ECLI:NL:RBNNE:2019:407

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
C/19/125178 / KG ZA 18-207
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de gemeente Tynaarlo tot verhuur van gronden voor tijdelijke supermarkt aan Ahold REC

In deze zaak vorderden de eiseressen, Albert Heijn [H.] B.V. en Ahold Europe Real Estate & Construction B.V., dat de gemeente Tynaarlo verplicht werd om de gronden te verhuren die nodig zijn voor de realisatie van een tijdelijke Albert Heijn supermarkt op het PBH-terrein. De gemeente had eerder een omgevingsvergunning verleend voor deze tijdelijke supermarkt, maar weigerde nu medewerking te verlenen aan de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente eerder toezeggingen had gedaan en dat er geen zwaarwegende redenen waren om deze toezeggingen niet na te komen. De rechter stelde vast dat de gemeente de gronden binnen 14 dagen moest verhuren aan Ahold REC, tegen de voorwaarden zoals eerder overeengekomen. De gemeente werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van toezeggingen door overheden en de rechtsbescherming van ondernemers die afhankelijk zijn van dergelijke toezeggingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/125178 / KG ZA 18-207
Vonnis in kort geding van 7 februari 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALBERT HEIJN [H.] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AHOLD EUROPE REAL ESTATE & CONSTRUCTION B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Zaandam,
eiseressen,
advocaten: mrs. J.C. van Oosten en P.W. den Hollander te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE TYNAARLO,
zetelende te Vries,
gedaagde,
advocaten: mrs. W.R. van der Velde en S.A. Frijling te Groningen.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk als [H.] c.s. (enkelvoud) worden aangeduid. Zo nodig zullen eiseressen afzonderlijk [H.] en Ahold REC genoemd worden. Gedaagde zal als de gemeente worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [H.] c.s. van 17 december 2018 met producties;
  • de conclusie van antwoord van de gemeente met producties;
  • de door [H.] c.s. op 15 januari 2019 ingediende producties;
  • de mondelinge behandeling van 17 januari 2019;
  • de pleitnota van [H.] c.s.;
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
[H.] c.s. heeft aan het einde van de mondelinge behandeling aangegeven dat zij bereid is om nader overleg te voeren met de gemeente over (een oplossing van) het onderhavige geschil. De gemeente heeft op 18 januari 2019 laten weten onvoldoende aanknopingspunten voor nader overleg te zien. Hierna is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Aan de oostzijde van (het centrum van) Zuidlaren is in de jaren 60 van de vorige eeuw door de Stichting Prins Bernardhoeve (hierna de stichting) een beurshallencomplex ontwikkeld. Voor de exploitatie van de beurshallen waren enkele aan de gemeente in eigendom toebehorende percelen nodig. Deze zijn destijds door de gemeente in erfpacht gegeven aan de stichting. In 2006 heeft de stichting de beurshallen verkocht aan [L.] Jaarmarkten B.V. (verder [L.] ), die de beurshallen tot aan de afbraak in 2012 heeft geëxploiteerd. Ook de erfpachtrechten zijn toen overgegaan op [L.] . In de periode 2008-2012 is tussen de gemeente en [L.] (als projectontwikkelaar) gesproken over een herontwikkeling van het gehele Prins Bernardhoeve terrein (hierna PBH-terrein). Dat terrein heeft een omvang van ongeveer 20 hectare.
2.3.
Sinds 5 november 2001 wordt door [H.] als franchisenemer een A(lbert) H(eijn) supermarkt aan de Stationsweg 33 in Zuidlaren geëxploiteerd. Zuidlaren maakt deel uit van de gemeente (Tynaarlo). Het pand waarin [H.] haar supermarkt exploiteert, is eigendom van een lokale ondernemer, die het pand verhuurt aan Ahold REC. Ahold REC verhuurt het pand door aan [H.] .
2.4.
[H.] c.s. heeft bij brief van 11 oktober 2013 een verzoek ingediend bij de gemeenteraad om haar AH supermarkt naar het PBH-terrein te (mogen) verhuizen. [H.] c.s. heeft daarbij aangegeven dat de verkoopruimte van de huidige supermarkt niet voldoet aan de gangbare normen die Albert Heijn hanteert, dat er te weinig parkeerplaatsen zijn en dat de omzetgroei van de AH supermarkt in Zuidlaren stagneert. Uit de brief blijkt dat [H.] c.s. met [L.] overeenstemming heeft over een toekomstbestendige supermarkt op het PBH-terrein.
2.5.
Het hiervoor genoemde verzoek is op 4 februari 2014 besproken in de vergadering van de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft op dit verzoek welwillend gereageerd met zijn raadsbesluit nr. 7. Daarin is overwogen dat in het centrumgebied van Zuidlaren behoefte is aan twee volwaardige full-service supermarkten, uitbreiding van de AH supermarkt op de huidige locatie geen optie is en dat voor de gewenste opschaling van de AH supermarkt daarom een alternatieve locatie moet worden gevonden waar deze ruimtelijk wel goed is in te passen. De voorzijde van het voormalige PBH-complex is volgens de gemeenteraad een goed alternatief is. Het dictum van het besluit luidt: "
medewerking verlenen aan het verplaatsen en vergroten van de AH supermarkt van de Stationsweg naar de voorzijde van het PBH complex te Zuidlaren met een maximale winkelvloeroppervlakte van 1.500 m2 en maximaal 2.000 m2 bruto vloeroppervlakte, onder de voorwaarde dat de te verlaten locatie aan de Stationsweg wordt heringevuld met een subtrekker in het niet-dagelijkse (detailhandel)segment."
2.6.
Op 16 december 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders (verder: het college) een "kaderstellende nota" naar de gemeenteraad gestuurd over de ontwikkeling van het PBH-terrein, ter bespreking in de raadsvergadering van 13 januari 2015. In deze nota is onder meer het volgende opgenomen:
"besluitvorming rondom de verplaatsing van de Albert Heijn (februari 2014)
Begin 2013 ontstond er discussie over nut en noodzaak van de beoogde verplaatsing van de Albert Heijn.
Uiteindelijk heeft de gemeenteraad begin 2014 besloten medewerking te verlenen aan de realisatie van een nieuwe supermarkt op de locatie van het prins Bernhardhoeve terrein (om daarmee de verplaatsing van de Albert Heijn te faciliteren). Verder werd besloten dat voor de verdere ontwikkeling van deze locatie ingezet wordt op een combinatie van wonen, gezondheidscentrum, zakelijke dienstverlening en horeca en dat daarvoor een structuurvisie moet worden opgesteld."
2.7.
In voornoemde nota zijn het doel en het beoogde resultaat van de herontwikkeling als volgt geformuleerd:
"Met de sloop van de hallen op de prins Bernardhoeve (voorzijde en traverse) ontstaan er kansen om via een herontwikkeling van deze locatie de toekomstbestendigheid van het centrumgebied van Zuidlaren te versterken; dit in combinatie met een her invulling en ruimtelijke opwaardering van deze specifieke locatie.
Het beoogde eindresultaat van de herontwikkeling is dat er op het te her ontwikkelen deel de locatie van de prins Bernardhoeve (voorzijde en traverse) een nieuwe vestiging voor een supermarkt komt, in combinatie met andere publieksgerichte centrumvoorzieningen en woningbouw. Dat de locatie gedeeltelijk onder het beschermd dorpsgezicht valt, is hierbij een belangrijk gegeven. Het zoeken naar een nieuwe ruimtelijke invulling dient dan ook met de nodige zorgvuldigheid te gebeuren. De nieuwbouw dient zich straks naadloos te voegen in de dorpse structuur van Zuidlaren en de overgang naar de Grote Brink moet zorgvuldig worden vormgegeven."
2.8.
In zijn vergadering van 13 januari 2015 heeft de gemeenteraad voormelde "kaderstellende nota" voor herontwikkeling van het PBH-terrein goedgekeurd en vastgesteld.
2.9.
[H.] c.s. heeft [S.] Ontwerp Management Bureau B.V. een ontwerp laten maken voor een tijdelijke supermarkt op het PBH-terrein en [S.] heeft op
3 november 2014 bij de gemeente een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning. Over deze aanvraag heeft overleg plaatsgevonden tussen [H.] c.s. en de gemeente, waarbij onder meer de precieze situering van de tijdelijke supermarkt op de voorzijde van het PBH-terrein onderwerp van gesprek is geweest.
2.10.
In het kader van voormeld overleg heeft [H.] c.s. op 1 mei 2015 een brief gestuurd aan de gemeente. Deze brief bevatte tevens een voorstel voor de door [H.] c.s. te betalen huurprijs voor de benodigde gronden voor de tijdelijke supermarkt (in totaal
€ 100.000,00, waarvan de helft voor de gemeente en de andere helft voor [L.] ).
Tevens heeft [H.] c.s. in deze brief aangegeven dat zij bereid is de parkeerplaatsen van de huidige vestiging aan de gemeente te verhuren.
2.11.
Naar aanleiding van deze brief heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de heer [D.] van Ahold REC en de toenmalige wethouder [X.] .
Bij brief van 28 mei 2015 heeft de gemeente het gevoerde telefoongesprek schriftelijk bevestigd. In die brief is onder meer het volgende vermeld:
"Voortgang aanvraag om omgevingsvergunning
Wij begrijpen uw wens om zo snel als mogelijk is een tijdelijke winkel te realiseren. Daarom hebben wij ook met u overlegd wat, gelet op de raadsbesluitvorming van de kaderstellende nota herontwikkeling PBH-lokatie, voor u een goed moment zou zijn voor het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de tijdelijke winkel. Daarbij zijn wij altijd helder geweest over zowel ons standpunt over een tijdelijke winkel als een zakelijke insteek voor wat betreft het tijdelijk verhuren van een deel gemeentegrond. Vervolgens is, na het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning, de situering van de tijdelijke winkel en het parkeren onderwerp van gesprek geweest alsmede (financiële)grondvoorwaarden en de complexiteit vanwege meerdere grondeigenaren.
In uw brief van 1 mei jl. geeft u aan dat u voor de locatie van de winkel en het parkeren kiest voor de situering zoals opgenomen in de aanvraag om omgevingsvergunning. Nu de gewenste situering bekend is kunnen wij de aanvraag om omgevingsvergunning verder in behandeling nemen.
Tijdelijkheid
De gemeenteraad heeft, met vaststelling van de kaderstellende nota op 13 januari van dit jaar, de (her)ontwikkelrichting voor de voorzijde van de PBH-locatie aangegeven. Als college willen wij daaraan uitvoering geven. [L.] is in principe de beoogd ontwikkelaar van het voorterrein. Als gemeente willen wij het daarvoor benodigde ontwikkelingsproces vanuit onze publiekrechtelijke verantwoordelijkheid en zorgplicht voor een goede ruimtelijke ordening faciliteren. In de herontwikkeling wordt voorzien in een verplaatsing van de AH winkel van de Stationsweg naar de voorzijde van de PBH-lokatie. Het gaat ons primair om het faciliteren van een structurele oplossing. De wens voor een tijdelijke winkel is een wens van Ahold en de heer [H.] als plaatselijke ondernemer. Wij willen deze tijdelijke wens faciliteren in het licht van de door de gemeenteraad op 13 januari van dit jaar aangegeven ontwikkelrichting en gestelde kaders.
Onze voorkeur is tweeëneenhalf jaar, omdat dit voldoende moet zijn voor het uitwerken van de plannen. Wij begrijpen ook dat een tijdelijke winkel een bepaalde terugverdientijd nodig heeft. Vier jaar geeft ons inziens hiervoor voldoende mogelijkheden.
Dit betekent dat wij uw verzoek tot het oprekken van de termijn van vier naar vijf jaar niet honoreren en vasthouden aan een periode van vier jaar.
Los van het vergunningstraject is zoals u zult weten voor realisatie overeenstemming nodig met de verschillende grondeigenaren op de gewenste locatie.
Huurprijs gemeentegrond
Voor de tijdelijke winkel is (tijdelijk) gemeentegrond nodig. Wij zijn, gelet op het vorenstaande, bereid om de betreffende grond aan u te verhuren voor € 90.000,- per jaar excl. btw voor een periode van maximaal vier jaar. Graag vernemen wij uw akkoord hierop, zodat wij u de huurovereenkomst met daarin de relevante perceelgegevens en overige voorwaarden en bepalingen kunnen toezenden.
Parkeerplaatsen naast huidige AH supermarkt aan de Stationsweg
Als gemeente vinden wij het belangrijk dat er voldoende en goed bereikbare parkeerplaatsen zijn in het centrumgebied van Zuidlaren. Gelet hierop hebben wij de nadrukkelijke wens dat de parkeerplaatsen die naast de AH supermarkt aan de Stationsweg zijn gelegen en in uw eigendom zijn, zowel tijdens de periode van de tijdelijke winkel als na de verplaatsing van de AH winkel naar de PBH-locatie algemeen beschikbaar zijn en blijven voor winkelend publiek.
Hoewel wij erkentelijk zijn voor uw aanbod voor het huren van de parkeerplaats voorziet een tijdelijke huurperiode niet in de door ons gewenste permanente oplossing. De gemeente ziet dan ook graag een aanbieding tot koop van u tegemoet. Over de condities kan gesproken worden wanneer wij met u om de tafel zitten voor de verdere besprekingen voor de tijdelijke winkel."
2.12.
Op 1 juni 2015 heeft het college de omgevingsvergunning voor de tijdelijke AH supermarkt op het PBH-terrein verleend. Deze omgevingsvergunning bestaat uit twee deelvergunningen: een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk (de tijdelijke supermarkt), dat 4 jaar mag blijven staan, gerekend vanaf het moment van gereedkomen van de bouw, en toestemming (vergunning) om af te wijken van het bestemmingsplan.
2.13.
Aan het verlenen van de deelvergunning voor het gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met regels van ruimtelijke ordening heeft de gemeente onder meer het volgende ten grondslag gelegd:
"De gemeenteraad heeft op 4 februari 2014 besloten dat een supermarkt op het terrein, zowel definitief als eerst tijdelijk, wenselijk is in het totale plaatje voor de definitieve invulling van het terrein.
De huidige plek is één van de plekken op het terrein waarvan wij verwachten dat deze het minst tot hinder zal leiden op het moment dat definitief invulling gegeven wordt aan het gehele terrein. Daarbij worden met het parkeren op het terrein direct voor de tijdelijke bebouwing, waarbij de ontsluiting plaatsvindt vanaf de Laarweg, de effecten op het doorgaande verkeer op de Brink beperkt. Wij realiseren ons dat dit inhoudt dat de tijdelijke vestiging dichtbij de weg wordt gerealiseerd, zodat er geen ruimte is voor een groene afscheiding tussen de tijdelijke supermarkt en de Laarweg. Omdat het om een tijdelijke situatie gaat vinden wij in dit geval het belang van zo min mogelijk beperking voor de definitieve ontwikkeling zwaarder wegen dan het belang van een groene afscheiding.
Wel is nadrukkelijk gekozen voor een termijn van maximaal 4 jaar. Wij willen voorkomen dat de tijdelijke vestiging een definitieve uitwerking in de weg staat, maar ook dat met de tijdelijke vestiging de noodzaak om te komen tot een definitieve invulling verdwijnt. Anderzijds zijn wij van mening dat een termijn van 4 jaar nodig is om het bedrijf een mogelijkheid te bieden de gemaakte kosten voor de tijdelijke winkel terug te verdienen."
2.14.
De omgevingsvergunning is onherroepelijk geworden op 4 juni 2016.
2.15.
Medio 2015 ontstond er een geschil tussen de gemeente en [L.] over de erfpachtrechten van [L.] op de gronden van het PBH-terrein, waarop de tijdelijke AH supermarkt en bijbehorende parkeerruimte waren gepland. Volgens de gemeente waren deze erfpachtrechten met de sloop van de beurshallen komen te vervallen. [L.] stelde dat er nog steeds erfpachtrechten op de gronden rustten. Tevens speelde er een geschil tussen [L.] en de gemeente over gemaakte afspraken met betrekking tot de definitieve herontwikkeling.
2.16.
Bij brief van 21 mei 2015 heeft [L.] hierover het volgende aan de gemeente laten weten:
"Overigens heeft de VOF vernomen dat de gemeente thans - in strijd met de gemaakte afspraken - rechtstreeks in gesprek is met Ahold over een privaatrechtelijke regeling terzake de ter beschikking stelling van gronden voor de tijdelijke supermarkt en de VOF ook in dat verband buiten spel zet. Het standpunt van de VOF is dat niet de gemeente, doch enkel de VOF (als erfpachtgerechtigde en toekomstig eigenaar), afspraken met Ahold kan maken over de ter beschikking stelling van de daarvoor benodigde gronden en dat de (huur)opbrengsten van deze gronden aan de VOF toekomen. Dit standpunt zal zijdens de VOF ook kenbaar worden gemaakt aan Ahold."
2.17.
[H.] c.s. heeft bij brief van 21 juli 2016 de gemeente verzocht om duidelijkheid te verschaffen over het conflict met betrekking tot de erfpachtkwestie en in dat verband onder meer geschreven: "
Albert Heijn heeft - zoals u bekend - al overeenstemming bereikt met de VOF over het gebruik van de betrokken gronden ten behoeve van de vestiging van een tijdelijke supermarkt. Albert Heijn heeft evenwel van de VOF begrepen dat uw gemeente zich thans op het standpunt stelt dat het recht van erfpacht van de VOF op de gronden waarop een deel van het tijdelijke bouwplan is voorzien, is komen te vervallen. De VOF weerspreekt deze opvatting. Albert Heijn kan hierdoor niet verder: indien zij afspraken met één van de twee partijen richt, bestaat de kans dat de andere partij privaatrechtelijke medewerking onthoudt. Deze onzekerheid is te groot om de investering te doen die vereist is voor de realisatie van de tijdelijke supermarkt. Albert Heijn wordt direct door deze impasse geraakt."
In aansluiting daarop heeft [H.] c.s. er bij de gemeente op aangedrongen de vereiste inspanningen te verrichten die ertoe leiden dat zij ook gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning.
2.18.
Bij brief van 19 oktober 2016 heeft het college op voormelde brief van [H.] c.s. gereageerd. In die brief is onder meer het volgende vermeld: "
Op 13 januari 2015 heeft de gemeenteraad de kaderstellende nota voor herontwikkeling van de voorzijde van het voormalige PBH-complex geamendeerd vastgesteld. Daarmee liggen de kaders voor herontwikkeling van de voorzijde vast. De VOF/ [L.] is daarvoor de beoogd ontwikkelaar. De VOF/ [L.] en Ahold wensen, vooruitlopend op de herontwikkeling aan de voorzijde, een tijdelijke supermarkt te realiseren. Daarop hebben wij op 1 juni 2015 de daarvoor benodigde tijdelijke omgevingsvergunning verleend en de benodigde gemeentelijke grond te huur aangeboden. Ahold heeft tot uw brief van 21 juli niet gereageerd op dat aanbod.
[..] De vestiging van een tijdelijke supermarkt is nooit een doel op zich geweest. Een (tijdelijke) supermarkt maakt integraal onderdeel uit van de herontwikkeling. Ons primaire belang is een goede ruimtelijke invulling op de PBH locatie in het centrum van Zuidlaren. Het initiatief daarvoor ligt bij de VOF/ [L.] .
[..] Ons college wenst zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk medewerking te verlenen aan een tijdelijke supermarkt. Net als Ahold zijn wij in afwachting van de planuitwerking voor het PBH-complex door de VOF/ [L.] ".
2.19.
Ter doorbreking van de patstelling tussen de gemeente en [L.] over de erfpachtkwestie, heeft [H.] c.s. aan de gemeente het voorstel gedaan om gezamenlijk met [L.] tot een drie-partijenovereenkomst te komen, waarbij [H.] c.s. de huurpenningen op een aparte derdenrekening zou storten. Zij heeft hierover op 17 november 2016 met ambtenaren van de gemeente gesproken. Bij e-mailbericht van 14 december 2016 heeft de advocaat van [H.] c.s. een concept voor deze drie-partijen(huur)overeenkomst aan de gemeente gestuurd. De gemeente heeft hier afwijzend op gereageerd.
2.20.
In het voorjaar van 2017 is de gemeente met een nieuwe visie gekomen voor de ontwikkeling van het PBH-terrein. In deze nieuwe visie is naast de AH supermarkt voorzien in de vestiging van nog twee andere supermarkten (Jumbo en Aldi) op het PBH-terrein en een ondergrondse parkeergarage. Deze nieuwe visie is op 13 april 2017 aan [H.] c.s. gepresenteerd.
2.21.
Bij brief van 21 april 2017 heeft [H.] bij het college aangegeven dat zij onaangenaam verrast was door deze nieuwe visie en dat deze de zorgvuldig tot stand gekomen kaderstellende nota volledig doorkruiste. [H.] heeft in de brief verder aangegeven dat zij het onbegrijpelijk vindt dat ondanks een onherroepelijke omgevingsvergunning en afgedragen leges de bereidwilligheid om tot een snelle oplossing te komen bij de gemeente ontbreekt.
2.22.
Ahold REC heeft bij brief aan de gemeente van 25 april 2017 eveneens aangegeven onaangenaam verrast te zijn door de nieuwe visie. Volgens Ahold REC zal het nieuwe supermarktbeleid voor het PBH-terrein voor (nog) veel meer onrust in de kern van Zuidlaren gaan zorgen dan het geval was bij de relocatie van alleen de Albert Heijn supermarkt en zij heeft haar zorgen geuit over de voortgang van het besluitvormingsproces en de benodigde planologische procedures op basis van de nieuwe visie. Ahold REC heeft in de brief verder aangegeven bereid te zijn om verder te praten over de definitieve invulling van de voorzijde van het PBH-terrein onder voorwaarde dat de gemeente en [L.] gezamenlijk op korte termijn de opening van een tijdelijk Albert Heijn filiaal op de PBH mogelijk maken.
2.23.
Op 26 juli 2017, 8 september 2017 en 6 oktober 2017 hebben besprekingen plaatsgevonden op het gemeentehuis van Tynaarlo onder leiding van de toenmalige wethouder [X.] en de gemeentesecretaris [N.] .
2.24.
[H.] c.s., Jumbo en Aldi hebben op 12 en 13 oktober 2017 een door de gemeente opgestelde intentieovereenkomst getekend, genaamd
"Intentieovereenkomst voor de ontwikkeling van het centrum naar Zuidlaren".De gemeente heeft de door haar opgestelde intentieovereenkomst niet getekend.
2.25.
Op 16 oktober 2017 heeft [H.] c.s. bij de gemeente aangegeven dat zij met grote inzet deel neemt aan de ontwikkeling van het centrumplan, maar dat wanneer dit plan ondanks de gezamenlijke inspanning niet mogelijk blijkt, zij alsnog zo spoedig mogelijk gebruik wil maken van haar onherroepelijke omgevingsvergunning voor de bouw van een tijdelijke supermarkt.
2.26.
Op 4 december 2017 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het door de gemeente verwerven van de eigendom van alle gronden van het PBH-terrein.
2.27.
In januari 2018 heeft [H.] c.s. opnieuw - schriftelijk - om medewerking van de gemeente aan het realiseren van de tijdelijke supermarkt gevraagd en om medewerking aan het sluiten van een huurovereenkomst voor de benodigde gronden. [H.] stuurde op 18 januari 2018 een brief aan de gemeenteraad en Ahold REC op 22 januari 2018 aan het college. In de laatstgenoemde brief heeft AHOLD REC de gemeente er op gewezen dat er geen belemmeringen meer waren om medewerking te verlenen aan gebruikmaking van de door het college verleende tijdelijke omgevingsvergunning, nu de gemeente de volle eigendom heeft verworven of binnenkort gaat verwerven van de gronden waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft.
2.28.
Halverwege maart 2018 heeft de gemeente alle gronden van het PBH-terrein in volle eigendom verkregen en is door [L.] afstand gedaan van de erfpachtrechten op de gronden die de gemeente al in eigendom had.
2.29.
Bij brief van 12 maart 2018 heeft [H.] c.s. wederom verzocht om medewerking van de gemeente aan het realiseren van de tijdelijke supermarkt. In deze brief heeft zij aangegeven dat zij bij gebrek aan voortgang van de besluitvorming over de voorgenomen herontwikkeling met de drie supermarkten, voorrang geeft aan de tijdelijke supermarkt.
2.30.
Op 21 maart 2018 hebben gemeenteraadsverkiezingen plaatsgevonden. Na deze verkiezingen is de heer [K.] als nieuwe verantwoordelijk wethouder aangetreden.
2.31.
Op 17 juli 2018 heeft de gemeente aan [H.] c.s. meegedeeld dat er sprake is van een gewijzigde situatie, waarbij voor een tijdelijke supermarkt geen ruimte is.
2.32.
Op 30 augustus 2018 heeft [H.] c.s. de gemeente gesommeerd om alsnog privaatrechtelijke medewerking te verlenen aan de realisatie van de tijdelijke Albert Heijn supermarkt op het PBH-terrein.
2.33.
Bij brief van 18 september 2018 heeft de gemeente aan [H.] c.s. te kennen gegeven dat zij haar standpunt niet aanpast en geen huurovereenkomst aan [H.] c.s. aan zal bieden. De gemeente geeft in haar brief aan dat er sprake is van een gewijzigde situatie en dat zij met alle betrokken partijen tot een integrale ontwikkeling voor het centrum van Zuidlaren wil komen. De gemeente geeft aan dat de locatie van de tijdelijke supermarkt een deel betreft van de in "de gedachtelijn" opgenomen locatie voor de supermarkten en het ondergronds parkeren.
2.34.
In de raadsvergadering van 9 oktober 2018 heeft de gemeenteraad het college opdracht gegeven om met [H.] c.s. in gesprek te treden over de tijdelijke supermarkt, onder voorzitterschap van een onafhankelijke partij.
2.35.
[H.] c.s. heeft bij brief van 10 oktober 2018 bij de gemeente aangedrongen op dit gesprek en zich beschikbaar gehouden om een mediator aan te wijzen. In de vergadering van de gemeenteraad van 30 oktober 2018 heeft het college bekend gemaakt dat het de motie van de gemeenteraad niet zal uitvoeren.
2.36.
Bij brief van 29 november 2018 heeft de gemeente [H.] c.s. laten weten dat mediation wat haar betreft geen toegevoegde waarde heeft, omdat zij niet zal meewerken aan de tijdelijke supermarkt.

3.Het geschil

3.1.
[H.] c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
i. de gemeente zal veroordelen binnen 14 dagen na dit vonnis de gronden benodigd voor de realisatie en exploitatie van de tijdelijke supermarkt en parkeerruimte zoals vergund in de omgevingsvergunning d.d. 1 juni 2015 met kenmerk WABO 20140936 aan Ahold REC te verhuren tegen de voorwaarden neergelegd in de huurovereenkomst zoals overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding, dan wel tegen de voorwaarden als door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente geheel of gedeeltelijk in strijd met deze veroordeling handelt;
ii. ten bewijze van deze huurovereenkomst, eveneens binnen 14 dagen na dit vonnis, de huurovereenkomst overgelegd als productie 1 bij deze dagvaarding, dan wel door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen, rechtsgeldig zal ondertekenen;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente geheel of gedeeltelijk in strijd met deze veroordeling handelt;
iii. de gemeente zal veroordelen aan [H.] c.s. alle medewerking te verlenen die nodig is voor de realisatie en exploitatie van de tijdelijke Albert Heijn supermarkt en bijbehorende parkeerruimte op het PBH-terrein zoals vergund in de omgevingsvergunning d.d. 1 juni 2015 met kenmerk WABO 20140936, waaronder:
a. het onbelemmerd geven en blijven geven van toegang tot de desbetreffende gronden op het PBH-terrein aan [H.] c.s. en aan een ieder zoals nodig voor de realisatie en exploitatie; en
b. het verlenen van medewerking aan aansluiting van deze tijdelijke supermarkt en bijbehorende parkeerruimte en op de nutsvoorzieningen en infrastructuur, waaronder aansluiting op de openbare weg.
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente geheel of gedeeltelijk in strijd met deze veroordeling handelt.
subsidiair
iv. een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening zal treffen op grond waarvan [H.] c.s. over kan gaan tot realisatie en exploitatie van de tijdelijke supermarkt en bijbehorende parkeerruimte zoals vergund in de omgevingsvergunning d.d. 1 juni met kenmerk WABO 20140936,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente geheel of gedeeltelijk in strijd met deze voorziening handelt;
primair en subsidiair
v. de gemeente zal veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, steeds te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
Het standpunt van [H.] c.s.
3.2.
[H.] c.s. legt - samengevat - aan haar vorderingen ten grondslag dat de
gemeente meermaals de toezegging heeft gedaan om mee te werken aan het realiseren van een tijdelijke Albert Heijn supermarkt op het PBH-terrein. Ter uitvoering daarvan heeft de gemeente een omgevingsvergunning verleend en toegezegd dat zij ook privaatrechtelijk zou meewerken aan het realiseren van de tijdelijke supermarkt door verhuur van de daarvoor benodigde gronden.
[H.] heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de gemeente haar toezeggingen zou nakomen en de benodigde gronden aan haar zou verhuren. Door thans te weigeren een huurovereenkomst met [H.] c.s. aan te gaan, schiet de gemeente toerekenbaar tekort en handelt de gemeente onrechtmatig jegens [H.] c.s. Voor het geval waarin een publiekrechtelijke vergunning is verleend, volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (Gemeente Amsterdam/Geschiere) dat een gemeente onrechtmatig handelt als zij privaatrechtelijke medewerking aan de uitoefening van de verleende vergunning weigert. Nu de gemeente een omgevingsvergunning heeft verleend voor de tijdelijke supermarkt, moet zij als grondeigenaar ook haar medewerking verlenen aan het kunnen realiseren van die supermarkt.
3.3.
[H.] c.s. heeft niet op het - in mei 2015 gedane - aanbod van de gemeente om een huurovereenkomst te sluiten in kunnen gaan, vanwege het conflict van de gemeente met [L.] . [L.] dreigde met een bouwstop indien [H.] c.s. zou overgaan tot de bouw van een tijdelijke supermarkt. Dit bracht grote (financiële) risico's voor [H.] c.s. met zich. [H.] c.s. heeft steeds vastgehouden aan een tijdelijke supermarkt op het PBH-terrein. Ook tijdens haar deelname aan de besprekingen over de nieuwe visie op de definitieve herontwikkeling van het PGB-terrein in april 2017 heeft zij aangegeven dat zij bereid was verder te praten over een invulling van het terrein met drie supermarkten onder de voorwaarde dat er op korte termijn een tijdelijke supermarkt zou komen.
3.4.
De door de gemeente in haar brief van 18 september 2018 genoemde belangen zijn geen zwaarwegende belangen die rechtvaardigen dat de gemeente alsnog haar medewerking aan de tijdelijke supermarkt kan onthouden. De gemeente noemt geen enkele concrete reden waarom de tijdelijke supermarkt aan de herontwikkeling van het PBH-terrein in de weg zou staan, terwijl ook een concreet plan voor die herontwikkeling ontbreekt. Er is alleen sprake van een denkrichting.
Ook als er wel een concreet plan zou zijn voor de definitieve herontwikkeling van het PBH-terrein, dan rechtvaardigt zulks evenmin dat de gemeente haar privaatrechtelijke toestemming weigert. De gemeente heeft weloverwogen publiekrechtelijk toestemming verleend door een omgevingsvergunning af te geven, en een veranderde visie of andere denkrichting komt dan voor risico van de gemeente. Evenmin kan de gemeente op de verleende omgevingsvergunning terugkomen met een beroep op "koopkrachtafvloeiing naar omliggende gemeenten en andere autonome ontwikkelingen". De gemeente legt ook niet uit waarom een tijdelijke supermarkt niet samen zou kunnen gaan met ingrepen om het winkellint aantrekkelijk te houden.
Het verweer van de gemeente
3.5.
De gemeente heeft allereerst betwist dat [H.] c.s. een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen en aangevoerd dat [H.] c.s. de door haar gestelde schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Bij toewijzing van de vordering ontstaat er een onomkeerbare situatie, terwijl de afweging van de standpunten in kort geding slechts op summiere wijze kan plaatsvinden.
3.6.
Verder heeft de gemeente betwist dat er concrete en ondubbelzinnige toezeggingen aan [H.] c.s. zijn gedaan. De besluiten van de gemeenteraad en de uitlatingen van gemeentezijde in de tussen partijen gevoerde correspondentie hebben geen ander karakter (gehad) dan de "algemene principebereidheid" om mee te werken aan een tijdelijke AH vestiging op het PBH-terrein en zijn geclausuleerd als onderdeel van een door [L.] te ontwikkelen plan en die planvorming door [L.] is uiteindelijk niet van de grond gekomen. Ook in de verleende omgevingsvergunning kan als zodanig geen toezegging worden gezien om mee te werken aan het aangaan van een huurovereenkomst.
De gemeente heeft ook niet concreet toegezegd dat en welke (huur)overeenkomst met [H.] c.s. zou worden gesloten. Daar komt bij dat [H.] c.s. zelf niet tijdig heeft gereageerd op het huurvoorstel van de gemeente van mei 2015. Dat voorstel is door het uitblijven van een tijdige reactie van [H.] c.s. vervallen en daarop kan thans geen contractuele relatie worden gebaseerd.
3.7.
Meer subsidiair heeft de gemeente aangevoerd, dat inmiddels vijf jaren zijn verstreken en de gemeente niet langer gehouden is eventuele toezeggingen thans nog na te komen.
Er is sprake van dusdanige nieuwe ontwikkelingen en beleidsinzichten dat [H.] c.s. redelijkerwijs geen onverkorte nakoming van beweerdelijke toezeggingen kan verlangen. De nieuwe feiten en omstandigheden zijn er in gelegen dat de gemeente sinds 8 maart 2018 eigenaar is geworden van het gehele PBH-complex en voor de herontwikkeling daarvan niet langer afhankelijk is van de plannen en/of medewerking van [L.] of andere projectontwikkelaars. De gemeente wil de belangen van de inwoners en ondernemers van Zuidlaren bij de besluitvorming over de herontwikkeling betrekken. Ook andere supermarkten (Jumbo, Aldi en Lidl) hebben aangegeven zich op het PBH-terrein te willen vestigen. Als gevolg van deze ontwikkelingen is in 2016/2017 binnen de gemeente een nieuwe denkrichting ontstaan over de herontwikkeling van het PBH-terrein. Kern van de nieuwe denkrichting is een concentratie van supermarkten op het PBH-terrein met als doel het vergroten van de aantrekkingskracht van Zuidlaren als koopcentrum en daardoor versterking van het centrum/winkelgebied van Zuidlaren. [H.] c.s. heeft zich in eerste instantie ook met grote inzet gewijd aan de ontwikkeling van dit nieuwe centrumplan. Een ondergrondse parkeergarage maakte hiervan onderdeel uit. De nieuwe gemeenteraad hecht veel waarde aan burgerparticipatie en vindt het daarom belangrijk dat de plannen voor herontwikkeling van het PBH-terrein in een participatief proces tot stand komen.
Een concreet plan voor de centrumontwikkeling moet eind 2019 gereed zijn, zodat in 2021 kan worden gestart met de bouw. Toewijzing van de vordering van [H.] c.s. zou leiden tot een tijdelijke AH vestiging op het PBH-terrein tot 2024 en daardoor tot een ongewenste sturing van het participatieproces en tot vertraging van twee jaar van de herontwikkeling.
Het algemeen belang van de gemeente c.q. de gemeenschap van Zuidlaren bij een spoedige herontwikkeling van het PBH-terrein en het winkelcentrum weegt veel zwaarder dan het louter commerciële belang van [H.] c.s. bij een tijdelijke supermarkt.
3.8.
Voor het geval de gemeente toch gehouden is een huurovereenkomst aan te bieden aan [H.] c.s., geldt dat de door [H.] c.s. opgestelde concept-overeenkomst daarvoor niet kan dienen, omdat deze op wezenlijke punten geen rekening houdt met het eerdere aanbod van de gemeente en de door de gemeente te hanteren voorwaarden en bedingen daarin niet zijn opgenomen. De gemeente is het ook niet eens met de voorgestelde (want te lage) huurprijs.

4.De beoordeling

4.1.
Inzet van dit kort geding is of de gemeente al dan niet gehouden is haar privaatrechtelijke medewerking te verlenen aan het door [H.] c.s. oprichten van een tijdelijke AH supermarkt op het PBH-terrein, zoals voorzien in de door de gemeente aan [H.] c.s. in juni 2015 afgegeven omgevingsvergunning, door de voor die tijdelijke supermarkt benodigde gronden aan [H.] c.s. te verhuren.
4.2.
In het kader van voormelde vraag is in de eerste plaats van belang om te beoordelen of de gemeente zodanige concrete en ondubbelzinnige toezeggingen aan [H.] c.s. heeft gedaan, inhoudende dat zij zowel publiekrechtelijk als ook privaatrechtelijk aan het realiseren van de door [H.] c.s. beoogde tijdelijke supermarkt op het PBH-terrein zou meewerken, dat [H.] c.s. daaraan de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen en mogen ontlenen dat de gemeente haar in aansluiting op het verlenen van een omgevingsvergunning ook de benodigde gronden in verhuur zou geven.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.3.
Uit de vaststaande feiten is af te leiden dat er in de jaren 2013 - 2017 met regelmaat contact en overleg tussen partijen is geweest over de verplaatsing van de supermarkt van [H.] aan de Stationsweg in Zuidlaren naar een nieuw te bouwen (tijdelijke) vestiging op het PBH-terrein in Zuidlaren. Deze contacten en overleggen werden niet alleen ingegeven door de wens van [H.] c.s. om op een andere plek in Zuidlaren een beter op het publiek afgestemde en grotere supermarkt te exploiteren met ruimere parkeervoorzieningen en een veiliger laad- en lossituatie, maar sloten ook aan bij de bij gemeente levende behoefte c.q. gevoelde noodzaak om tot herontwikkeling van het PBH-terrein te komen, waartoe ook de vestiging van een supermarkt op dat terrein.
Uit de in ruime mate overgelegde stukken blijkt voorts dat de gemeente ook daarop gerichte besluiten heeft genomen en een concreet aanbod tot tijdelijke huur van gemeentelijke gronden heeft gedaan aan [H.] c.s.
Zo heeft de gemeenteraad op 4 februari 2014 uitdrukkelijk een (positief) raadsbesluit genomen om medewerking te verlenen aan het verplaatsen en vergroten van de AH supermarkt van de Stationsweg naar de voorzijde van het PBH-terrein, terwijl de gemeenteraad in januari 2015 een door het college van B & W opgestelde "kaderstellende nota" over de ontwikkeling van het PBH-terrein, waarin ook expliciet is verwezen naar en voortgebouwd is op voornoemde verplaatsing van de AH supermarkt, heeft goedgekeurd en vastgesteld.
Verder heeft de gemeente bij brief van 28 mei 2015, ondertekend door de burgemeester en gemeentesecretaris, aan [H.] c.s. bevestigd dat zij de wens van [H.] c.s. voor het oprichten van een tijdelijke supermarkt op het PBH-terrein wilde faciliteren, dat de gemeente vasthield aan een periode van 4 jaar voor deze tijdelijke vestiging en dat de gemeente bereid was de daarvoor benodigde gemeentelijke gronden aan [H.] c.s. te verhuren (voor een periode van maximaal vier jaar en tegen een huurprijs van € 90.000,00 per jaar).
In aansluiting op voormelde brief heeft de gemeente aan [H.] c.s. vervolgens een omgevingsvergunning verleend, waarmee publiekrechtelijk toestemming werd verleend tot het oprichten van de beoogde supermarkt voor de duur van vier jaar, gerekend vanaf het moment van de bouw, terwijl in de tussenliggende periode meerdere keren overleg was gevoerd tussen [H.] c.s. en de gemeente over de precieze locatie van de tijdelijke supermarkt op het PBH-terrein.
4.4.
Uit voormelde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van voorzieningenrechter genoegzaam worden afgeleid dat de gemeente niet alleen een "principe bereidheid" heeft uitgesproken om mee te werken aan de verplaatsing van de AH supermarkt naar een tijdelijke vestiging op het PBH-terrein, maar dat de gemeente ter uitvoering van de (door het college overgenomen) wensen en besluiten van de gemeenteraad met haar brief van 28 mei 2015 ook daadwerkelijk en onvoorwaardelijk bij [H.] c.s. het vertrouwen heeft gewekt dat de gemeente haar publiekrechtelijke en privaatrechtelijke medewerking aan die verplaatsing zou verlenen. In genoemde brief heeft de gemeente immers aangegeven dat de gemeente de wens voor een tijdelijke winkel wil faciliteren en heeft zij [H.] c.s. "uitgenodigd" een huurovereenkomst met betrekking tot de benodigde gronden te sluiten, waarvoor de gemeente de concrete contouren (huurprijs, duur huurovereenkomst) in de betreffende brief had vermeld. Kort daarop heeft de gemeente de verzochte omgevingsvergunning ook verleend.
Ook nadien, te weten bij brief van 19 oktober 2016 (inzake de erfpachtkwestie), heeft de gemeente aan [H.] c.s. uitdrukkelijk laten weten dat zij nog steeds zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk medewerking wenste te verlenen aan het realiseren van een tijdelijke supermarkt.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat ten deze sprake is van
zodanige concrete en ondubbelzinnige uitlatingen van de gemeente richting [H.] c.s. dat [H.] c.s. daaraan de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen en mogen ontlenen dat de gemeente haar in aansluiting op het verlenen van een omgevingsvergunning ook de benodigde gronden in verhuur zou geven.
4.5.
De voorzieningenrechter kan de gemeente niet volgen in haar subsidiaire verweer, dat voor zover er sprake zou zijn van toezeggingen, de gemeente deze is nagekomen door in haar brief van 28 mei 2015 een voorstel tot het sluiten van een huurovereenkomst te doen en dat dit voorstel is vervallen doordat [H.] c.s. daar niet (tijdig) op heeft gereageerd. Los van het feit dat in voormelde brief geen termijn is opgenomen waarbinnen [H.] c.s. diende te reageren en de gemeente nadien ook niet op enig moment bij [H.] c.s. heeft aangedrongen op een reactie op straffe van verval van de toegezegde verhuur, verhoudt voormelde stelling van de gemeente zich ook niet met de door de gemeente in haar hiervoor al gememoreerde brief van 19 oktober 2016 - bijna 1,5 jaar na de brief van 25 mei 2015 - gedane uitlating dat de gemeente nog steeds zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk medewerking wenst te verlenen aan het realiseren van de tijdelijke supermarkt. In die brief merkt de gemeente overigens ook op dat [H.] c.s. pas op 21 juli 2016 heeft gereageerd op het huuraanbod, maar in het vervolg van de brief verbindt de gemeente daar geen enkele conclusie aan en sluit zij af met voormelde uitlating.
[H.] c.s. heeft nimmer aangegeven dat zij niet langer een huurovereenkomst met de gemeente wenste te sluiten. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geschil of de geschillen tussen de gemeente en de toenmalige projectontwikkelaar van het PBH-terrein, [L.] , aan het (kunnen) sluiten van een huurovereenkomst en de bouw van de tijdelijke supermarkt in de weg stond(en) en dat [H.] c.s. zich tot eind 2016 heeft ingespannen om de ontstane patstelling tussen de gemeente en [L.] te doorbreken, onder meer door een drie-partijen(huur)overeenkomst voor te stellen en aan te bieden de huurpenningen op een aparte derdenrekening te storten.
Dat [H.] c.s. in 2015 niet in concreto is ingegaan of heeft gereageerd op de in meergenoemde brief van 28 mei 2015 vervatte uitnodiging van de gemeente tot het sluiten van een huurovereenkomst, kan de gemeente [H.] c.s. dan ook bezwaarlijk verwijten en maakt niet dat de gemeente niet meer gehouden zou zijn de toegezegde privaatrechtelijke medewerking gestand te doen.
4.6.
De gemeente heeft meer subsidiair aangevoerd dat er sprake is van nieuwe ontwikkelingen en beleidsinzichten die van dien aard zijn dat [H.] c.s. vijf jaar na dato geen onverkorte nakoming van - door de gemeente betwiste - toezeggingen mag verlangen. Deze nieuwe ontwikkelingen en beleidsinzichten bestaan er volgens de gemeente uit dat in het najaar van 2017 duidelijk werd dat de gemeente mogelijk het PBH-terrein van [L.] kon kopen en de gemeente voor de herontwikkeling van dat terrein dus niet langer afhankelijk was van plannen en/of de medewerking van [L.] of andere projectontwikkelaars, en ook andere supermarkten zich hadden gemeld voor vestiging op het PBH-terrein. Als gevolg van een en ander was binnen de gemeente een nieuwe denkrichting ontstaan over de herontwikkeling van het PBH-terrein. Kern daarvan is een concentratie van supermarkten op het PBH-terrein met als doel het vergroten van de aantrekkingskracht van Zuidlaren als koopcentrum en versterking van het centrum/winkelgebied van Zuidlaren. In de nieuwe plannen is gelet op de parkeerbehoefte volgens de gemeente een ondergrondse parkeergarage stedenbouwkundig gezien een noodzakelijke optie. Ook is er met de komst van een "nieuwe" (qua samenstelling gewijzigde) gemeenteraad in maart 2018 een nieuwe visie gekomen op het proces voor de definitieve herontwikkeling van het PBH-terrein, waarbij "burgerparticipatie" een belangrijke rol speelt en de plannen in een "participatief proces" en met deelname van alle betrokkenen tot stand zullen komen. Het op korte termijn realiseren van een tijdelijke supermarkt betekent een onaanvaardbare beïnvloeding en doorkruising van het "participatieproces" en is volgens de gemeente vanuit het maatschappelijk belang van Zuidlaren dan ook ongewenst, en dat belang dient te prevaleren boven het commerciële belang van [H.] c.s.
4.7.
De voorzieningenrechter is, anders dan de gemeente, van oordeel dat de hiervoor genoemde ontwikkelingen en gewijzigde beleidsinzichten aan de zijde van de gemeente niet zodanig zwaarwegend zijn dat de gemeente de aan [H.] c.s. gedane toezeggingen om privaatrechtelijk mee te werken aan het realiseren van een tijdelijke supermarkt op het PBH-terrein, niet langer gestand hoeft te doen. Er is op dit moment slechts sprake van een denkrichting over de definitieve herontwikkeling, met als kern een concentratie van supermarkten en een ondergrondse parkeergarage. Een concreet plan voor de definitieve herontwikkeling van het PBH-terrein ontbreekt, en gelet op het besluitvormingsproces en de planologische procedures die de gemeente nog moet doorlopen voordat daadwerkelijk kan worden gestart met bouwwerkzaamheden, is nog geheel onzeker wanneer wordt aangevangen met de eerste bouwwerkzaamheden. De door de gemeente genoemde jaartallen komen de voorzieningenrechter weinig reëel en te ambitieus voor.
Maar los daarvan valt in redelijkheid niet in te zien waarom het oprichten van een tijdelijke supermarkt aan voormelde planvorming in de weg staat. Dat het oprichten van een tijdelijke supermarkt op het PBH-terrein aan het door de gemeente gewenste "participatieproces" in de weg staat, omdat betrokkenen hierdoor minder open en onbevangen vorm zouden kunnen geven aan de inrichting van het terrein, is niet aannemelijk te achten, maar legt ook overigens onvoldoende gewicht in de schaal. In alle visies, denkrichtingen die de gemeente de afgelopen jaren heeft ontwikkeld voor het PBH-terrein is een (belangrijke) plaats ingeruimd voor de vestiging van één of meerdere supermarkten op dat terrein, en in zoverre is er weinig "nieuws onder de zon". Daar komt bij dat in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning door de gemeente aan [H.] c.s. ook goed is gekeken naar de situering van de tijdelijke supermarkt in relatie tot de (verdere) ontwikkeling van het terrein en niet valt te verwachten en ook niet aannemelijk is gemaakt dat de tijdelijke supermarkt op die plaats daadwerkelijk in de weg zal staan, bijvoorbeeld voor de aanleg van een ondergrondse parkeergarage. Dat het oprichten van een tijdelijke AH supermarkt de definitieve ontwikkeling van het PBH-terrein ernstig zou vertragen, acht de voorzieningenrechter evenmin aannemelijk gemaakt, mede gelet op de beperkte duur van vier jaren waarvoor de omgevingsvergunning is afgegeven.
4.8.
Bij het voorgaande neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat [H.] c.s. zich de afgelopen jaren richting de gemeente uitermate geduldig en coöperatief heeft opgesteld en zij pas in de loop van 2018 ervoor gekozen heeft de zaak "op scherp te zetten". Toen [H.] c.s. in 2015/2016 werd geconfronteerd met de tussen de gemeente en [L.] ontstane patstelling heeft zij getracht deze te doorbreken en in dat kader oplossingsrichtingen voorgesteld, terwijl [H.] c.s. in 2017 een welwillende houding heeft aangenomen toen de gemeente met de (toen) nieuwe visie kwam van meerdere supermarkten op het PBH-terrein en heeft zij een door de gemeente opgestelde intentieovereenkomst getekend. Van de gemeente had verwacht mogen worden dat zij in het licht van de gedane toezeggingen en de coöperatieve houding van [H.] meer oog had gehad voor (de positie van) [H.] , die al sinds 2001 - ook mede voor de gemeenschap van Zuidlaren - een supermarkt in Zuidlaren exploiteert.
4.9.
Nu van zwaarwegende omstandigheden aan de zijde van de gemeente, waardoor zij terug kan komen op eerdere toezeggingen, geen sprake is, dient de gemeente de toezeggingen na te komen en zal zij privaatrechtelijk medewerking hebben te verlenen aan de realisatie van een tijdelijke AH-supermarkt door de daarvoor benodigde gronden aan [H.] c.s. te verhuren.
[H.] c.s. heeft een voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de in dat verband gevraagde voorziening. De afgelopen jaren zijn er verschillende ontwikkelingen geweest, waardoor [H.] c.s. de door de gemeente afgegeven omgevingsvergunning niet heeft kunnen uitoefenen en voldoende aannemelijk is dat [H.] c.s. daardoor aanmerkelijk schade heeft geleden, bestaande uit - in ieder geval - omzetverlies en (mogelijk) verlies aan reeds gedane investeringen voor de tijdelijke supermarkt.
4.10.
[H.] c.s. heeft bij dagvaarding een huurovereenkomst in het geding gebracht. Zij vordert primair de gemeente te veroordelen om de gronden benodigd voor de tijdelijke supermarkt aan haar te verhuren tegen de voorwaarden neergelegd in deze huurovereenkomst. De gemeente heeft onder randnummer 108 van haar conclusie van antwoord kanttekeningen geplaatst bij de door [H.] c.s. opgestelde huurovereenkomst. Deze opmerkingen van de gemeente zijn grotendeels door [H.] c.s. verwerkt in een tweede versie van de huurovereenkomst die zij ter zitting in het geding heeft gebracht. [H.] c.s. is tijdens de mondelinge behandeling tevens akkoord gegaan met de toepasselijkheid van de door de gemeente gewenste en gebruikelijk gehanteerde ROZ-voorwaarden.
De voorzieningenrechter zal uitgaan van de tweede versie van de huurovereenkomst zoals die door [H.] c.s. in het geding is gebracht, met dien verstande dat die huurovereenkomst nog aanpassing behoeft voor wat betreft voornoemde ROZ-voorwaarden en de regeling van het opstalrecht voor het tijdelijke gebouw. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat [H.] c.s. en de gemeente die bepalingen in overleg kunnen en zullen aanpassen.
De voorzieningenrechter passeert het bezwaar van de gemeente tegen de hoogte van de in de huurovereenkomst vermelde huurprijs (van € 80.000,00 exclusief btw per jaar), nu de gemeente heeft nagelaten, onderbouwd, aan te geven welke huur volgens haar passend zou zijn en uit de overgelegde taxaties in ieder geval blijkt dat [H.] c.s. bereid is veel meer huur te betalen dan volgens haar taxateurs redelijk zou zijn. De gemeente heeft bedoelde taxaties betwist, maar, zoals gezegd, ook niet aangegeven welke huurprijs zij wel redelijk en passend acht. Het bezwaar van de gemeente tegen de in de huurovereenkomst opgenomen boete van € 80.000,00, passeert de voorzieningenrechter eveneens, omdat deze boete, die gelijk is aan een jaar huur, genoegzaam is te achten.
4.11.
Voor toewijzing van hetgeen onder primair onder ii en iii is gevorderd ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond. Het primaire onder ii gevorderde heeft geen bijzondere betekenis in het licht van het gevorderde onder i, terwijl voor toewijzing van het primair onder iii gevorderde thans onvoldoende grond bestaat omdat daarbij wordt uitgegaan van een mogelijk toekomstig gebrek aan medewerking van de gemeente waarvan vooralsnog niet is gebleken.
4.12.
Het voorgaande betekent dat het gevorderde onder primair i zal worden toegewezen op de wijze als hieronder vermeld.
4.13.
De voorzieningenrechter zal geen dwangsom aan de veroordeling verbinden, nu de advocaten van de gemeente uitdrukkelijk hebben aangegeven (in randnummer 110 van de conclusie van antwoord), dat mocht de voorzieningenrechter (onverhoopt) tot een veroordeling komen, de gemeente dan daartoe - als goed overheidsorgaan - haar medewerking zal verlenen. De voorzieningenrechter vertrouwt erop dat de gemeente deze toezegging zal nakomen.
4.14.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [H.] c.s. vastgesteld op een bedrag van
- € 103,25 aan dagvaardingskosten
- € 626,00 aan griffierecht
- € 1.470,00aan salaris advocaat.
€ 2.199,25 totaal
4.15.
De meegevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en over de nakosten zijn eveneens toewijsbaar zoals in de beslissing te bepalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de gemeente Tynaarlo om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de gronden benodigd voor de realisatie en exploitatie van de tijdelijke AH-supermarkt en parkeerruimte zoals vergund in de omgevingsvergunning van 1 juni 2015 met kenmerk WABO 20140936 aan Ahold REC te verhuren, tegen de voorwaarden neergelegd in de huurovereenkomst, versie 2, zoals die is overgelegd ter zitting van 17 januari 2019, en met aanpassing van die huurovereenkomst met betrekking tot de toepasselijke ROZ-voorwaarden en met betrekking tot het te realiseren opstalrecht, zoals hiervoor onder 4.10 overwogen;
5.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten aan de zijde van [H.] c.s. vastgesteld op € 2.199,25, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt de gemeente in de na dit vonnis ontstane nakosten, begroot op € 131,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 508/md