Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, nu verdachte niet heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, omdat hij de goederen nog wilde afrekenen. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken, nu de jas die verdachte heeft gepakt, zijn eigen jas betreft.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd omtrent de bewijsbaarheid van feit 2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 22 januari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben op 17 november 2018 in de [benadeelde partij] te Groningen geweest. Ik heb spullen in mijn tas gestopt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 november 2018, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-20188303234 d.d. 19 november 2018, inhoudende als verklaring van [medewerker] , namens [benadeelde partij] :
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte. Zie bijgevoegd landelijk aangifteformulier.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier en ondertekend door [medewerker] :
Op 17 november 2018 heeft [medewerker] gezien dat meneer allerlei spullen in een [benadeelde partij] tas doet. Meneer zet zijn mandje bij de bananen neer en loopt met de tas vol goederen langs de kassa.
In de tas gevonden: Bacardi Rumco 4pack, Moonshiners Rum, Moonshiners Vodka, Porta Cruz Ruby, Quevedo Rose Port.
De persoon gaf op te zijn: [verdachte] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2018, opgenomen op pagina 23 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 18 november 2018 keek ik, verbalisant [verbalisant] , beelden uit van een winkeldiefstal welke gepleegd was op zaterdag 17 november 2018 bij de supermarkt [benadeelde partij] te Groningen. Ik zag dat de voor mij ambtshalve bekende [verdachte] omstreeks 21:30:56 uur de winkel komt binnenlopen. Ik zag op de beelden dat hij omstreeks 21:33:05 uur langs kassa 4 in de [benadeelde partij] liep. Ik zag dat hij geen goederen ter betaling aanbood en de kassa voorbij liep. Ik zag dat hij een plastic [benadeelde partij] tas in zijn rechterhand droeg, uit het zicht van de kassamedewerker.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 17 november 2018 de [benadeelde partij] te Groningen binnen is gegaan met een lege plastic tas. Hij heeft vervolgens deze plastic tas in de [benadeelde partij] gevuld met alcoholische dranken en heeft zich met deze tas richting de uitgang begeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door de alcoholische dranken in de meegebrachte tas te doen en vervolgens voorbij de kassa’s te lopen, deze goederen buiten de macht van de rechthebbende heeft gebracht en zich de goederen op dat moment wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij nog niet langs de kassa was en de goederen alsnog wilde betalen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier onaannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op het hiervoor overwogene, sprake van een voltooide diefstal.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 22 januari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben op 17 november 2018 in de [benadeelde partij] te Groningen geweest. Ik heb eerder wel een brief uitgereikt gekregen over een ontzegging om winkels in te mogen, maar ik heb niet getekend voor ontvangst en de brief niet gelezen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 november 2018, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-20188303234 d.d. 19 november 2018, inhoudende als verklaring van [medewerker] , namens [benadeelde partij] :
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte. Zie het afzonderlijk opgemaakt aangifteformulier van huisvredebreuk.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een aangifteformulier huisvredebreuk, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier en ondertekend door [medewerker] :
Op 17 november 2018 te [benadeelde partij] Groningen heb ik de genoemde persoon aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. Deze persoon gaf mij op te zijn: [verdachte] . Aangever verklaart gerechtigd te zijn tot het doen van aangifte en verklaart dat de genoemde persoon zich wederrechtelijk in voornoemd perceel ophield.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2018, opgenomen op pagina 31 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Aan verdachte is sinds 25 mei 2018 een ontzegging opgelegd voor alle vestigingen van de [benadeelde partij] in de stad Groningen. Deze is geldig voor de duur van 1 jaar.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 22 januari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben op 28 juni 2018 in de woning aan de [straatnaam] te Groningen geweest. Ik heb een jas gepakt en meegenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juli 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PLOl00- 2018164905 d.d. 1 augustus 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 27 juni 2018 heb ik mijn jas, een zwarte Arc'teryx outdoorjas, op de
kapstok in mijn woning aan de [straatnaam] gehangen. Op donderdag 28 juni 2018, omstreeks 14.45 uur zag ik dat mijn zwarte jas niet meer op de kapstok hing.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de politie verklaard dat hij de jas niet gestolen kon hebben omdat hij die dag in Leeuwarden was. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wel een jas uit de woning heeft gepakt, maar dat dit zijn eigen jas betreft. De rechtbank constateert dat verdachte aldus verschillende verklaringen heeft afgelegd omtrent zijn betrokkenheid bij de diefstal van de betreffende jas. Deze verklaringen zijn voorts op geen enkele wijze door verdachte onderbouwd, noch blijkt overigens van enige ondersteuning van (een van) zijn stellingen. Integendeel, verdachte is niet in staat uit eigen wetenschap het adres waar de jas zich bevond te noemen, noch kan hij aangeven wie de bewoners van de woning zijn, terwijl hij aangeeft daar vaak te komen. Op grond van het voorgaande, en gelet op de aangifte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet zijn eigen jas, maar de jas van aangever heeft meegenomen, en zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.