ECLI:NL:RBNNE:2019:4033

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
18/830039-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met bijzondere voorwaarden en vrijspraak voor bedreiging

Op 26 september 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag, gepleegd op 6 maart 2019 te Delfzijl, waarbij hij het slachtoffer met een mes in de hals heeft gestoken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging van een ander slachtoffer, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank overwoog dat de bedreiging niet wettig en overtuigend bewezen was, omdat het slachtoffer niet op de hoogte was geraakt van de bedreiging. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de lange geschiedenis van burenruzies tussen de verdachte en het slachtoffer, en de psychologische toestand van de verdachte. De rechtbank legde ook voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering, een contact- en locatieverbod, en de verplichting tot deelname aan een ambulante behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet ontvankelijk verklaard, en het in beslag genomen mes werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830039-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/820163-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
12 september 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/820163-19
hij op of omstreeks 11 december 2018 te Delfzijl, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb 2 Mechselse herders, als ze jou ruiken weet ik 100 procent dat jij het bent. Dan maak ik je gelijk af"", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Parketnummer 18/830039-19
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met een mes in de hals(streek) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes in de hals(streek) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Delfzijl aan [slachtoffer 2] , opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten een gat en/of snee in de luchtpijp (waaraan die [slachtoffer 2] geopereerd diende te worden), heeft toegebracht door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met een mes in de hals(streek) te steken en/of te snijden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om al dan niet met voorbedachte rade aan een persoon, (te weten [slachtoffer 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met een mes in de hals(streek) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/820163-19
De officier van justitie heeft op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde bedreiging.
Parketnummer 18/830039-19
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de door de verdachte voorgehouden gang van zaken niet aannemelijk is, omdat dit volstrekt anders is dan aangever heeft verklaard, wiens verklaring strookt met de uitkomsten van het sporenonderzoek. Ook de uitlatingen van verdachte vlak na het incident zoals te horen in de 112-melding en ten overstaan van de politie, wijzen op een andere gang van zaken dan door verdachte geschetst. De lezing van verdachte wordt bovendien niet ondersteund door andere wettige bewijsmiddelen.
De officier van justitie gaat uit van de lezing van aangever, waaruit volgt dat verdachte aangever heeft gestoken, zodra aangever de deur open deed. Ten aanzien van de voorbedachte raad heeft de officier van justitie aangevoerd dat nergens uit het dossier blijkt dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld. Aangever spreekt over een grijns op het gezicht van verdachte na het incident en meerdere getuigen zien verdachte na afloop rustig weglopen. Verdachte heeft bovendien alle tijd en ruimte gehad om de gevolgen van zijn handelen goed te overzien. Volgens de officier van justitie is er sprake geweest van een wraakactie van de kant van verdachte naar aanleiding van wat aangever hem heeft aangedaan. Op grond van het voorgaande acht de officier van justitie de voorbedacht raad te bewijzen. Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een zodanig korte tijdsspanne dat van voorbedachte raad niet gesproken kan worden. Ook van andere contra-indicaties voor het aannemen van de voorbedachte raad is niet gebleken.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/820163-19
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde nu er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Parketnummer 18/830039-19
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/820163-19
Vrijspraak
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie is voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling vereist dat de bedreigde ook daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat verdachte de in de tenlastelegging beschreven bewoordingen heeft geuit. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ook bekend. Door aangever is echter aangifte gedaan van andere bedreigende uitlatingen. Nu aangever niet over de in de tenlastelegging geformuleerde bedreiging heeft verklaard, blijft het onduidelijk of de in de tenlastelegging omschreven bewoordingen aangever daadwerkelijk hebben bereikt en of hij daarvan op de hoogte is geraakt. Dit betekent dat verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Parketnummer 18/830039-19
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Zowel aangever als verdachte hebben verklaard dat zij oogcontact met elkaar kregen, toen aangever in zijn woonkamer zat en verdachte van buiten door het raam van de woonkamer naar binnen keek. Aangever is op een bepaald moment naar de voordeur van de woning gegaan, waarbij hij in zijn verklaring niet buiten de voordeur is gekomen en in de verklaring van verdachte wel. Verdachte heeft verklaard dat hij het mes uit zijn broekzak heeft gepakt, toen aangever op hem afkwam. De rechtbank stelt voorop dat het enkele meebrengen van een mes nog niet maakt dat er sprake is van voorbedachte raad. De rechtbank oordeelt dat er op grond van het dossier, ook uitgaande van de situatie zoals de aangever die schetst, onvoldoende bewijs voorhanden is om vast te stellen dat verdachte op enig moment het besluit heeft genomen om het slachtoffer te doden en ook de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dit betekent dat verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 12 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 6 maart 2019 met het mes uitgehaald in de richting van de hals van aangever.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van de rechter-commissaris van bovengenoemde rechtbank d.d. 21 augustus 2019 als los document opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
[verdachte] liep van rechts naar links voor mijn huis langs. Hij keek naar binnen. Hij kwam vervolgens weer voor mijn huis langs lopen, nu van links naar rechts. Hij liep schuin over het grasveld voor mijn huis. Toen hij in het midden van het grasveld stond, maakte hij een gebaar van “kom eens”.
Ik deed de deur open. [verdachte] zei: “kom eens”. Ik deed een stapje naar voren en toen stak hij mij in mijn luchtpijp. Toen ik de deur opendeed stond [verdachte] niet recht voor me, hij stond aan de zijkant. Toen hij zei “kom eens” deed ik met mijn gezicht naar voren een stap naar voren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , d.d. 7 maart 2019, opgenomen op p. 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik keek naar buiten door het voorraam en ik zag dat de buurman voor het smalle uitzetraam stond. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] zei dat hij wel even ging kijken. Ik ben daarom [slachtoffer 2] achterna gelopen. Ik zag dat toen ik de hal in kwam lopen, [slachtoffer 2] met alle kracht die hij nog had de voordeur probeerde dicht te drukken. Ik zag dat [slachtoffer 2] zijn ene hand om zijn hals had. Ik zag dat [slachtoffer 2] zich omdraaide en mij aankeek. Ik zag dat er heel veel bloed bij zijn hals zat.
4. Een geneeskundige verklaring, op 17 april 2019 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis, chirurg niet praktiserend, opgenomen op pagina 146 van voormeld dossier voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 2]
Geboren: [geboortedatum] 1967
Omschrijving van het letsel.
A. Uitwendig waargenomen letsel: steek verwonding links van de hals, met letsel van de larynx, verbloedingsshock.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 maart 2019, opgenomen op p. 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op bevel van officier van justitie mr. S.E. Eijzenga heb ik een gesprek opgevraagd bij de Meldkamer Noord-Nederland. De datum en tijdstip van het opgevraagde gesprek was: 6 maart 2019 te 13.17.15 uur, ingebeld met het mobiele telefoonnummer [mobielnummer] . Het genoemde telefoongesprek werd aangenomen door [medewerker 1] , Meldkamer Politie. Ik heb het bovengenoemde gesprek van de meldkamer ontvangen en beluisterd.
POL: staat voor politie. MEL: staat voor melder. O: Opmerking verbalisant.
MEL: Nou ik heb ik ben terug gegaan ik dacht van weet je ik ga verhaal halen want ik ben het zat. Ik loop naar toe, hij loopt naar buiten ik steek hem gelijk neer.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 6 maart 2019, opgenomen op p. 52 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Ter plaatse stond er ter hoogte van [straatnaam] te Delfzijl een man op de stoep die aan het bellen was. Ik vroeg de persoon of hij wist wat er aan de hand was en of hij had gebeld. Ik hoorde de man zeggen: "Ja, ik heb hem gestoken." Collega [verbalisant 1] heeft de verdachte in het dienstvoertuig geplaatst en we zijn richting het bureau gereden. Onderweg naar het bureau hoorde ik de verdachte het volgende zeggen: "Ik wilde verhaal bij [slachtoffer 2] gaan halen. Ik heb toen een mes gepakt want [slachtoffer 2] had vorige keer een mes en toen moest jouw collega [verbalisant 2] een waarschuwingsschot lossen om hem bij me weg te houden. Ik ben naar zijn deur gelopen en [slachtoffer 2] deed open. Hij kwam op mij af en ik wist niet zeker of hij wel of niet een mes had. Toen stak ik hem."
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 15 juli 2019, een nagekomen stuk behorend bij voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Tijdens het onderzoek werd door mij alleen bloed aangetroffen in de gang, keuken en achter de woning.
Het door mij waargenomen bloedbeeld past bij de afgelegde verklaring van het slachtoffer dat hij bij de voordeur gewond is geraakt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/830039-19 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 6 maart 2019 te Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de hals(streek) heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en derhalve van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. Daartoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat aangever en verdachte anders verklaren over de toedracht van het incident. Verdachte heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat aangever op verdachte af kwam rennen, waardoor verdachte zich, mede gelet op hetgeen er tussen beiden in het verleden al is voorgevallen, genoodzaakt voelde om het mes te pakken om zichzelf tegen deze ogenblikkelijke aanranding van aangever te verdedigen. De raadsman heeft aangevoerd dat het op dat moment de vraag is wat er van verdachte nog verwacht had mogen worden. Verdachte heeft het mes in een split second gepakt. Dit mes heeft hij altijd bij zich en nergens blijkt uit dat hij dit mes heeft gepakt om mee te nemen naar aangever. De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat, mocht de rechtbank het beroep op noodweer verwerpen omdat verdachte zich anders diende te verdedigen, een beroep op noodweerexces wel slaagt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op het moment dat aangever op hem af kwam de eerdere schermutselingen voor ogen had, waardoor van verdachte niet gevergd kon worden dat hij weg zou lopen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet gehonoreerd dient te worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen ogenblikkelijke aanranding geweest is van aangever richting verdachte. Indien de rechtbank een ogenblikkelijke aanranding wel aanwezig acht, heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging. Het bewust meenemen van een mes is bovendien een contra-indicatie voor het aannemen van noodweer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op noodweer het volgende. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging.
Door de verdediging is een scenario geschetst, waaruit volgt dat verdachte naar aangever uitgehaald heeft met het mes, omdat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij werd aangevallen. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsman aan dit verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de uit voornoemde bewijsmiddelen voortvloeiende feiten en omstandigheden.
Uit deze bewijsmiddelen volgt dat verdachte op aangever is afgelopen en aangever vervolgens met een mes in zijn hals heeft geraakt. Hiermee staat vast dat verdachte de initiator is geweest van het geweld. De verklaring van aangever over het verloop en de toedracht van het geweldsincident wordt bovendien ondersteund door de verklaring van de verbalisanten over verdachtes uitlatingen kort na het incident. Voorts wordt de verklaring van aangever ondersteund door de uitgewerkte 112-melding, waarin verdachte zelf ook heeft aangegeven dat hij op aangever is afgelopen en hem direct heeft neergestoken. De rechtbank ziet in de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten om uit te gaan van de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij met het mes heeft uitgehaald, omdat hij zich moest verdedigen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Aangezien er geen sprake is geweest van een noodweersituatie behoeft het beroep op noodweerexces geen nadere bespreking. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweerexces.
Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiair. poging tot doodslag

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/820163-19 en het onder parketnummer 18/830039-19 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de ernst van de feiten, een voorwaardelijke straf niet passend is. Voorts heeft de officier van justitie verzocht om een contact- en locatieverbod, zijnde maatregelen als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen voor de duur van 2 jaar. Hij heeft daarbij verzocht te bepalen dat verdachte bij overtreding hiervan telkens vervangende hechtenis voor de duur van 1 week dient te ondergaan. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde maatregel te bevelen. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr aan verdachte op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank het beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet honoreert, gepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor een langere duur dan vier jaren. De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie in zijn strafeis onvoldoende rekening heeft gehouden met het eigen aandeel van aangever. De raadsman heeft tot slot verzocht om bij de oplegging van de straf voldoende ruimte over te laten voor een voorwaardelijk gedeelte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte en het slachtoffer woonden bij elkaar in de straat en er was sprake van een langlopende burenruzie. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat verdachte op 6 maart 2019 naar de woning van het slachtoffer is toegegaan. Hij heeft het slachtoffer gewenkt en vrijwel gelijk nadat het slachtoffer de deur opende, met een mes uitgehaald richting de hals van het slachtoffer. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een levensgevaarlijke steekwond in zijn hals opgelopen, waaraan hij geopereerd moest worden. Het slachtoffer heeft vier dagen in het ziekenhuis gelegen en de eerste dagen is hij, gelet op de ernst van de situatie, in slaap gehouden. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naast het lichamelijke letsel, heeft het handelen van verdachte ook psychisch gezien een grote impact gehad, zo blijkt uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder wegens gewelddelicten met justitie in aanraking is geweest, zij het in een ver verleden.
De rechtbank heeft verder gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 7 juni 2019, opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van borderline- en antisociale persoonlijkheidskenmerken. Hiervan was ten tijde van het ten laste gelegde ook sprake, waarbij verdachte tevens emotioneel ontregeld was. Verdachte heeft zich tijdens het onderzoek coöperatief opgesteld, maar heeft zich ontkennend en bagatelliserend getoond. Verdachte heeft nauwelijks inzage gegeven in zijn innerlijke belevingswereld. Enerzijds zou dit kunnen samenhangen met zijn procespositie, anderzijds zou het ook passend zijn bij de geconstateerde persoonlijkheidskenmerken. Door de belemmeringen van het onderzoek is het onduidelijk gebleven of er bij verdachte nog verdere problematiek speelt. Het is door de belemmeringen van het onderzoek voorts niet duidelijk geworden of voornoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundige waar het de geconstateerde persoonlijkheidskenmerken betreft. Nu onduidelijk blijft of en in hoeverre betreffende persoonlijkheidskenmerken hebben bijgedragen aan het ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde geheel aan verdachte dient te worden toegerekend.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van de reclassering van 30 augustus 2019. De reclassering adviseert om aan verdachte – indien er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minder dan vier jaar wordt opgelegd – een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contact- en locatieverbod, de verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlenging en het meewerken aan een ambulante behandeling. De reclassering heeft voorts geadviseerd om deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar de verklaren nu de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Nu de rechtbank echter, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, niet tot een bewezenverklaring van een poging tot moord, maar tot bewezenverklaring van een poging tot doodslag komt, en daarnaast tot vrijspraak van de ook ten laste gelegde bedreiging, zal de op te leggen gevangenisstraf lager uitvallen dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf. De rechtbank heeft in strafmatigende zin ook sterk rekening gehouden met het feit dat het slachtoffer een eigen aandeel heeft gehad in een langslepende burenruzie met verdachte. De rechtbank zal tevens een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan dit voorwaardelijk deel zal de rechtbank bijzondere voorwaarden koppelen, een en ander zoals hierna in het dictum te bepalen.
Gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank verwijst daartoe naar de bij verdachte aanwezige persoonlijke problematiek en het feit dat het risico op recidive door de reclassering wordt ingeschat als gemiddeld. Voorts overweegt de rechtbank dat er sprake is van een situatie waarin verdachte en slachtoffer dicht bij elkaar leven. De rechtbank zal daarom, gelet op artikel 14e Sr, de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar verklaren.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich bij monde van mr. W. ten Have, advocaat te Winschoten, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 16.979,87 ter zake van materiële schade en € 92.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en vergoeding van de proceskosten ;
2. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 13.000,- ter vergoeding van immateriële schade en € 17.500,- ter vergoeding van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en vergoeding van de proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in de vorderingen van de benadeelde partijen ten onrechte geen rekening is gehouden met het aandeel dat het slachtoffer heeft gehad bij het escaleren van de burenruzie. Gelet op het feit dat het moeilijk is om in te schatten wat de mate van eigen schuld is van het slachtoffer, dienen beide vorderingen grotendeels niet ontvankelijk verklaard te worden. Naar redelijkheid en billijkheid kan echt een voorschot van de schade wel toegewezen worden, te weten een bedrag van € 15.000,- voor [slachtoffer 2] en een bedrag van € 5.000,- voor [slachtoffer 3] . Voor beide vorderingen dient de schadevergoedingsmaatregel opgelegd te worden. De officier van justitie heeft tot slot aangevoerd dat voor beide benadeelde partijen de proceskosten tot een bedrag van € 1.282,08 toegewezen dienen te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat onvoldoende onderbouwd is waarom de door de officier van justitie geschatte bedragen toegewezen dienen te worden. De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op de culpa in causa, beide vorderingen volledig niet ontvankelijk verklaard dienen te worden en door de civiele rechter beoordeeld moeten worden.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/830039-19 subsidiair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank, gelet op hetgeen door de verdediging ter betwisting van de vordering is aangevoerd, over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partijen de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom in de vorderingen niet ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen mes verbeurd wordt verklaard. De kleding kan teruggegeven worden aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verenigd met het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het inbeslaggenomen mes vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het ten laste gelegde met dit voorwerp is begaan. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen kleding moet worden teruggegeven aan verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/820163-19 en het onder parketnummer 18/830039-19 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/830039-19 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 1 jaar,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. Veroordeelde meldt zich op de dag van zijn invrijheidstelling bij Reclassering Nederland, de heer [medewerker 2] op telefoonnummer [mobielnummer]. De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s, waarbij privacy van veroordeelde zoveel mogelijk gerespecteerd zal worden;
2. dat de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt met:
- De heer [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1967);
- Mevrouw [getuige] (geboren op [geboortedatum] 1968);
zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod. Voor de naleving van de contactverboden, moet veroordeelde meewerken aan controle van zijn digitale gegevensdragers. Het kan zijn dat de reclassering dit uitbesteed aan een externe deskundige;
3. dat de veroordeelde zich niet bevindt in het verboden gebied, de straten rondom de woning van aangever. Dit zijn: de [straatnaam] , [straatnaam] , [straatnaam] en [straatnaam] , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. Veroordeelde zal van de reclassering een overzicht krijgen van het verboden gebied. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
4. dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
5. dat de veroordeelde verplicht wordt mee te werken aan een ambulante behandeling gericht op zijn persoonlijkheidsdynamiek en geestelijke gezondheid door een door de reclassering aan te wijzen forensische psychiatrische polikliniek. Veroordeelde stemt ermee in dat de behandelaar de reclassering in het kader van risicobeheersing op de hoogte houdt van de behandeling en ontwikkelingen die daarmee te maken hebben. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen mes.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen kleding.
Ten aanzien van 18/830039-19:
Verklaart de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet ontvankelijk. Deze vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2019.