ECLI:NL:RBNNE:2019:3931

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
18/740004-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan een minderjarige verdachte na meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder bedreiging met een mes en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die zich in een korte periode schuldig heeft gemaakt aan verschillende ernstige strafbare feiten, waaronder diefstallen en bedreigingen met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ten tijde van de meeste feiten slechts 13 jaar oud, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk achtte, rekening houdend met de ernst van de gepleegde feiten en de problematiek van de verdachte. De verdachte heeft onder andere op 7 februari 2019 winkelmedewerkers bedreigd met een mes en op 8 februari 2019 een kluis met waardevolle spullen van zijn moeder en stiefvader opengebroken. Op 11 februari 2019 heeft hij samen met een medeverdachte meerdere winkeldiefstallen gepleegd, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De rechtbank heeft in haar overwegingen de rapportages van psychologen en psychiaters betrokken, die hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan verschillende stoornissen, waaronder ADHD en een normoverschrijdende gedragsstoornis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van de verdachte en de maatschappij het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel vereist, en dat de verdachte een behandeling nodig heeft voor zijn complexe problematiek. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de moeder van de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740004-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/840036-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd te Juvaid locatie Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 september 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Harlingen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/740004-19:
1.
hij op of omstreeks 07 februari 2019 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door (met) een (op een) mes (gelijkend voorwerp) (meermalen) in de richting van (het gezicht van) die [slachtoffer 1] te zwaaien/slaan/steken en/of te houden en/of (daarbij) aan hem toe te voegen "Laat hem los", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) in/tegen de ribben, dan wel het lichaam, van die [slachtoffer 2] te drukken/houden en/of (daarbij) aan hem toe te voegen "kijk eens wat ik heb", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 08 februari 2019 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis en/of de inhoud van die kluis ((waaronder/te weten) zegelringen en/of documenten en/of pasfoto's en/of armbanden en/of vuurwerk), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die/dat weg te nemen goed(eren)/inhoud van die kluis onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pizza, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] (gevestigd aan de [straatnaam] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader (elk) een (op een) mes (gelijkend voorwerp) tevoorschijn heeft/hebben gehaald en/of aan die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft/hebben getoond en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) in de richting van die [slachtoffer 6] heeft/hebben gehouden en/of gestoken en/of daarbij aan die [slachtoffer 6] heeft/hebben toegevoegd "je weet niet wie ik ben, ik steek je zo neer" en/of "Laat hem los" en/of "Blijf van me af", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of met een (op een) mes (gelijkend voorwerp) in de hand) op de rug van die [slachtoffer 6] is/zijn gesprongen en/of een arm om de nek van die [slachtoffer 6] heeft/hebben gelegd;
4.
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een) blikje(s) ((met) drinkwaren) en/of (een/drie) pizza('s) en/of kaugom en/of lucifers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] (gevestigd aan de [straatnaam] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
5. primair
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 8] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in (de richting van) de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 8] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. subsidiair
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Leeuwarden [slachtoffer 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (op een) mes (gelijkend voorwerp) stekende en/of slaande bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 8] te maken;
en in de zaak met parketnummer 18/840036-19:
hij op of omstreeks 27 juni 2019 te Groningen [slachtoffer 9] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 9] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je neer, zo niet vandaag dan morgen. Ik zit hier voor meerdere mes incidenten, denk maar dat ik dat niet vergeet. En met welk voorwerp maakt niet uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in de zaak met parketnummer 18/740004-19 onder 5. primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling voor de overige ten laste gelegde feiten gevorderd.
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18/740004-19 heeft de officier van justitie aangegeven dat het medeplegen niet bewezen kan worden.
In de zaak met parketnummer 18/840036-19 kan op grond van de aangifte en getuigenverklaring bewezen worden dat verdachte aangever heeft bedreigd met de woorden
'Ik steek je neer'. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij op grond van deze bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte overtuigd is dat hij aangever heeft bedreigd. Verdachte heeft immers verklaard dat hij ontzettend boos was en vond dat hij duidelijkheid moest krijgen. En de woorden 'neersteken' passen ook bij het gedrag dat verdachte bij andere gelegenheden heeft laten zien.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het volgende aangevoerd ten aanzien van de feiten die zijn ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 18/740004-19.
Feit 1 kan met uitzondering van het medeplegen bewezen worden.
Ten aanzien van feit 2 kan niet bewezen worden dat verdachte documenten, een pasfoto en een armband heeft gestolen. Ten aanzien van de armband is twijfel en verdachte heeft aangegeven dat hij de documenten en pasfoto in de kluis heeft laten liggen. Bewezen kan worden dat verdachte met een ander vuurwerk en een zegelring heeft gestolen.
Verdachte moet vrijgesproken worden van feit 3, omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de pizza ontbreekt. Er was geen samenwerking met de medeverdachte bij het wegnemen van de pizza. De bedreiging heeft plaatsgevonden met het doel om weg te komen voordat de politie zou komen in verband met eerder gepleegde feiten.
Feit 4 kan bewezen worden. Bij de bewezenverklaring moet aangesloten worden bij de bekennende verklaring van verdachte, te weten dat hij blikje drinken, lucifers en kauwgom heeft gestolen. Medeplegen en dus de diefstal van de pizza's kan niet bewezen worden, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte was.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 5. primair ten laste gelegde, omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Het onder 5. subsidiair ten laste gelegde kan bewezen worden.
De raadsman heeft voorts gemotiveerd vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/840036-19, vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/740004-19, feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 5 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 7 februari 2019 met [medeverdachte] bij het emballageapparaat van de [benadeelde partij 3] . Ik droeg een rode jas. Deze jas had verschillende scheuren.
Ik heb met een mes een winkelmedewerker bedreigd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 februari 2019, opgenomen op pagina 131 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019036022 d.d. 5 maart 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 7 februari 2019 was ik aan het werk in de [benadeelde partij 3] gevestigd aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Ik ging samen met [slachtoffer 2] naar de achterzijde van de emballageapparaat en wij liepen daar via de deur naar buiten. Toen wij buiten kwamen zagen wij daar twee jongens staan. Ik zei tegen de jongens dat zij verdacht werden van winkeldiefstal met de vraag of zij mee wilden lopen zodat zij met ons mee konden lopen. Ik hoorde de jongens zeggen: 'Nee, we zullen het je uitleggen'. Ondertussen zetten de jongens de spullen die ze in hun handen droegen neer. Ik zag toen dat de jongens weg wilden rennen. Ik zag dat ze sneller naar achteren begonnen te lopen. Ik pakte de jongen met de rode jas bij zijn beide bovenarmen. Ik zei toen: 'Loop gewoon even mee, ga niet moeilijk doen'. Op dat moment had ik het idee dat hij mee zou lopen maar hij begon zich te verzetten. Ik duwde de jongen richting het emballage apparaat. Ik hoorde mijn collega [slachtoffer 2] zeggen: 'Laat ze gaan, laat ze gaan!' Op dat moment liet ik los. Toen ik mij omdraaide zag ik de jongen met de donkere jas met een mes op een afstand van ongeveer 10 á 15 centimeter langs mijn gezicht zwaaien. Ik zag dat hij het mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij nogmaals met zijn rechterhand een slaande beweging richting mijn gezicht maakte. Ik voelde mij door het mes ernstig bedreigd en onveilig. Ik vreesde dat ik geraakt zou worden met het mes. Ik vreesde dat ik ernstig letsel zou oplopen van het mes. Ik schrok toen ik het mes zag.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2019, opgenomen op pagina 138 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Ik heb op 9 februari 2019 telefonisch contact gezocht met aangever [slachtoffer 1] en hem gevraagd welke jongen door hem was vastgepakt en welke jongen een mes zou hebben getrokken. Ik hoorde aangever tegen mij zeggen dat het mogelijk was dat hij de twee verdachten door de stress en hectiek door elkaar had gehaald.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 februari 2019, opgenomen op pagina 139 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 7 februari 2019 kwam mijn collega [slachtoffer 1] naar mij toe. [slachtoffer 1] is werkzaam in mijn filiaal van de [benadeelde partij 3] gevestigd aan de [straatnaam] te Leeuwarden. [slachtoffer 1] en ik zijn vervolgens naar buiten gelopen en hebben tegen de jongens gezegd dat zij waren aangehouden terzake winkeldiefstal. Ik zag dat de jongens weg wilden lopen en heb daarom de jongen met de rode jas vast gepakt. Ik zag dat [slachtoffer 1] de andere jongen vast pakte. Hierop ontstond een korte worsteling. Ik hoorde de jongen met de rode jas tegen mij zeggen dat ik hem los moest laten. Dit deed ik niet. Na enkele seconden hoorde ik hem tegen mij zeggen 'kijk eens wat ik heb' en ik voelde iets onder mijn ribben drukken aan de rechterzijde van mijn lichaam. Ik keek en zag dat de jongen een mes in zijn hand had. Ik liet de jongen onmiddellijk los. Ik zag dat de jongen naar [slachtoffer 1] toe rende welke nog met de andere jongen aan het worstelen was. Ik hoorde dat hij tegen [slachtoffer 1] riep 'laat hem los' en zag dat hij hierbij dreigde met een mes. Dit deed hij met het mes richting [slachtoffer 1] gericht.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 februari 2019, opgenomen op pagina 204 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik wil wel vertellen over wat er bij de [benadeelde partij 3] in Camminghaburen gebeurd is. Ik ben daar samen met [medeverdachte] geweest. We stonden bij het lege flessen apparaat. We zagen twee mannen van de [benadeelde partij 3] aankomen. We werden door die mannen aangesproken. Ze zeiden dat we wat gestolen hadden en mee naar binnen moesten. Ik wilde niet mee naar binnen. We deden al wat stapjes naar achter en wilden wegrennen. Een van de mannen pakte mij toen bij mijn linkerschouder. Dat deed mij pijn. Ik zei tegen hem dat hij mij los moest laten. Ik zag dat [medeverdachte] ook wat aan het worstelen was met die andere man. Ik heb toen een mes uit mijn zak gehaald. Ik hield het mesje wat voor mijn lichaam. Ik zei tegen die man: 'Kijk eens naar beneden'. Hij deed dat ook en liet mij daarna los. Ik heb toen tegen die man die [medeverdachte] vast had gezegd dat hij hem los moest laten. Ik liet hem het mes zien.
Parketnummer 18/740004-19, feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 5 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb samen met [medeverdachte] uit het huis van mijn stiefvader en moeder in Leeuwarden een kluis weggenomen. We hebben deze kluis vanuit de slaapkamer meegenomen naar buiten. We hebben daar samen de kluis opengebroken met een bijl. Wij hebben twee zegelringen en vuurwerk uit de kluis gehaald. [medeverdachte] en ik hebben daarna de kluis op zolder verstopt. De documenten zaten toen nog in de kluis.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 februari 2019, opgenomen op pagina 114 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019036022 d.d. 5 maart 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik wil bij deze aangifte doen van diefstal van mijn kluis met inhoud. Op 8 februari 2019 omstreeks 12:40 uur is mijn vriendin [slachtoffer 4] vertrokken uit onze woning gelegen aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Wij hebben een kluis op onze slaapkamer staan met daarin waardevolle spullen. In deze kluis bewaren wij 2 gouden zegelringen, een gouden horloge met bruin lederen band, documenten met betrekking tot onze woning, zoals notariële stukken en stukken met betrekking tot onze hypotheek, pasfoto's en een stalen armband. Sinds kort lag er ook wat vuurwerk in deze kluis wat ik had afgepakt van [verdachte] . [verdachte] is een zoon van mijn huidige vriendin [slachtoffer 4] en zodoende mijn stiefzoon. De kluis stond in onze kledingkast.
Overweging
De rechtbank acht niet alleen bewezen dat verdachte de zegelringen en het vuurwerk uit de kluis heeft gestolen, maar ook dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de kluis met daarin de documenten, pasfoto's en stalen armband. De kluis met daarin deze goederen heeft hij immers buiten de macht van de rechthebbende gebracht en hij heeft als heer en meester over deze kluis met inhoud beschikt door deze op de zolder van de woning van aangever te verstoppen.
Parketnummer 18/740004-19, feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 05 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 11 februari 2019 samen met [medeverdachte] op pad.
Wij zijn eerst samen naar de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] in Leeuwarden gegaan. Wij hadden geen geld bij ons. [medeverdachte] en ik hebben allebei in deze [benadeelde partij 2] eten gestolen. [medeverdachte] had drie diepvriespizza's gestolen en ik heb blikjes drinken, kauwgom en lucifers gestolen.
Enige tijd later zijn we naar de [benadeelde partij 1] gevestigd aan de [straatnaam] in Leeuwarden gegaan. Ik zag dat [medeverdachte] een pizza in zijn hand had. Ik stond toen bij [medeverdachte] in de buurt. Ik heb ook gezien dat hij zijn rugzak in zijn hand had. Bij de snoepafdeling zei [medeverdachte] : 'weg'. Ik dacht toen dat hij iets gestolen had. We gingen voorbij de kassa's zonder iets af te rekenen. Bij de uitgang werden we tegengehouden. We hebben toen overlegd of we ons lieten oppakken of dat we wat anders zouden doen. We hebben toen tegen elkaar gezegd dat we zouden proberen om weg te komen. [medeverdachte] en ik gingen 'vechten en bedreigen' omdat we niet wilden dat de politie ons te pakken kreeg. We hadden beiden een mes in onze handen. Ik heb met mijn mes dreigend naar een medewerker gezwaaid. Ik heb ook geprobeerd om [medeverdachte] te helpen om weg te komen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 februari 2019, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019036022 d.d. 5 maart 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik doe bij deze aangifte van winkeldiefstal namens de [benadeelde partij 2] gevestigd aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Twee jongens hebben een winkeldiefstal gepleegd.
Op 11 februari 2019 was ik aan het werk in de [benadeelde partij 2] . Omstreeks 12:45 uur zat ik in het kantoor met assistent bedrijfsleider [slachtoffer 6] . Ik zat op de camerabeelden te kijken. Ik zag dat er twee jongens binnenkwamen. Ik besloot de jongeren op de camerabeelden te volgen. Ik deed dit samen met [slachtoffer 6] . Beide jongens liepen de winkel in en bleven staan bij het vriesvak met de pizza's. Ik zag dat de eerste jongen een pizza uit het vriesvak pakte, deze hield hij in zijn hand. Ik zag dat beide jongens verder liepen. Ik zag dat de tweede jongen bij het snoepvak stond. Ik heb niet gezien of hij wat pakte. De tweede jongen stond op dat moment bij het koeleiland achterin de winkel. Ik zag hij de pizza in zijn rugzak stopte. De tweede jongen kwam daar ook aanlopen en toen liepen ze samen langs de kassa. Ze rekenden niets af bij de kassa.
Hierop liepen [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en ik het kantoor uit en spraken de jongens aan. Ik hoorde [slachtoffer 6] vragen of ze mee wilden lopen naar het kantoor. Ik hoorde de jongens zeggen: 'Hoezo?' Ik hoorde [slachtoffer 6] zeggen: 'Omdat je een winkeldiefstal hebt gepleegd'. Ik vernam dat de jongens gelijk dwars waren. Ik had het idee dat de jongens er vandoor wilden gaan. Ik hoorde [slachtoffer 6] tegen mij zeggen: 'bel maar'. Ik ben hierop naar het kantoor gelopen om de telefoon te pakken. Ik liep terug en belde de politie. Ik zag dat [slachtoffer 6] de eerste jongen vastpakte en meenam naar het kantoor. Ik bleef bij de andere jongen staan, samen met collega [slachtoffer 7] . Deze jongen probeerde telkens naar buiten te lopen. Ik heb hem een paar keer teruggeduwd. Ik zei dat hij terug moest gaan en dat hij ook naar het kantoor moest. De jongen zei meerdere keren 'Waarom? Ik heb niks!' Op een gegeven moment hoorde ik [slachtoffer 7] roepen: 'MES!' Op dat moment dacht ik; ga dan maar weg. Ik ben aan de kant gestapt en hierna is de jongen weggegaan. Op het moment dat ik aan de kant stapte, zag ik het mes pas.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 februari 2019, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] :
Over de diefstal met geweld gepleegd bij de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] te Leeuwarden kan ik het volgende verklaren. Ik ging naar de [benadeelde partij 2] met de bedoeling een pizza te stelen. Een maatje van mij was hierbij aanwezig. We zijn met z'n tweeën de [benadeelde partij 2] binnen gelopen. Ik pakte een pizza uit een koelvak. Ik deed deze pizza in mijn rugzak. Mijn maatje stond naast mij en zag wel wat ik deed. Vervolgens liepen wij voorbij de kassa's zonder voor de weggenomen pizza te betalen. Wij liepen hierna in de richting van de toegangsdeuren.
Naast de toegangsdeur zit een soort kantoortje. Ik zag dat diverse mensen vanuit het kantoortje naar de voordeur toeliepen en ons de weg versperden. Wij konden er niet langs. Een man sprak ons aan en zei dat wij iets hadden gestolen. Wij ontkenden dit.
Wij probeerden langs de mensen heen de winkel te verlaten. Daartoe probeerde ik mij tussen de mensen door te wurmen. Ik duwde hierbij tegen een man aan. Deze man richtte zich voornamelijk op mij. Ik lette ook voornamelijk op hem. Ik zag dat het mijn maat wel lukte om door de mensen heen te komen. Hij stond op een gegeven moment achter hun, dus tussen de toegangsdeuren en het winkel personeel. Ik stond toen nog aan de winkelzijde.
Vrijwel tegelijkertijd trokken mijn vriend en ik een mes. Zoals ik mij herinner trok ik het mes toen ik door de man vastgepakt werd. De man duwde mij richting het kantoortje.
Ik zag toen dat mijn vriend terug liep naar het winkelpersoneel en zijn mes in de richting van de man stak die mij vast had. Mijn vriend riep: 'Laat hem los!' Ik zelf hield het mes in mijn rechter hand beet. Ik hield het mes half voor mijn lichaam met het lemmet in de richting van die man. Ik hoorde iemand van het personeel roepen: 'Bel 112. Bel de politie'. Ik zag toen dat mijn vriend zich omdraaide en snel weg rende. Tegelijkertijd voelde ik dat de man die mij steeds aansprak mij in de richting van het kantoortje duwde. In het kantoortje werd ik door twee mannen bij beide armen beet gepakt. Een van de mannen hield mijn hand beet waar het mes in zat. In eerste instantie wilde ik het mes niet los laten omdat ik met het mes probeerde weg te komen. Toen ik echter merkte dat het mij niet lukte om weg te komen liet ik het mes los.
Tegelijkertijd pakte ik de tweede man, die mijn linkerhand beet hield, met mijn linkerarm om zijn nek heen beet. Ik deed dit omdat hij mij hard tegen een bureau duwde. Ik pakte hem beet zodat hij niets meer kon doen. Ik liet hem los nadat ik het mes los had gelaten. Ik gaf hem nog een duw. Hij duwde mij terug. Mijn vriend heeft zijn mes meegenomen van thuis. Ik wist wel dat hij een mes bij zich had.
Overweging
Ten aanzien van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de pizza's overweegt de rechtbank het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft erkend dat hij in de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] een diepvriespizza heeft gestolen door deze pizza uit de vriezer te pakken, in zijn tas te stoppen en zonder de pizza te betalen langs de kassa te lopen. De vraag is of verdachte als medepleger van deze diefstal kan worden aangemerkt. Medeplegen kan bewezen worden als vast is komen te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af. Verdachte en zijn mededader hebben eerder uit de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] diverse goederen gestolen, waaronder drie diepvriespizza's. Even later gingen zij samen naar een andere vestiging van de [benadeelde partij 2] , namelijk de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft daar een pizza uit de vriezer gepakt. Verdachte stond op dat moment in de directe nabijheid van de medeverdachte. Verdachte heeft ook gezien dat de medeverdachte zijn rugzak in zijn hand had. Verdachte was in de buurt van de medeverdachte toen de medeverdachte de pizza in zijn rugzak deed. De medeverdachte heeft verklaard dat verdachte de wegnemingshandeling heeft gezien. Verdachte en de medeverdachte zijn gelijktijdig de kassa's gepasseerd zonder enig goed te betalen. Verdachte wist op dat moment dat de medeverdachte iets gestolen had.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij niet van plan was om in de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] iets te stelen en niet wist van het plan van de medeverdachte om iets te stelen. Verdachte is echter wisselend in zijn verklaringen over wat hij heeft gedaan tussen het bezoek aan de ene vestiging van de [benadeelde partij 2] en de andere vestiging van de [benadeelde partij 2] en ook over het geld dat hij bij zich zou hebben gehad. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte op deze punten niet geloofwaardig.
Alles overwegende stelt de rechtbank vast dat, ook al was er geen sprake van een gezamenlijke uitvoering, verdachte wel bij de wegnemingshandeling aanwezig was en zich hier niet van heeft gedistantieerd, ook niet daarna. Verdachte is na een teken daartoe van de medeverdachte samen met de medeverdachte langs de kassa's gelopen zonder iets af te rekenen en heeft samen met de medeverdachte geweld en bedreiging met het geweld gebruikt om aan de winkelmedewerkers te ontkomen. Verdachte en de medeverdachte hebben overleg gehad over het gebruiken van geweld tegen de medewerkers van de winkel. Gelet hierop en het feit dat beide verdachten direct voorafgaand aan deze diefstal ook goederen hebben gestolen in een [benadeelde partij 2] , waaronder pizza’s, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte vast is komen te staan. De bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde was van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde bewezen.
Parketnummer 18/740004-19, feit 4
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 5 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 11 februari 2019 samen met [medeverdachte] op pad.
Wij zijn samen naar de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] in Leeuwarden gegaan. Wij hadden geen geld bij ons. We gingen eten halen en we wisten dat we dit niet konden betalen. [medeverdachte] en ik hebben allebei in deze [benadeelde partij 2] eten gestolen. [medeverdachte] had drie diepvriespizza's gestolen en ik heb blikjes drinken, kauwgom en lucifers gestolen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 februari 2019, opgenomen op pagina 87 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019036022 d.d. 5 maart 2019, inhoudende als verklaring van verdachte:
[medeverdachte] en ik zijn naar de [benadeelde partij 2] in Westeinde gegaan. We wilden daar eten gaan stelen. Ik zag dat [medeverdachte] drie pizza's pakte. Op een plek waar geen camera was, heeft [medeverdachte] die pizza's in zijn rugzak gedaan. Ik pakte drie blikjes energydrink en snoep. Ik heb ook een doosje lucifers gepakt. Ik hield dit spul in mijn hand en daarmee ben ik de winkel uitgelopen. [medeverdachte] kwam even later ook en we zijn weggelopen. Onderweg hebben we het drinken opgedronken. Het snoep hebben we opgegeten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 februari 2019, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben bedrijfsleider bij de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Op 11 februari 2019 tussen 12.08 uur en 12.15 uur is er een winkeldiefstal gepleegd door twee jongens. Ik werd door een medewerker op verdacht gedrag gewezen van twee jongens. Ik ben hierop de twee jongens via de beveiligingscamera's gaan volgen. Op de beelden is te zien dat de jongens meerdere blikjes drinken en drie pizza's uit het schap pakken. Te zien is dat de pizza's door de jongens in de Puma rugzak worden gestopt, de jongen met de zwarte rugtas loopt de kassa voorbij zonder iets af te rekenen en de jongen met de groene jas houdt de blikjes en een pakje kauwgom gewoon in zijn handen en loopt daarmee de kassa voorbij de winkel uit zonder te betalen. Tevens is te zien dat de jongen met de groene jas nog een pakje lucifers pakt.
Overweging
De rechtbank is -in tegenstelling tot de raadsman- van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Deze samenwerking bestond in de kern uit een gezamenlijke uitvoering: de twee jongens gingen zonder geld naar een supermarkt om eten te 'halen', hebben beiden producten gepakt en gedeeld in de buit. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Parketnummer 18/740004-19, feit 5
De rechtbank acht -evenals de officier van justitie en de raadsman- het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 5 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 11 februari 2019 vernielde ik in Leeuwarden mijn fiets. Daarop werd ik aangesproken door een man. Toen die man mij wilde pakken heb ik een mes gepakt. Dit mes zag hij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 februari 2019, opgenomen op pagina 89 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019036022 d.d. 5 maart 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 8] :
Op 11 februari 2019 was ik aan het werk als rioolreiniger voor de gemeente Leeuwarden. Ik bevond mij omstreeks 11.20 uur aan de Heliconweg / kruising Tesselschadestraat te Leeuwarden. Ik was hier samen met mijn collega, [naam 1] . Hij wees mij op twee jongens naast de trap van het CJIB gebouw. Ik zag dat de blanke jongen aan het schoppen en slaan was tegen een fiets. Ik heb de jongens aangesproken en gezegd dat ze terug moesten gaan om de fiets mee te nemen. Ik zag dat de blanke jongen wat begon te provoceren. De blanke jongen kwam dichter bij mij. Ik zag vervolgens dat hij op ongeveer een meter voor mij stond. Ik zag dat hij toen met zijn rechterhand in zijn jas ging. Ik zag dat hij toen een mes onder zijn jas weg haalde. Ik zag dat hij hiermee direct een stekende beweging richting mij maakte met het mes uitgestoken naar mij toe gewezen. Ik zag dat het mes ongeveer op een halve meter van mij vandaan was. Ik voel mij bedreigd. Bij mij bestond de overtuiging dat de jongen mij zou steken met het mes. De jongen stond tegenover mij met het mes op mij gericht, dit was in een houding, als je dichterbij komt steek ik je neer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 februari 2019, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben getuige geweest van een bedreiging op 11 februari 2019 aan de Heliconweg te Leeuwarden. Ik zag dat één persoon zijn jas open deed en met zijn hand iets uit de jas pakte. Ik zag dat de persoon een mes pakte uit zijn jas. Ik zag dat hij richting de medewerker van de gemeente liep. Ik zag dat de persoon een stekende en slaande beweging maakte met het mes.
Parketnummer 18/840036-19
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 5 september 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 27 juni 2019 was ik boos op [slachtoffer 9] . Hij is een begeleider van de jeugdinrichting het Poortje.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 juni 2019, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019166073 d.d. 1 juli 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 9] :
Ik ben pedagogisch medewerker van jeugdinrichting Het Poortje. Gisteren, 27 juni 2019, bemoeide [verdachte] zich met een incident welke zich in de gymzaal had afgespeeld. Nadat dit incident was opgelost, was ik voornemens om [verdachte] op zijn gedrag aan te spreken.
[verdachte] was erg boos en keek in mijn richting en bedreigde mij met de woorden: 'Ik steek je neer. (…)'. Hij riep hierbij ook meerdere malen mijn naam. Hij bleef de uitgesproken bedreigingen een lange tijd en meerdere malen herhalen.
Ik ben bang dat hij zijn woordelijke bedreigingen daadwerkelijk ten uitvoer zal brengen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 juli 2019, opgenomen op pagina 14 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik ben werkzaam als begeleider in het Poortje aan de Hoogeweg 9 te Groningen. Op 27 juni 2019 hoorde ik [verdachte] meerdere malen tegen [slachtoffer 9] zeggen: 'Ik steek je neer (..)'. Ik hoorde dat hij hierbij de naam van [slachtoffer 9] noemde.
Overweging
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt weerlegd door de inhoud van voorgaande bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/740004-19 onder 1., 2., 3., 4. en 5. subsidiair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/840036-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/740004-19:
1.
hij op 7 februari 2019 te Leeuwarden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes meermalen in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 1] te zwaaien en daarbij aan hem toe te voegen "Laat hem los", en een mes tegen de ribben, dan wel het lichaam, van die [slachtoffer 2] te houden en daarbij aan hem toe te voegen "kijk eens wat ik heb";
2.
hij op 8 februari 2019 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander, een kluis en de inhoud van die kluis, te weten zegelringen, documenten, pasfoto's,armbanden en vuurwerk, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader de inhoud van die kluis onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
3.
hij op 11 februari 2019 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pizza, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , gevestigd aan de [straatnaam] , welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , gepleegd met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader elk een mes tevoorschijn hebben gehaald en aan die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben getoond en een mes in de richting van die [slachtoffer 6] heeft gehouden en daarbij aan die [slachtoffer 6] heeft toegevoegd "je weet niet wie ik ben, ik steek je zo neer" en/of "Laat hem los" en/of "Blijf van me af", en met een mes in de hand op de rug van die [slachtoffer 6] is gesprongen en een arm om de nek van die [slachtoffer 6] heeft gelegd;
4.
hij op 11 februari 2019 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blikje drinkwaren en drie pizza's en kauwgom en lucifers, toebehorende aan [benadeelde partij 2] , gevestigd aan de [straatnaam] ;
5. subsidiair
hij op 11 februari 2019 te Leeuwarden [slachtoffer 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 8] te maken;
in de zaak met parketnummer 18/840036-19:
hij op 27 juni 2019 te Groningen [slachtoffer 9] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 9] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je neer".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/740004-19:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3. Diefstal gevolg van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
4. Diefstal door twee of meer verenigde personen;
5. subsidiair Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
in de zaak met parketnummer 18/840036-19:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de op te leggen maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/740004-19 onder 1., 2., 3., 4. en 5. subsidiair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/840036-19 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen met aftrek van het voorarrest, alsmede de oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, kortgezegd (en hierna) de PIJ-maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd bepleit om naast een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest slechts een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De raadsman heeft daarbij onder meer gewezen op inhoud van de rapporten van de psychiater en psycholoog, de risico's van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en de omstandigheid dat verdachte nog niet de juiste hulpverlening heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan verschillende ernstige strafbare feiten. Op 7 februari 2019 heeft hij winkelmedewerkers met een mes bedreigd, toen aan hem en zijn medeverdachte werd gevraagd mee te lopen omdat ze verdacht werden van een winkeldiefstal. Verdachte en zijn medeverdachte wisten door deze bedreiging te ontkomen aan de winkelmedewerkers. Op 8 februari 2019 heeft hij samen met de medeverdachte de kluis van zijn moeder en stiefvader opengebroken en goederen uit de kluis weggenomen en deels verkocht. Drie dagen later, op 11 februari 2019, is hij samen met de medeverdachte op pad gegaan. Hun fiets ging kapot. Toen verdachte erop aangesproken werd dat hij zijn fiets vernielde, heeft hij een man bedreigd met een mes. Vervolgens zijn de jongens naar twee filialen van de [benadeelde partij 2] in Leeuwarden gegaan om eten en drinken te stelen. Bij de laatste [benadeelde partij 2] hebben ze de winkelmedewerkers bedreigd met een mes nadat ze op heterdaad waren betrapt. Verdachte is een aantal dagen later aangehouden. Verdachte was ten tijde van het plegen van deze feiten 13 jaar oud.
Vervolgens is het voorarrest geschorst met als voorwaarde dat verdachte in het kader van een civielrechtelijke machtiging op een plek in de gesloten jeugdzorg zou verblijven. Door de bedreiging van een begeleider de Wilster (de gesloten plek) is hij overgeplaatst naar de Woodbrookers.
Strafblad en rapportages
Verdachte heeft geen justitiële documentatie.
Over verdachte zijn verschillende rapportage uitgebracht. De rechtbank heeft met name acht geslagen op de volgende rapportages:
 de rapportage van het Triple onderzoek Pro Justitia, bestaande uit:
 het rapport Psychiatrisch onderzoek d.d. 10 juni 2019 door I.E. Troost, kinder- en jeugdpsychiater, supervisor en D.M.L. van Meerendonk, kinder- en jeugdpsychiater, supervisant;
 het milieuonderzoek van [naam 2] ;
 het rapport Psychologisch onderzoek d.d. 11 juni 2019 door H.K. Meijer, GZ-psycholoog;
 de adviesrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 september 2019 en 13 februari 2019;
 de Verklaring Plaatsing Gesloten Jeugdzorg van gedragswetenschapper van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid d.d. 26 februari 2019.
Ter terechtzitting is op de rapportages een toelichting gegeven door de heer Wolfard namens het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, afdeling jeugdreclassering, en mevrouw [naam 3] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
PIJ-maatregel
De rechtbank is met de deskundigen, net als de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat. De vraag is in welk kader dit plaats dient te vinden. De officier van justitie heeft, zoals geadviseerd door de Raad, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd en de raadsman heeft verzocht aan te sluiten bij het advies van de psycholoog en psychiater, namelijk het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De vereisten om een PIJ-maatregel op te leggen staan opgesomd in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het moet gaan om een feit van een zekere zwaarte, er moet sprake zijn van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van verdachte, de veiligheid van personen of goederen of de algemene veiligheid van personen moet oplegging van de maatregel eisen en de maatregel moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
- Feit(en)
De rechtbank stelt vast dat de onder 3. en 4. bewezenverklaarde feiten een PIJ-maatregel rechtvaardigen.
- Stoornis of gebrekkige ontwikkeling
De psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een stoornis en een gebrekkige ontwikkeling. Bij verdachte is sprake van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) van het gecombineerde beeld, een reactieve hechtenisstoornis, een stoornis in cannabisgebruik, een ernstig normoverschrijdende gedragsstoornis, met beperkte prosociale emoties en een bedreigde ontwikkeling van de persoonlijkheid met antisociale en psychopathische trekken.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van ADHD, middelenmisbruik, een normoverschrijdende gedragsstoornis en onderliggend een hechtingsstoornis, leidend tot een bedreigde persoonlijkheidsstoornis.
Op grond van de rapporten stelt de rechtbank dan ook vast dat er sprake was van stoornissen en een gebrekkige ontwikkeling. Deze stoornissen en gebrekkige ontwikkeling waren volgens de deskundigen ook aanwezig ten tijde van de gepleegde feiten, wat volgens de psycholoog en psychiater maakt dat de feiten in verminderde mate toerekenbaar zijn. De rechtbank neemt deze conclusie over.
- Gevaarscriterium
De kans op recidive wordt door zowel de psychiater als de psycholoog ingeschat als hoog. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het gevaarscriterium en dat de veiligheid van personen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eist.
- Persoonlijke ontwikkeling verdachte
De deskundigen en de Raad hebben beargumenteerd dat een PIJ-maatregel van belang is voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Zij stellen dat er bij verdachte sprake is van een complexe problematiek. Daarom is het belangrijk dat verdachte langdurig behandeling en ook intensieve begeleiding krijgt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de vereisten om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, zoals is neergelegd in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht. Vervolgens moet de rechtbank de afweging maken of kan worden volstaan met een voorwaardelijke PIJ-maatregel of dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd.
Verdachte en zijn moeder hebben nadrukkelijk de wens uitgesproken dat verdachte weer bij zijn moeder mag wonen. Hij wil zich daarbij inzetten voor een dagbesteding en ook voor behandeling. Omdat verdachte, zijn moeder en stiefvader niet eerder echt de kans hebben gekregen om verdachte in de thuissituatie te begeleiden met een stevig programma en gelet op de zeer jonge leeftijd van verdachte hebben de psychiater en psycholoog geadviseerd verdachte deze kans te geven middels een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De deskundigen geven echter ook aan dat de gedragsproblemen en hechtingsproblematiek van verdachte zo ernstig zijn dat het in de thuissituatie -ondanks verschillende ingezette civiele trajecten- eerder niet is gelukt om daadwerkelijk invloed op het gedrag van verdachte te hebben. Binnen de ingezette trajecten heeft verdachte ook behandelingen gehad, maar deze hebben niet geleid tot positieve resultaten.
Anders dan door de verdediging is gesteld heeft de rechtbank uit het dossier opgemaakt dat er in het verleden veel hulp geweest is voor verdachte en zijn thuissituatie. De moeder en stiefvader hebben sinds 2014 (toen was verdachte 9) hulp gekregen bij de opvoeding van verdachte en bovendien is verdachte in november 2016 onder toezicht gesteld en heeft hij sinds december 2016 (toen 11) meerdere keren met een machtiging in de gesloten jeugdhulp verbleven.
De Raad heeft in haar laatste adviesrapport beschreven dat zij geen invulling kan geven aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel, omdat is gebleken dat zelfs de setting van gesloten jeugdzorg onvoldoende bescherming biedt. Verdachte is tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis meerdere keren weggelopen uit de gesloten jeugdzorg en is vanwege ontoelaatbaar en gevaarlijk gedrag naar een andere instelling overgeplaatst. Daarnaast lijkt verdachte ongevoelig voor de consequenties van ontoelaatbaar gedrag, niet te leren van dergelijke situaties of niet in staat om zich volgens de gestelde regels te gedragen. Behandeling komt hierdoor niet van de grond. De jeugdreclassering stelt dat wanneer het verdachte binnen de kaders van gesloten jeugdzorg niet lukt om zich aan regels en afspraken te houden, een ambulant traject met toezicht en begeleiding vanuit de methodiek ITB Harde Kern met elektronische controle niet haalbaar is. De Raad heeft aangegeven dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onvermijdelijk en noodzakelijk is om de veiligheid van verdachte en de maatschappij te waarborgen en een zo gunstig mogelijk ontwikkelingsperspectief te creëren.
De rechtbank acht gelet op de ernst van de begane feiten, de ernst van de problematiek van verdachte en de voorgeschiedenis van hulpverlening en begeleiding -net als de Raad- een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk en zal deze dan ook opleggen.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Rekening houdend met het feit dat verdachte ten tijde van de meeste feiten nog maar 13 jaar oud was en de ernst van de problematiek van verdachte, acht de rechtbank het niet passend om naast de PIJ-maatregel jeugddetentie op te leggen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een mes, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu verdachte hiermee strafbare feiten heeft gepleegd en het mes van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben in de zaak met parketnummer 18/740004-19 feit 3, zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 6] tot een bedrag van € 260,00 ter vergoeding van immateriële schade,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 5] tot een bedrag € 260,00 ter vergoeding van immateriële schade,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat beide vorderingen tot de helft, te weten tot een bedrag van € 130,00 kunnen worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de moeder van verdachte aangevoerd dat hij zich kan vinden in het voorstel van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat beide benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/740004-19 onder 3. bewezen verklaarde.
Nu verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn moeder, aangezien zij met het eenhoofdig gezag over verdachte is belast. De moeder is daarom aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat de mededader en de moeder van verdachte naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. De rechtbank zal niet, zoals is aangegeven door de officier van justitie en raadsman, de bedragen splitsen. De rechtbank ziet in de omstandigheden van moeder noch in het vonnis van de medeverdachte aanleiding daartoe.
De vorderingen zullen in zijn geheel hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over deze bedragen vanaf het ontstaan van de schade.
De rechtbank zal de moeder van verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 77s, 77gg, 285, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/740004-19 onder 5. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/740004-19 onder 1., 2., 3., 4. en 5. subsidiair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/840036-19 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Ten aanzien van 18/740004-19, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe en veroordeelt de moeder van verdachte, [slachtoffer 4] , mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
260,00(zegge: tweehonderdenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2019 en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, [slachtoffer 4] in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt [slachtoffer 4] in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe en veroordeelt de moeder van verdachte, [slachtoffer 4] , mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
260,00(zegge: tweehonderdenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2019 en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, [slachtoffer 4] in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt [slachtoffer 4] in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen mes, kleur blauw.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J. Dijkstra en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 september 2019.