III. Indien niet binnen 2 weken na dagtekening van deze brief, wegens strijd met artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de keerwand is verwijderd leggen wij u een last onder dwangsom op van € 10.000 ineens."
Ten aanzien van het gescheiden houden van afval (zie de last onder I)
5. De rechtbank stelt aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat er geen verdeeldheid tussen partijen (meer) heerst met betrekking tot dit punt en dat er tevens geen dwangsom is verbeurd. De rechtbank zal hier dan ook niet verder op ingaan.
Ten aanzien van de strook grond over een breedte van vijf meter (zie de last onder II)
6. Ten aanzien van de overtreding van het bestemmingsplan "Meppel Noord" (het bestemmingsplan) overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van dit bestemmingsplan is het niet toegestaan om de gronden over een breedte van vijf meter vanuit de bouwperceelgrenzen te gebruiken voor opslagdoeleinden. Volgens verweerder handelt eiseres in strijd met voornoemd voorschrift, omdat er binnen de betreffende strook grond van vijf meter breedte wel degelijk afval wordt opgeslagen. Ter zitting is komen vast te staan dat de feitelijke constatering (gedaan door verweerder) van aldaar aanwezig, opgeslagen afval door eiseres niet wordt betwist. Eiseres is echter van mening dat de breedte van de betreffende strook grond berekend dient te worden vanaf de weg en niet vanaf de perceelgrens, waardoor er (ondanks het aanwezige, opgeslagen afval) geen sprake is van opslag binnen de "vijf-meter-strook" en er daarom geen sprake is van een overtreding. Ook is eiseres van mening dat zij op de betreffende plek wel degelijk afval mag opslaan op grond van haar milieuvergunning en de daarbij behorende tekeningen.
7. Ingevolge artikel 5.5, aanhef en onder d, van de voorschriften behorend bij het bestemmingsplan (de planvoorschriften) wordt tot een met de bestemming "bedrijventerrein" strijdig gebruik in ieder geval gerekend: het gebruik of het laten gebruiken van de gronden over een breedte van 5 meter vanuit de bouwperceelgrenzen voor opslagdoeleinden.
Ingevolge artikel 1.24 van de planvoorschriften wordt onder bouwperceelgrens verstaan: de grens van een bouwperceel.
Ingevolge artikel 1.23 van de planvoorschriften wordt onder bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
8. De rechtbank overweegt dat opslag van afval binnen de "vijf-meter-strook" niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Van een ontheffing van het bestemmingsplan is de rechtbank niet gebleken. Voor zover eiseres van mening is dat de opslag is toegestaan op grond van haar milieuvergunning, slaagt deze beroepsgrond niet. De afgifte van een milieuvergunning brengt namelijk niet met zich dat de planologische regelgeving niet meer gevolgd hoeft te worden. Deze verschillende wettelijke kaders (planologie en milieu) kunnen immers naast elkaar bestaan. In de tekening van de inrichting, waarop eiseres zich beroept, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat opslag binnen de "vijf-meter-strook" eiseres is toegestaan, in afwijking van het bestemmingsplan.
9. De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de "vijf-meter-strook" gemeten moet worden vanaf de perceelgrens, zijnde de eigendomsgrens van het betreffende perceel. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard dat tussen de weg en het perceel waarop eiseres haar bedrijf uitvoert c.q. heeft uitgevoerd gemeentegrond ligt. Gelet op eerdergenoemde artikelen van de planvoorschriften van het bestemmingsplan en verweerders toelichting ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verweerder gevolgd kan worden in zijn wijze van vaststelling van de "vijf-meter-strook". Niet valt in te zien dat verweerder bij het vaststellen van de locatie daarvan niet heeft mogen rekenen vanuit de perceelgrens. Het voorgaande brengt mee dat - nu het aldaar aanwezige, opgeslagen afval niet wordt betwist - er sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan. Verweerder was dan ook bevoegd om handhavend op te treden. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er een dwangsom is verbeurd, nu het daar aanwezige afval - naar niet in geschil is - niet was verwijderd ten tijde van het einde van de begunstigingstermijn. Dit betekent dat er een dwangsom van € 10.000 is verbeurd. Verweerder heeft die dwangsom vervolgens kunnen invorderen. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder van invordering had moeten afzien.
Ten aanzien van de muur c.q. keerwand (zie de last onder III)
10. Ten aanzien van de keerwand overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de betreffende keerwand geplaatst is zonder benodigde omgevingsvergunning, waardoor er een overtreding was van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Verweerder was dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
11. Partijen zijn verdeeld over de vraag of voornoemde overtreding vóór het einde van de begunstigingstermijn was beëindigd en in het verlengde hiervan of er een dwangsom is verbeurd.
12. Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij de muur onderuit heeft gehaald toen bleek (op 20 juni 2018) dat deze verwijderd moest worden, waarna zij de muurblokken begin juli heeft verkocht. De muur was volgens eiseres weg ten tijde van het einde van de begunstigingstermijn. De muur bestond echter uit 300 blokken en de koper kon deze niet allemaal tegelijk meenemen, waardoor er nog wel blokken op het terrein aanwezig waren.
13. Verweerder heeft het invorderingsbesluit van 10 mei 2019 gebaseerd op het bezoek aan eiseres van 9 juli 2018. Dit bezoek is verricht door [naam medewerker 1] (brandweer) en [naam medewerker 2] (gemeente). In het rapport van dit bezoek staat vermeld dat de keerwand niet is verwijderd. Er zijn echter geen onderliggende stukken, zoals foto's, waaruit dat (objectief bezien) valt af te leiden. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar de controle van 25 juli 2018, met foto's, ter onderbouwing van zijn standpunt dat de muur niet verwijderd was. Uit de rapportage van deze controle, uitgevoerd door [naam medewerker 3] (toezichthouder milieu RUD Drenthe), en de daarbij behorende foto's valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden wat de stand van zaken met betrekking tot de muur c.q. keerwand was op dat moment. De muur / keerwand wordt niet genoemd in deze rapportage en is ook niet op de daarin opgenomen foto's te zien. Datzelfde geldt voor de daarop volgende rapportages van 2 en 8 augustus 2018, ook uitgevoerd door [naam medewerker 3] . In zijn daarop volgende rapportage van 16 augustus 2018 wordt wel gesproken over de muur en dat eiseres een begin heeft gemaakt met de afbraak daarvan. De rechtbank heeft op de bij dat rapport behorende foto's echter geen muur kunnen ontdekken. Datzelfde geldt voor de rapportage (met foto's) van 23 augustus 2018.
14. De rechtbank overweegt dat het hier een voor eiseres belastend besluit behelst, waarvan de bewijslast in beginsel rust op verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan zijn bewijslast voldaan. Er zijn weliswaar constateringen gedaan, maar die zijn door de rechtbank niet objectief te verifiëren. Uit de foto's - genoemd in rechtsoverweging 13 - valt niet af te leiden of de constatering dat de muur er nog stond na het einde van de begunstigingstermijn correct is geweest. Aan een invorderingsbesluit dient een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Nu daarvan geen sprake is en eiseres ter zitting heeft gesteld de muur tijdig te hebben omgegooid, maar dat nog niet meteen alle blokken van het terrein verwijderd waren, mist het invorderingsbesluit op dit punt een voldoende grondslag. Naar het oordeel van de rechtbank kan er dan ook niet gezegd worden dat er een dwangsom van
€ 10.000 ineens is verbeurd, wegens het niet (tijdig) verwijderen van de muur c.q. keerwand. Verweerder is op dit punt dan ook ten onrechte overgegaan tot invordering.
15. De rechtbank merkt, naar aanleiding van opmerkingen van eiseres ter zitting met betrekking tot de foto's van Lagros B.V, ten overvloede op dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de door Lagros B.V. gemaakte foto's niet aan verweerders besluitvorming ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft zich gebaseerd op de foto's die zijn gemaakt door de betrokken toezichthouders c.q. medewerkers van verweerder.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd en bestreden besluit A rechtens houdbaar is. Voor zover het beroep hiertegen is gericht, is het ongegrond.
17. Ten aanzien van het invorderingsbesluit van 10 mei 2019 is de rechtbank van oordeel dat er een dwangsom van € 10.000 is verbeurd, wegens het niet tijdig beëindigen van de overtreding genoemd onder II van de last (opslag in strijd met het bestemmingsplan), en verweerder op dit punt terecht is overgegaan tot invordering.
Ten aanzien van de muur c.q. keerwand (bouwen zonder vergunning) is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een dwangsom van € 10.000 is verbeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder op dit punt ten onrechte overgegaan tot invordering.
Het beroep, voor zover gericht tegen het invorderingsbesluit van 10 mei 2019, is gegrond. De rechtbank zal het invorderingsbesluit van 10 mei 2019 vernietigen, voor zover het ziet op de invordering van € 10.000 wegens bouwen zonder vergunning, en laat het invorderingsbesluit voor het overige in stand. De rechtbank herroept het invorderingsbesluit van 10 mei 2019 overeenkomstig en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd.
18. Omdat de rechtbank het beroep met zaaknummer LEE 19/354 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.