ECLI:NL:RBNNE:2019:4026

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
18/830053-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag en mishandeling met gevangenisstraf

Op 26 september 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 april 2019 in Ter Apel, waar de verdachte de aangever meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd heeft geslagen, waarna de aangever op de grond viel. Terwijl de aangever in foetushouding op de grond lag, heeft de verdachte knietjes tegen zijn hoofd gegeven en met kracht tegen zijn hoofd getrapt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zodanig fors geweld heeft toegepast dat er een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever bestond. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor mishandeling van een andere persoon op 26 januari 2019 in Stadskanaal. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van deskundigen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder behandeling en reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830053-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/222510-16 en 18/830037-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Overijssel - HvB Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
12 september 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 april 2019 te Ter Apel ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1],
-meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist een klap tegen het hoofd
(ondermeer tegen de slaap) en/of in diens gezicht heeft gegeven en/of
-meermalen, althans eenmaal (terwijl hij op de grond lag) een zo geheten
knietje tegen het hoofd heeft gegeven en/of
-meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet (met kracht) een trap tegen
het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegeven, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 april 2019 te Ter Apel ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
die [slachtoffer 1],
-meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist een klap tegen het hoofd
(ondermeer tegen de slaap) en/of in diens gezicht heeft gegeven en/of
-meermalen, althans eenmaal (terwijl hij op de grond lag) een zo geheten
knietje tegen het hoofd heeft gegeven en/of
-meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet (met kracht) een trap tegen
het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegeven, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Stadskanaal
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die van [slachtoffer 2] een klap in het gezicht
te geven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte één keer tegen het hoofd van aangever heeft getrapt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van verdachte wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], die ook hebben verklaard dat verdachte één keer tegen het hoofd van aangever heeft getrapt.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de trap tegen het hoofd van aangever met zodanige kracht is gebeurd, dat door de trap een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever is ontstaan. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 12 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 1 april 2019 [slachtoffer 1] een paar klappen gegeven met mijn vuist en ik heb hem geschopt in zijn gezicht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 april 2019, opgenomen op pagina 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2019123791 d.d. 16 mei 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Maandag 1 april 2019 ging ik naar de bushalte aan de Havenstraat kruising met de
Ds. Fleischerstraat. Ik zag een vijftal jongens die aan het vissen waren in het water. Ik zag dat een van de jongens recht op mij af kwam. (…) Op een gegeven moment voelde ik een harde klap tegen de linkerzijde van mijn hoofd. Hierna weet ik niet meer wat er gebeurd is. Op het moment dat ik op de grond lag, weet ik weer wat. Ik hield mijn armen voor mijn hoofd. Ik voelde dat er weer tegen mijn hoofd werd geslagen, ik zag dat het met vuisten was. (…) Ineens voelde ik harde trappen tegen de linkerzijde van mijn hoofd. Ik voelde 2 trappen. Hierna weet ik weer niets meer. (…) Ik ben door de ambulance meegenomen naar Stadskanaal. Ik kreeg te horen dat ik een hersenschudding had. Nu heb ik geen kracht meer in mijn linker arm, ben ik duizelig, heb ik hoofdpijn. Ik heb een gekneusde linker kaak, dit is pijnlijk. De pijn van mijn kaak trekt naar de achterzijde van mijn oor. Ook hoor ik niet zo goed meer aan de linker zijde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 11 september 2019, als los document gevoegd, inhoudend als verklaring van [getuige 4]:
Ik zag een vechtpartij. U vraagt waar aangever was. Hij lag op de grond. [verdachte] ging door met slaan. Hij schopte tegen het hoofd van die jongen op de grond. Die jongen op de grond kon niks meer. Degene die ik zag schoppen, liep toen weg. Ik zag dat hij weer terugkwam. Ik zag dat hij nog een keer keihard tegen het hoofd van die jongen schopte. Die jongen bleef liggen en was volgens mij al bewusteloos. Ik heb het aantal schoppen niet geteld, maar het was meer dan twee keer.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 april 2019, opgenomen op pagina 83 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[getuige 3]:
[verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) ging naar die jongen bij de bushalte toe. (…) Ik zag dat [verdachte] die jongen hierop een klap gaf. Ik zag namelijk dat [verdachte] zijn rechterhand in een vuist gebald was. Ik zag dat hij zijn rechter vuist omhoog bracht. Ik zag dat [verdachte] met kracht met die vuist een slaande beweging richting die jongen maakte. Ik zag dat die jongen werd geraakt aan de linkerzijde van zijn hoofd/hals. (…) Ik zag die jongen neer gaan op het grasveld naast de bushalte. Volgens mij raakte hij buiten bewustzijn. Hij lag op de grond, op zijn zij, in de foetushouding met beide armen voor zijn gezicht. (…) [verdachte] zat op zijn knieën naast die jongen. [verdachte] sloeg die jongen met beide vuisten met kracht tegen het hoofd. Hij sloeg waar hij hem maar raken kon. (…) [verdachte] deed ook knietjes geven en schoppen. Hij schopte in zijn zij en tegen zijn hoofd. Ik denk dat hij dat twee tot drie keer heeft gedaan. De jongen die op de grond lag riep: 'Stop, stop.' [verdachte] ging gewoon door. (…) Op het moment dat we samen weglopen, zie ik dat [verdachte] ineens weg is. Ik zie dat [verdachte] terugloopt naar de jongen en wat ik toen zag is te gruwelijk voor woorden. Ik zag dat [verdachte] keihard tegen zijn hoofd schopte alsof hij een voetbal wegschopte. Ik zag dat hij dit l keer deed. Ik heb sowieso 1 keer gezien. De jongen lag toen nog steeds op de grond.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2019, opgenomen op pagina 101 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer 2].
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde gaat de rechtbank op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen uit van het volgende. Verdachte heeft aangever meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd geslagen waardoor aangever op de grond terecht is gekomen. Vervolgens heeft verdachte - terwijl aangever op de grond lag - knietjes gegeven tegen het hoofd van aangever en heeft hij aangever tegen het hoofd getrapt. De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte ten minste twee keer met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever heeft getrapt. Daarnaast leidt de rechtbank uit bovengenoemde getuigenverklaringen af dat verdachte met kracht tegen het hoofd van aangever heeft getrapt omdat verdachte volgens de getuigen 'keihard trapte' en het leek 'alsof hij een voetbal wegschopte'. Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zodanig fors geweld tegen het hoofd van aangever heeft toegepast, dat naar algemene ervaringsregels sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden ten gevolge daarvan. Het hoofd is een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam en fors geweld tegen het hoofd kan makkelijk leiden tot de dood. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat er relatief beperkt letsel bij aangever is geconstateerd, maakt dit niet anders. Overigens volgt uit de verklaring van aangever wel dat hij buiten bewustzijn is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte om die reden naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken, niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg, de dood, bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 1 april 2019 te Ter Apel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1],
- meermalen met gebalde vuist een klap tegen het hoofd en/of in diens gezicht heeft gegeven en
- meermalen terwijl hij op de grond lag een zo geheten knietje tegen het hoofd heeft gegeven en
- meermalen met geschoeide voet met kracht een trap tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegeven, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 januari 2019 te Stadskanaal [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die van [slachtoffer 2] een klap in het gezicht te geven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot doodslag;
2. mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en
2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport van de reclassering van 30 augustus 2019. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van poging tot doodslag, om aan verdachte een gevangenisstraf tussen de 12 en 15 maanden op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat door de rechtbank moet worden aangesloten bij de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een veroordeling wegens poging tot zware mishandeling een fors lagere gevangenisstraf aan verdachte moet worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 1 april 2019 in Ter Apel schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft aangever meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd geslagen waarna aangever op de grond terecht is gekomen. Vervolgens heeft verdachte - terwijl aangever in de foetushouding op de grond lag en zijn hoofd probeerde af te schermen - knietjes tegen het hoofd van aangever gegeven en heeft hij meermalen met kracht tegen het hoofd van aangever getrapt. Aangever is door het geweld meerdere malen buiten bewustzijn geraakt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zulk fors geweld heeft gebruikt dat ook tot de dood van aangever had kunnen leiden. Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor de lichamelijke integriteit van een ander. Daar komt bij dat dit alles zich heeft afgespeeld op de openbare weg. Uit de getuigenverklaringen volgt dat het geweldsincident ook op de getuigen een behoorlijke impact heeft gehad. Een dergelijk feit zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Daarnaast heeft verdachte zich op 26 januari 2019 schuldig gemaakt aan mishandeling door aangever een klap in het gezicht te geven.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 juni 2019, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten en dat hij in meerdere proeftijden liep.
Uit het psychologische Pro Justitia rapport van 19 juni 2019 is naar voren gekomen dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zijnde een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde waardoor het bewezen verklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten wordt als matig-hoog ingeschat. Om de kans op recidive te verlagen, is het van belang dat verdachte een behandeling volgt die zich richt op het versterken van de copingsvaardigheden, impulscontrole en emotieregulatie (met name de agressieregulatie). Daarnaast is het van belang dat verdachte ondersteuning krijgt bij het opbouwen van zijn leven. De gedragsdeskundige heeft geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden behandeling en reclasseringstoezicht.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundige en is van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit het rapport van de reclassering van 30 augustus 2019 volgt dat er sprake is van een patroon van geweldsdelicten. Eén van de feiten heeft plaatsgevonden acht weken na de laatste detentie van verdachte, terwijl hij in drie proeftijden liep. Verdachte zegt zich nu bewust te zijn van zijn problematiek. Hij wil (opnieuw) samenwerken met de reclassering om zijn leven op te bouwen. Naast het volgen van behandeling, is het nodig dat verdachte wordt ondersteund in de praktische opbouw van zijn leven. Het is van belang dat verdachte na detentie doorstroomt naar een instelling voor begeleid wonen. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte in de hoofdzaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en om de bijzondere voorwaarden zoals gekoppeld aan de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 18/830037-17 te wijzigen.
Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf een passende reactie vormt. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank niet alleen in aanmerking genomen dat het bewezen verklaarde in verminderde mate kan worden toegerekend, maar ook dat tijdens de detentiefasering sprake is geweest van recidive, terwijl verdachte in drie proeftijden liep. Gelet op de problematiek van verdachte en de adviezen zoals opgenomen in bovengenoemde rapportages, zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden koppelen zoals opgenomen in het rapport van de reclassering van 30 augustus 2019, met uitzondering van het contactverbod. Dat contactverbod had namelijk betrekking op een eerdere strafzaak. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte na detentie wordt behandeld voor zijn problematiek en dat hij wordt begeleid door de reclassering, ter voorkoming van recidive in de toekomst.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

18/222510-16
Bij onherroepelijk vonnis van 16 februari 2017, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 14 uren subsidiair 7 dagen hechtenis, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 3 maart 2017. De hiervoor onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
18/830037-17
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 18 september 2017, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op
23 juli 2018. De hiervoor onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering onder parketnummer 18/222510-16 af te wijzen en de vordering onder parketnummer 18/830037-17 toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het advies van de reclassering d.d. 30 augustus 2019 door bovengenoemde vorderingen niet ten uitvoer te leggen maar de bijzondere voorwaarden aan te scherpen door bijzondere voorwaarden toe te voegen.
Oordeel van de rechtbank
18/222510-16
Nu veroordeelde het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet echter op de straf die in de hoofdzaak aan verdachte zal worden opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
18/830037-17
Nu veroordeelde het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich meldt op uitnodiging van de reclassering. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om reclasseringstoezicht uit te voeren en veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die deze instelling hem geeft;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd laat behandelen door de AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op detentie of zo spoedig mogelijk daarna. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, als en zolang de reclassering dit nodig acht. Het verblijf start aansluitend op einde detentie of zo spoedig mogelijk daarna. Het verblijf duurt de gehele proeftijd zo zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol zolang de reclassering dit nodig acht en ten behoeve van de naleving van dit verbod aan bloedonderzoek, ademonderzoek (blaastest) of urineonderzoek meewerkt. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- dat veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/222510-16:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 16 februari 2017.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/830037-17
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 18 september 2017, te weten: een gevangenisstraf van 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2019.
Mr. L.W. Janssen en mr. M.A.M. Wolters zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.