaar 2015: werknemers 0, totaal activa: 254. Boekjaar 2014: werknemers 0, totaal activa: 615.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2017, opgenomen op pagina 109 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant]:
Op 25 maart 2017 heb ik een onderzoek ingesteld in een bedrijfsloods aan het [straatnaam] te Drachten. Ik zag dat boven de toegangsdeur een bord hing met daarop de tekst [naam bedrijf].
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juli 2017, opgenomen op pagina 409 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
[naam bedrijf] stond op mijn naam. [medeverdachte] heeft mij ergens eind 2016 benaderd en gevraagd of ik een bestaande BV op naam wilde zetten. Ik ben toen samen met [medeverdachte] naar de Kamer van Koophandel gegaan. Daar heb ik mij laten inschrijven op een al bestaand bedrijf. Volgens het uittreksel wat ik toen kreeg was ik daarna de baas/de directeur van [naam bedrijf]. Ik heb mij daar bij de Kamer van Koophandel gelegitimeerd en een handtekening gezet. Ik heb een kopie van mijn identiteitskaart via mijn gsm naar [medeverdachte] verstuurd.
Ik heb een paar keer samen met [medeverdachte] bestellingen van [naam bedrijf] opgehaald. Ik moest daarbij aanwezig zijn omdat ik de baas was van het bedrijf. [medeverdachte] zei dat hij goederen gehuurd had en dat ik mij als baas/directeur moest legitimeren. Hij zou anders deze spullen niet meekrijgen. [medeverdachte] ging naar bedrijven om te vragen of ze ook spullen hadden die hij nodig had voor [naam bedrijf] en hij vroeg dan of ze ook offertes konden maken. Ik ben met [medeverdachte] op meerdere plaatsen geweest. Dat was voor het ophalen van spullen en op laten maken van offertes. Ik moest gewoon tekenen en dan kregen wij de spullen mee.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 maart 2017, opgenomen op pagina 376 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2]:
In januari 2017 werd ik benaderd door [verdachte]. [verdachte] wist/had gehoord dat ik schulden had en hij zei tegen mij dat hij een soort van bedrijf had en wel werk voor mij had. Hij vroeg aan mij of ik niet eerst mededirecteur wilde worden. Dat zou voor een paar weken zijn en dan zou ik gewoon weer medewerker zijn voor dat bedrijf. Ik ben toen samen met hem naar de Kamer van Koophandel in Groningen gegaan en daar heb ik mij laten inschrijven als directeur bij [naam bedrijf] te Drachten. Ik weet alleen dat hij nog zei dat hij na twee weken mij weer zou laten uitschrijven als directeur.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 17 mei 2017, opgenomen op pagina 330 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 13]:
Op 11 mei 2017 heb ik [naam bedrijf] zag ik dat het bedrijf op 25 april 2017 failliet is verklaard. Bij dit bericht stond een curator vermeld hiermee heb ik contact gelegd. Ik vernam van de curator dat het hier vermoedelijk een zeer omvangrijk fraudezaak betreft. Het blijkt dat [naam bedrijf] een zogenoemde ‘lege bv’ is waar van allerlei fraude praktijken plaatsvinden.
Feit-gerelateerde bewijsmiddelen
Zaak 2: [benadeelde partij 1]
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 14 april 2017, opgenomen op pagina 115 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Ik heb op 11 april 2017 een mini-shovel verhuurd. Enige dagen voor 11 april werd ik gebeld door een meneer die zei dat hij van [naam bedrijf] in Drachten was. Ik meende dat hij zich voorstelde als meneer [verdachte]. Hij zou de shovel één week van ons huren, ingaande dinsdag 11 april 2017, 09.00 uur. Mijn chauffeur, de heer [getuige 4], heeft in mijn opdracht de shovel op genoemde dag en tijd afgeleverd op het [straatnaam] te Drachten. De shovel werd bij aflevering meteen op een andere aanhanger gezet, nota bene achter een Volkswagen Caddy. Op 14 april 2017 werd ik telefonisch benaderd. Ik kreeg een meneer aan de telefoon die mij vertelde dat hij via WhatsApp een shovel te koop aangeboden heeft gekregen. Hij had foto's gezien van de aangeboden shovel en zag dat het ging om een shovel van ons. Hij had namelijk de stickers van [benadeelde partij 1] gezien. Hij heeft mij die foto geappt. Ik zag dat het ging om onze shovel, die wij hadden verhuurd aan [naam bedrijf].
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 april 2017, opgenomen op pagina 121 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4]:
Op 11 april 2017 heb ik een shovel moeten afleveren in Drachten. Deze shovel werd verhuurd aan [naam bedrijf] te Drachten. De shovel werd in ontvangst genomen door een man. Die zat in een rode Volkswagen Caddy. Deze auto stond naast de loods [straatnaam] geparkeerd. De man stapte uit en nam de shovel in ontvangst. Ik heb de shovel van onze aanhanger afgereden en op zijn verzoek op de aanhanger achter die Caddy gereden.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 april 2017, opgenomen op pagina 386 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte]:
Ik heb de gehuurde mini-shovel van [benadeelde partij 1] geprobeerd te verkopen. De machine was niet mijn eigendom.
Zaak 6: [benadeelde partij 5]
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 19 mei 2017, opgenomen op pagina 194 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 5]:
Op 29 maart 2017 kwam een man van [naam bedrijf] langs bij [benadeelde partij 5] materieel verhuur. De man vertelde dat hij [naam 1] heette en bij [naam bedrijf] werkte. Hij vroeg aan mij of hij een hogedrukreiniger kon huren voor werkzaamheden. De man kreeg een hogedrukreiniger van mij mee. De retourdatum van de hogedrukreiniger was 30 maart 2017. Na 30 maart 2017 heb ik meerdere malen telefonisch contact gehad met [naam 1] van [naam bedrijf] en een zekere [verdachte] welke aan de telefoon vertelde dat hij bij [naam bedrijf] werkte. Aan de telefoon gaven [naam 1] en [verdachte] aan dat ze de volgende zaken wilden huren bij [benadeelde partij 5] materieel verhuur: kettingzaag, betonzaagmachine, toebehoren, mobiele hogedrukreiniger, generator. Op 13 april 2017 kwam een man bij [benadeelde partij 5] materieel verhuur die zich voorstelde als [naam 3]. De man vertelde mij dat hij de chauffeur was van [naam bedrijf] en dat hij de goederen kwam halen die gehuurd zouden worden. Ik heb [naam 3] de kettingzaag, de betonzaagmachine plus toebehoren meegegeven. Op de haalbon staat als retourdatum 15 april 2017. Diezelfde middag heb ik telefonisch contact opgenomen met [naam bedrijf]. Ik kreeg [verdachte] aan de telefoon. Ik heb toen aangegeven dat er een paar facturen voldaan moesten worden omdat er nog geen enkele factuur voldaan was. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat dit de volgende dag zou gebeuren. Toen er de volgende dag niemand kwam van [naam bedrijf] wist ik gelijk dat het foute boel was. De volgende goederen zijn door [naam bedrijf] gehuurd en niet retour gekomen: hogedrukreiniger, kettingzaag, betonzaagmachine en toebehoren (5 liter mengsmering) en een mobiele hogedrukreiniger.
Zaak 7: [benadeelde partij 6] Partyverhuur BV
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 24 april 2017, opgenomen op pagina 225 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 6]:
Op 13 april 2017 waren collega's van mij bezig een gehuurde tent op te zetten bij een klant, te weten [naam bedrijf], welke gevestigd is aan [straatnaam] te Drachten. Ik had mailcontact hierover gehad met [naam 6], in dienst van [naam bedrijf]. Ik had hem enkele dagen eerder een offerte gestuurd per mail over de huur van tent en materialen. Deze offerte was akkoord en heb ik per mail bevestigd. Ik had met hem afgesproken dat de tent opgezet zou worden en de huurmaterialen zoals tafels, stoelen, bar en verlichting in de tent neergezet zouden worden. Dit is volgens afspraak uitgevoerd. Vervolgens is er een afspraak gemaakt dat de tent op 15 april 2017 opgehaald zou worden en de verhuurmaterialen in de loods bij genoemd bedrijf gestald zouden worden. De verhuurmaterialen zouden dan p 18 april 2017 opgehaald worden. Mijn collega [naam 4] is op 15 april 2017 naar
Drachten gegaan om de tent op te halen. Hij vertelde mij dat de verhuurmaterialen in de tent stonden. Hij zag dat deze materialen niet gebruikt waren en dat hij de bar niet in de tent had aangetroffen. Mijn collega [naam 5] is op 18 april 2017 naar Drachten gegaan om de bar op te halen. Hij vertelde mij dat hij bij het pand niemand had aangetroffen en dat het pand was afgesloten. Toen ik dit hoorde heb ik telefonisch contact gezocht met huurder [naam 6]. Ik kreeg geen contact met genoemde, waarna ik nog enkele malen heb gebeld. Dit bleef ook zonder resultaat. Hierna heb ik een mail gestuurd gericht aan [emailadres]. Op diezelfde dag ontving ik een mail van bovengenoemde, in de persoon van [naam 6]. Hierin gaf hij aan dat hij de volgende dag contact met mij zou leggen. Ik heb vervolgens geen reactie gehad van [naam 6], geen telefoontje of mail. Op 20 april 2017 kreeg ik een telefoontje van [verdachte]. Hij vertelde mij dat hij een collega was van [naam 6] en dat hij de werkzaamheden had overgenomen van hem. Hij vertelde dat hij de factuur van de huur van de tent en verhuurmaterialen zou betalen. Tot op heden heb ik niets meer vernomen aangaande deze kwestie.
Zaak 8: [benadeelde partij 7]
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 15 mei 2017, opgenomen op pagina 230 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 7]:
Op 13 april 2017 kreeg de slagerij een telefonisch bestelling van [verdachte] van [naam bedrijf] te Drachten. De bestelling hield in dat hij voor 600 euro aan vlees en een gasbarbecue bestelde. Deze bestelling hebben wij op 13 april 2017 gebracht in een tent die naast de loods van [naam bedrijf], op het adres [straatnaam] te Drachten, stond. De bestelling hebben wij daar overhandigd aan een persoon. Met [verdachte] was afgesproken dat wij de gasbarbecue en de andere materialen zoals schalen, kommen en bestek na gebruik weer op zouden halen. Op 14 april 2017 heb ik gebeld met het telefoonnummer van [verdachte]. Ik wilde de barbecue en de andere spullen weer ophalen. Ik ben daarna naar het adres [straatnaam] te Drachten gegaan. Ik zag dat de tent er niet meer stond. Er was ook niemand meer aanwezig. Ook niet in de loods van [naam bedrijf]. Daarna heb ik niets meer gehoord van [naam bedrijf] en of [verdachte]. De gasbarbecue en andere spullen zoals schalen, kommen en bestek zijn ook niet door [naam bedrijf] en of [verdachte] teruggebracht.
Zaak 9: [benadeelde partij 8]
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 22 mei 2017, opgenomen op pagina 233 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 8]:
Voor 20 april 2017 was er een reservering gedaan voor 10 meter rolsteiger door [verdachte] van [naam bedrijf]. Op afspraak kwam een persoon om een steiger te halen. Deze persoon kwam de 10 meter steiger afhalen. De steiger zou voor een week gehuurd worden en 27 april teruggebracht worden. Omdat de steiger niet teruggebracht was heb ik op 28 april 2017 telefonisch contact gezocht met de huurder. Ik hoorde toen dat het nummer was afgesloten.
Zaak 10: [benadeelde partij 9]
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 2 mei 2017, opgenomen op pagina 239 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 9]:
Op 20 april 2017 werd ik gebeld door iemand van [naam bedrijf] gevestigd aan het [straatnaam] te Drachten. Ik sprak toen met [verdachte]. Men wilde een barbecue huren voor 40 personen. Op vrijdag 21 april 2017 werd ik gebeld met de mededeling dat er wel een monteur vrij/over was die het luxe barbecuepakket wel even kon ophalen. Die middag verscheen een persoon om het pakket af te halen. Hij noemde zich [naam 6] of iets wat hier op lijkt. Afgesproken was dat de barbecue op 25 of dinsdag 26 april 2017 terug gebracht zou worden. Toen ik op 27 april 2017 de barbecue nog niet terug had heb ik gebeld met [verdachte] van [naam bedrijf]. Van hem kreeg ik het volgende te horen: ‘Och is die nog niet terug gebracht, ik ga dat regelen.’ Toen ik op 28 april 2017 nog niets terug had ontvangen en [verdachte] weer belde kreeg ik van hem een telefoonnummer van [naam 6]. Dit nummer heb ik gebeld maar kreeg geen gehoor. Toen ik later nogmaals contact op nam met beide genoemde nummers omdat ik nog niets van hun had gehoord waren deze nummers uitgeschakeld.
Zaak 11: [benadeelde partij 10]
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 15 mei 2017, opgenomen op pagina 247 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 10]:
Op 19 april 2017 had mijn bedrijf telefonisch en via de mail ([emailadres]) contact met de heer [verdachte] van [naam bedrijf] in Drachten. [verdachte] wilde twee aggregaten/ generatoren, 4 kabels en 2 verdeelkasten bij ons huren voor twee dagen werk in Zoutkamp. Na goedkeuring van de offerte door [naam bedrijf], vertelde [verdachte] dat een medewerker van [naam bedrijf] op 21 april 2017 alles op zou komen ophalen.
Op 21 april 2017 heeft [verdachte] samen met nog een andere onbekende man de
aggregaten opgehaald. [verdachte] heeft zich bij ons gelegitimeerd met zijn ID-pas en een uittreksel KvK van [naam bedrijf]. Bij het ophalen zijn nog 2 extra verdeelkasten en 4 extra kabels aan [verdachte] meegegeven. Op 27 april 2017 waren de aggregaten nog niet terug gebracht. Ik heb toen gebeld met [verdachte]. [verdachte] vertelde mij dat de aggregaten in Oosterwolde stonden en dat hij alles terug zou brengen. Dat is tot op heden nog steeds niet gebeurd. Na 27 april 2017 kreeg ik via andere ondernemers kreeg ik te horen dat [naam bedrijf] meerdere bedrijven had opgelicht en dat er meerdere gedupeerden waren.
Zaak 16: [benadeelde partij 15]
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 16 mei 2017, opgenomen op pagina 339 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 11]:
Op 3 februari 2017 ontving ik een email van het mailadres [emailadres]. Ik las in de e-mail dat gevraagd werd naar de levering van dakpanelen. Er werd geïnformeerd naar 150 dakplaten. Ik zag dat de mail ondertekend was met [naam 1], namens [naam bedrijf]. Ik zag tevens de vermelding van de website van het bedrijf [website] en het telefoonnummer [telefoonnummer]. Ik heb het bedrijf opgezocht op internet en dit bleek een bestaand bedrijf. Ik heb navraag gedaan bij de Kamer van Koophandel en daar bleek het bedrijf ingeschreven te staan en krediet te hebben. Ik had hiermee voldoende vertrouwen om zaken te doen met deze man. Ik heb een e-mail gestuurd dat ik de gevraagde bestelling kan leveren en heb deze op 20 februari 2017 laten afleveren. De afgetekende bon is ondertekend met de naam [naam 1]. Kort hierna werd ik gebeld door [naam 1]. Hij vroeg om 17 nieuwe dakpanelen te leveren. Dat heb ik op 3 maart 2017 gedaan. De afspraak was dat de leveringen binnen 14 dagen betaald moesten zijn, maar er is nooit betaald voor de levering. Ik heb meerdere keren telefonisch en via e-mail contact gezocht met [naam 1]. De telefoon werd niet opgenomen en de e-mail werd niet beantwoord.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juli 2017, opgenomen op pagina 409 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte]:
Toen ik bij de loods van [naam bedrijf] was op het industrieterrein in Drachten zag ik naast de loods een nieuwe stapel dakplaten liggen. [medeverdachte] zei tegen mij dat hij met deze dakplaten ergens aan het werk moest.
Zaak 17: [benadeelde partij 16]
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 2 augustus 2017, opgenomen op pagina 348 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 12]:
Op 2 februari 2017 kregen wij een mail van [naam 1] van het bedrijf [naam bedrijf]. Hierin vraagt [naam 1] om een offerte voor een renovatieklus. [naam 1] ging akkoord met de offerte. Het e-mailadres van [naam 1] is [emailadres]. Op een gegeven moment heb ik nog telefonisch contact gehad met [naam 1] over de offerte. In totaal zijn 68 dakplaten geleverd. De factuur is per post naar het adres [straatnaam], te Drachten gestuurd. Nadat er niet betaald werd heb ik er op een gegeven moment achteraan gebeld. Ik kreeg [naam 1] niet meer te pakken. We hebben nooit wat betaald gekregen voor de dakplaten.
19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juli 2017, opgenomen op pagina 409 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte]:
Toen ik bij de loods van [naam bedrijf] was op het industrieterrein in Drachten zag ik naast de loods een nieuwe stapel dakplaten liggen. [medeverdachte] zei tegen mij dat hij met deze dakplaten ergens aan het werk moest.

Bewijsoverweging

De rechtbank overweegt ten aanzien van het primaire feit het volgende:
Uit het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 12 mei 2017 komt naar voren dat [naam bedrijf] op 30 december 2013 is opgericht. De vennootschap lijkt tot het boekjaar 2016 een slapend bestaan te leiden. De vennootschap heeft geen personeel in dienst en beschikt over zeer weinig activa. In het boekjaar 2016 wordt het bedrijf geactiveerd en stijgt het aantal werknemers van nul naar twee. Daarnaast vindt een aanzienlijke toename plaats van de activa (van € 254,00 naar € 335.266,00). Op 19 december 2016 wordt bovendien een nieuwe bestuurder aangesteld, te weten medeverdachte [verdachte]. [verdachte] wordt op 16 januari 2017 als bestuurder vervangen door [naam 2], die op 2 maart 2017 weer uit functie treedt. [verdachte] wordt vervolgens opnieuw benoemd als bestuurder en blijft dat ook tot het faillissement van het bedrijf, eind april 2017. Volgens het uittreksel houdt [naam bedrijf] zich bezig met het verkrijgen, vervreemden, huren, beheren, administreren, stichten en exploiteren van onroerende zaken, en de renovatie en verbouw van onroerend goed. [naam bedrijf] is, althans op papier, een handelsonderneming in bouwmaterialen.
In de tenlastegelegde periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2017 worden op naam van [naam bedrijf] op grote schaal goederen besteld bij diverse bedrijven, zowel om te huren als om te kopen, onder andere door ‘[verdachte]’. Deze goederen worden na afgifte echter niet betaald en ook niet geretourneerd. De leveranciers die hierop actie ondernemen, worden vervolgens van het kastje naar de muur gestuurd door diverse ‘medewerkers’ van het bedrijf. Daarnaast blijkt het contact met de ‘medewerkers’ van [naam bedrijf] uitermate moeizaam te verlopen of zelfs onmogelijk te worden. De leveranciers wordt meerdere malen voorgeschoteld dat betaling of retournering spoedig gerealiseerd zal worden. Dit blijkt echter niet het geval te zijn.
Het faillissement van [naam bedrijf] is uitgesproken op 25 april 2017, hoewel [naam bedrijf] medio februari 2017 nog kredietwaardig was voor een bedrag van € 22.500,00. De ‘medewerkers’ van het bedrijf blijken met de noorderzon te zijn vertrokken, kennelijk met het doel om de verhaalsmogelijkheden van de leveranciers te bemoeilijken. In totaal doen 18 bedrijven aangifte van oplichting/verduistering tegen (medewerkers van) [naam bedrijf] in de relatief korte periode dat het bedrijf actief is geweest.
De rechtbank constateert dat niet is gebleken dat vanuit [naam bedrijf] in die periode daadwerkelijke legale economische activiteiten werden ondernomen. Bovendien heeft geen van de bij de vennootschap betrokken personen een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd over de werkelijke activiteiten van de vennootschap. Dat [naam bedrijf] geen normaal functionerend bedrijf was, wordt ook ondersteund door de verklaring van aangever [getuige 13]. Hij vernam van de curator van [naam bedrijf] dat de vennootschap een ‘lege bv’ was waar allerlei fraudepraktijken zouden plaatsvinden. De rechtbank acht deze omstandigheden dan ook redengevend voor de vaststelling dat [naam bedrijf] een ‘lege bv’ was. De stelling van de verdediging dat het bedrijf wél legale activiteiten heeft ontplooid, acht de rechtbank onaannemelijk, nu daarvoor onvoldoende ondersteuning is. Dat het bedrijf op enig moment een (beperkt) kredietwaardige status genoot, maakt dit niet anders. De kredietwaardigheid van het bedrijf wordt deels gebaseerd op informatie uit het verleden en heeft vooral betrekking op de vraag of het bedrijf economisch sterk genoeg is om een krediet te krijgen. Dat staat los van de vraag of het bedrijf al dan niet reële activiteiten verrichtte.
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van het grote aantal benadeelden, de relatief korte pleegperiode, de gelijksoortige modus operandi in de primair ten laste gelegde zaken, alsmede het ontbreken van reële legale activiteiten, erop duidt dat [naam bedrijf] werd misbruikt als ‘plof-bv’. Bij deze vorm van fraude wordt doorgaans een inactieve vennootschap overgenomen met de intentie om deze in korte tijd vol te laten lopen met schulden, bijvoorbeeld door een grote hoeveelheid goederen te bestellen zonder te betalen, in de wetenschap dat het bedrijf binnen korte tijd failliet zal worden verklaard. Blijkens de uiterlijke verschijningsvorm van de in de BV verrichte gedragingen was in alle zaken sprake van een vooropgezet plan om bestelde goederen af te nemen zonder deze te betalen of te retourneren. Alle betrokkenen bij [naam bedrijf] hadden daartoe ook het oogmerk. Deze vaststelling wordt ondersteund door de bewijsmiddelen in de zaak [benadeelde partij 1], waaruit blijkt dat het op naam van [naam bedrijf] gehuurde goed na aflevering werd doorverkocht, zonder dat dit goed geretourneerd werd. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn geweest dan dat [naam bedrijf] in de periode na haar activatie in 2016 enkel is gebruikt als dekmantel voor criminele activiteiten. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de personen achter [naam bedrijf] door middel van een vooropgezette, georganiseerde vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken gaven met het doel om daarvan misbruik te maken. Dit handelen bestond eruit dat die personen ten opzichte van leveranciers telkens de valse hoedanigheid aannamen van bonafide medewerkers van een normaal vastgoedbedrijf. Vanuit [naam bedrijf] werd ogenschijnlijk gehandeld conform het in het maatschappelijk verkeer geldende patroon dat enerzijds de leveranciers goederen verhuren of verkopen en anderzijds de klant die goederen tijdig betaalt of retourneert. Om een indruk van betrouwbaarheid te creëren was het bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, was de gehuurde loods gehuurd voorzien van het bedrijfslogo, werd gebruikt gemaakt van e-mailadressen en telefoonnummers en had het bedrijf een website. De rechtbank acht het aannemelijk dat de gedupeerde bedrijven onder invloed van deze onjuiste voorstelling van zaken zijn overgegaan tot de afgifte van goederen. Het is in het handelsverkeer immers niet ongebruikelijk dat op basis van goed vertrouwen wordt geleverd, zonder al te diepgaande controles, in de veronderstelling dat de goederen tijdig zullen worden betaald en/of geretourneerd. De rechtbank is niet gebleken van specifieke signalen die de bedrijven aanleiding hadden moeten geven om dit bedrieglijk handelen te onderkennen of om nader onderzoek in te stellen.
Uit het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 12 mei 2017 blijkt verder dat verdachte in de relatief korte periode dat [naam bedrijf] actief is geweest, zich tot tweemaal toe heeft ingeschreven als bestuurder van deze vennootschap. Als bestuurder was verdachte telkens alleen/zelfstandig bevoegd directeur en had hij geen medebestuurders. Verdachte had bovendien sinds 19 december 2016 de status van enig aandeelhouder van de vennootschap.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat [medeverdachte] hem eind 2016 heeft benaderd om zich als bestuurder van [naam bedrijf] te laten inschrijven. Dit zou verdachte hebben gedaan omdat [medeverdachte] zelf, naar eigen zeggen, een BKR-registratie zou hebben. Verdachte is vervolgens met [medeverdachte] naar de Kamer van Koophandel gegaan, heeft zich daar gelegitimeerd en zich ingeschreven als directeur. Verdachte verklaarde dat hij tevens een kopie van zijn ID-kaart naar [medeverdachte] had gestuurd ten behoeve van deze inschrijving.
Na ongeveer één maand heeft verdachte het bestuur over de vennootschap overgedragen aan medeverdachte [naam 2]. Deze [naam 2] verklaarde dat verdachte hem in januari 2017 had benaderd met de vraag of hij zich voor een paar weken zou willen inschrijven als directeur van [naam bedrijf]. [naam 2] is vervolgens samen met verdachte naar de Kamer van Koophandel gegaan en heeft zich ingeschreven als directeur. Blijkens het voornoemde uittreksel uit het Handelsregister is [naam 2] op 2 maart 2017 weer afgetreden als bestuurder, waarna verdachte opnieuw directeur werd van de vennootschap.
Verdachte heeft verklaard dat hij tezamen met medeverdachte [medeverdachte] verschillende bedrijven heeft bezocht om daar goederen op te halen. Deze goederen had [medeverdachte] besteld op naam van [naam bedrijf]. Verdachte moest zich vervolgens bij die bedrijven legitimeren als eigenaar van [naam bedrijf], zodat [medeverdachte] de goederen meekreeg. Verdachte kreeg naar eigen zeggen geen vergoeding voor deze diensten, terwijl hierbij meer inspanning van hem werd verwacht dan een eenmalig bezoek aan de Kamer van Koophandel.
Uit het procesdossier is niet gebleken dat verdachte zich op enige wijze heeft ingespannen om kennis te krijgen van de context waarin hij zijn activiteiten heeft verricht. Een toelichting op het feit dat hij in een korte periode tot tweemaal toe, met een korte onderbreking, in het Handelsregister ingeschreven heeft gestaan als bestuurder, is niet gegeven. Dat geldt ook voor het feit dat verdachte een derde (medeverdachte [naam 2]) heeft ingeschakeld om in zijn plaats gedurende enkele weken als bestuurder op te treden. Een logische verklaring waarom verdachte in zijn hoedanigheid van directeur de door [medeverdachte] bestelde goederen moest ophalen, terwijl verdachte de facto niet betrokken zou zijn geweest bij de vennootschap en hij voor deze diensten geen vergoeding kreeg, is evenmin gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op duiden dat verdachte zich heeft opgeworpen als ‘katvanger’. Verdachte heeft zich laten inschrijven als directeur en heeft in die hoedanigheid meermalen goederen opgehaald die waren besteld namens [naam bedrijf]. Verdachte verrichtte deze handelingen voor en met medeverdachte [medeverdachte], die betrokken was bij de activiteiten vanuit de ‘plof-bv’ [naam bedrijf]. Het is algemeen bekend dat degenen die feitelijk achter zulke ‘plof-bv’s’ zitten, doorgaans katvangers aanstellen die het risico moeten dragen indien de criminele activiteiten aan het licht zouden komen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn geweest dat verdachte wist dat hij als ‘katvanger’ optrad en dat hij globale wetenschap heeft gehad dat zijn naam en identiteit gebruikt werden voor frauduleuze activiteiten onder de dekmantel van [naam bedrijf]. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Uit de wijze waarop werd geopereerd, leidt de rechtbank af dat [verdachte], [medeverdachte], en de andere personen achter [naam bedrijf] hierbij bewust en nauw samenwerkten en dat verdachte ook opzet had op die bewuste en nauwe samenwerking. Nu verdachte kennelijk geen enkel onderzoek heeft gedaan naar de activiteiten vanuit [naam bedrijf], waarvan hij meermalen bestuurder is geweest, heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een bijdrage heeft geleverd aan die strafbare handelingen. Die bijdrage was substantieel, omdat verdachte zijn legitimatiebewijs beschikbaar heeft gesteld en zich als bestuurder heeft laten inschrijven. Daarmee heeft verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op het grondfeit in alle zaken waarin zijn naam werd gebruikt of waaruit blijkt dat hij betrokken is geweest bij de uitvoering van het delict. Gelet op zijn rol, het feit dat hij (een afschrift van) zijn legitimatiebewijs heeft verstrekt en zijn bereidheid om naar buiten toe als directeur van [naam bedrijf] op te treden, houdt de rechtbank verdachte ook aansprakelijk voor gevallen van oplichting waarbij wel gebruik is gemaakt van zijn naam, maar waarbij hij mogelijk geen feitelijke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte tussen 1 december 2016 en 30 april 2017, met anderen, de bedrijven [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 16] heeft opgelicht door zich voor te doen als bonafide medewerker van het bedrijf [naam bedrijf].
De rechtbank is van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij de zaken van
[benadeelde partij 18], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 12], [benadeelde partij 13], [benadeelde partij 14], [slachtoffer] en [benadeelde partij 17] onvoldoende uit het dossier is gebleken. De rechtbank komt daarom niet tot bewezenverklaring in deze zaken. De enkele omstandigheid dat de aangever in de zaak [slachtoffer] verklaard heeft dat ene [naam 7], een Facebookvriendin van [naam 1], verklaard zou hebben dat [naam 1] in het echt [verdachte] heet, doet daar niet aan af nu uit het dossier niet is gebleken wat de redenen van wetenschap van deze [naam 7] zijn geweest.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair:
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2017, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, meerdere bedrijven heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, door zich voor te doen als, bonafide, medewerker van het bedrijf [naam bedrijf] te Drachten, met de naam [verdachte], te weten:
Zaak 2: [benadeelde partij 1]
-een shovel en
Zaak 6: [benadeelde partij 5]
-een hogedrukreiniger, een kettingzaak, een betonzaagmachine, toebehoren
(5 liter mengsmering) en een mobiele hogedrukreiniger en
Zaak 7 [benadeelde partij 6]
-een mobiele bar en
Zaak 8 [benadeelde partij 7]
-vlees, hapjes en een gasbarbecue en
Zaak 9: [benadeelde partij 8]
-een aanhangwagen met steiger en
Zaak 10 [benadeelde partij 9]
-een barbecue en een luxe barbecuepakket en
Zaak 11 [benadeelde partij 10]
-twee aggregaten/generatoren, vier kabels, twee verdeelkasten en
Zaak 16: [benadeelde partij 15]
-een grote hoeveelheid dakpanelen en
Zaak 17: [benadeelde partij 16]
-vier pallets dakplaten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, waaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportage van 25 juli 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich in de periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2017 met anderen schuldig gemaakt aan oplichting van in totaal 9 bedrijven. Daartoe heeft verdachte gefungeerd als ‘katvanger’ van de ‘plof-bv’ [naam bedrijf], waarvan hij formeel directeur was. De personen achter dit bedrijf hebben vervolgens op een georganiseerde en haast bedrijfsmatige wijze bedrijven gedupeerd door goederen te bestellen en te huren zonder die te betalen of te retourneren. Hierdoor hebben verdachte en zijn mededader(s) een grove inbreuk gemaakt op het vertrouwen van deze bedrijven. Meer in het algemeen is hierdoor ook het vertrouwen aangetast dat partijen in het handelsverkeer nu eenmaal in elkaar moeten stellen om zaken te kunnen doen. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door eigen financieel gewin. Hij heeft geen oog gehad voor de grote schade en overlast die onder de leveranciers werd aangericht. Dit klemt te meer nu het financiële nadeel dat deze ondernemers hebben geleden, op geen enkele wijze is vergoed.
De rechtbank weegt voorts in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Op 27 februari 2015 is verdachte bovendien veroordeeld tot een taakstraf ter zake van opzetheling en diefstal in vereniging. Die taakstraf heeft de verdachte vóór het plegen van de huidige feiten verricht. Op grond van artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan verdachte daarom niet opnieuw worden veroordeeld tot enkel een taakstraf. De rechtbank is, gelet op al het vorenstaande, van oordeel dat voor de onderhavige feiten enkel een vrijheidsbenemende straf is aangewezen.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en oplegging daarvan geboden. Het voorwaardelijk deel daarvan dient als forse stok achter de deur om verdachte te weerhouden van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal hieraan een proeftijd van drie jaren verbinden. De rechtbank ziet geen grond voor oplegging van bijzondere voorwaarden, zodat aan het voorwaardelijke deel enkel de algemene voorwaarde zal worden gekoppeld dat verdachte in de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zal plegen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
- [benadeelde partij 18], tot een bedrag van € 1.463,96 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 3], tot een bedrag van € 2.922,61 ter zake van materiële schade;
- [benadeelde partij 4], tot een bedrag van € 11.891,48 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente , alsmede € 3.950,00 aan proceskosten;
- [benadeelde partij 5], tot een bedrag van € 11.320,50 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 6], tot een bedrag van € 2.637,80 ter zake van materiële schade en
€ 1.300,85 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 7], tot een bedrag van € 1.270,25 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 8], tot een bedrag van € 2.725,00 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 11], tot een bedrag van € 29.768,42 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 12], tot een bedrag van € 3.169,75 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 13], tot een bedrag van € 3.171,44 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede € 460,00 aan proceskosten;
- [benadeelde partij 14], tot een bedrag van € 1.251,85 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 15], tot een bedrag van € 17.201,11, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 16], tot een bedrag van € 3.000,00 ter zake van materiële schade en € 1.750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente;
- [benadeelde partij 17], tot een bedrag van € 5.745,53, vermeerderd met wettelijke rente;
- [slachtoffer], tot een bedrag van € 170,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de volgende vorderingen hoofdelijk worden toegewezen: [benadeelde partij 3] (tot een bedrag van € 2.415,38), [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 11] (tot een bedrag van € 24.602,00), [benadeelde partij 13] (tot een bedrag van € 3.688,26), [benadeelde partij 14], [benadeelde partij 15], (tot een bedrag van
€ 14.728,36), [benadeelde partij 16], [slachtoffer] en [benadeelde partij 17] (tot een bedrag van € 4.748,37). De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat ten aanzien van de voornoemde vorderingen de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 6] Tentenverhuur.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van vorderingen van de benadeelde partijen het volgende:
Ten aanzien van de gevallen van oplichting van [benadeelde partij 18], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 12], [benadeelde partij 13], [benadeelde partij 14], [slachtoffer] en [benadeelde partij 17] is de rechtbank niet tot een bewezenverklaring gekomen. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. Deze vorderingen kunnen desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- [benadeelde partij 5]:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet is betwist door verdachte, zal daarom worden toegewezen tot het gestelde schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 april 2017.
- [benadeelde partij 6]:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het gestelde schadebedrag minus de btw, te weten € 3.255,08, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 april 2017. De rechtbank heeft daarbij de gevorderde immateriële schade verbeterd gelezen als materiële schade. Ten aanzien van het meer gevorderde zal de rechtbank de vordering afwijzen.
- [benadeelde partij 7]:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het gevorderde schadebedrag minus de btw, te weten € 1.198,35, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 april 2017. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
- [benadeelde partij 8]:
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank thans over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Immers is de hoogte van de schade niet onderbouwd met enig stuk, en blijkt die hoogte evenmin uit het procesdossier. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- [benadeelde partij 11]:
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het procesdossier (in het bijzonder de aangifte van [getuige 14]) en de slachtofferstukken voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het gestelde schadebedrag minus btw, te weten
€ 24.602,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 april 2017. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
- [benadeelde partij 15]:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. Voor wat betreft de schadepost ‘materialen’ zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 13.203,40, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 april 2017. Dit betreft de schade bestaande uit onbetaald gebleven levering van dakplaten minus de btw. Ten aanzien van deze schadepost zal de rechtbank het meer gevorderde afwijzen.
Voor wat betreft de schadepost ‘reiskosten’ is de rechtbank van oordeel dat deze schadepost niet onderbouwd is en ook niet anderszins aannemelijk is geworden. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft deze schadepost daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. In de schadepost ‘rente’ wordt reeds voorzien door de toewijzing van wettelijke rente, zodat de rechtbank de separate rentevordering zal afwijzen.
- [benadeelde partij 16]:
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het procesdossier en de slachtofferstukken voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. Voor wat betreft de gestelde materiële schade, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, zal de rechtbank de vordering toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 april 2017. Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte in zijn persoon is aangetast. Daartoe zijn gevoelens van onrechtvaardigheid en een beschadigd vertrouwen onvoldoende. Voorts is niet door deskundigenrapportage aangetoond dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft bekomen, dan wel dat sprake is van een zodanig ernstige normschending dat de gevolgen daarvan voor de benadeelde ook neerkomen op een aantasting in de persoon. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de immateriële schade daarom afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte/medeverdachten deze al heeft/hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 11], [benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 16] tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die deze benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De rechtbank bepaalt voorts dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 18], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 12], [benadeelde partij 13], [benadeelde partij 14], [slachtoffer] en [benadeelde partij 17] hun eigen kosten dragen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit en dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van zaak 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 18]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak 4:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak 5:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak 6:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 11.320,50 (zegge: elfduizend driehonderdtwintig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5], te betalen een bedrag van € 11.320,50 (zegge: elfduizend driehonderdtwintig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 73 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 11.320,50 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van zaak 7:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.255,08 (zegge: drieduizend tweehonderdvijfenvijftig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6], te betalen een bedrag van € 3.255,08 (zegge: drieduizend tweehonderdvijfenvijftig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 3.255,08 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van zaak 8:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 7]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.198,35 (zegge: duizend honderdachtennegentig euro en vijfendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7], te betalen een bedrag van € 1.198,35 (zegge: duizend honderdachtennegentig euro en vijfendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 1.198,35 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van zaak 9:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 8]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Ten aanzien van zaak 16:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 11]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 24.602,00 (zegge: vierentwintigduizend zeshonderdtwee euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 11], te betalen een bedrag van € 24.602,00 (zegge: vierentwintigduizend zeshonderdtwee euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 158 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 24.602,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 11], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van zaak 13:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 12]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak 14:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 13]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak 15:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 14]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak 16:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 15]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 13.203,40 (zegge: dertienduizend tweehonderddrie euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de meer gevorderde schade ten aanzien van de schadepost ‘dakpanelen’ en de gevorderde schade ten aanzien van de schade post ‘rente’ af.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 15], te betalen een bedrag van € 13.203,40 (zegge: dertienduizend tweehonderddrie euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 85 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 13.203,40 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 15], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van zaak 17:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 16]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 16], te betalen een bedrag van € 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 19 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 3.000,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 16], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van zaak 18:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de nagekomen aangifte:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 17]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2019.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.