ECLI:NL:RBNNE:2019:3897

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
18/830401-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen diefstal door middel van braak en veroordeling wegens opzetheling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van medeplegen van diefstal door middel van braak en opzetheling, alsook het voorhanden hebben van een vuurwapen. De tenlastelegging betrof een inbraak in een woning te Hoogezand, waarbij een politie wapenkluis met daarin een vuurwapen en andere goederen werd gestolen. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie. Tijdens de zitting is het bewijs besproken, waaronder tapgesprekken en de vondst van gestolen goederen in de schuur van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, en heeft hem vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling en het voorhanden hebben van een vuurwapen, waarvoor hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 50 uren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en het feit dat hij een first offender is. De uitspraak benadrukt de risico's van het ongecontroleerd bezit van wapens en de impact van heling op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830401-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
29 augustus 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.TH van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2017 tot en met 27 oktober 2017
te Hoogezand, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [straatnaam] aldaar)
heeft weggenomen een politie wapenkluis met daarin (onder meer) de volgende
goederen: een vuurwapen (te weten een dienstpistool Walther P99Q) en/of een
(aantal) patroonmagazijn(en) en/of een hoeveelheid munitie en/of een (aantal)
kentekenbewij(s)(zen) en/of een (aantal) autosleutel(s) en/of een hoeveelheid
geld (te weten 500,- euro) en/of een lockpick apparaat, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde partij]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking en/of een valse sleutel (te weten door gebruik te maken
van een sleutel, waartoe verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd
was/waren);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2017 tot en met 16 november
2017, te Hoogezand en/of te Sappemeer, (in elk geval) in de gemeente
Hoogezand-Sappemeer, een goed, zijnde een vuurwapen (te weten een
dienstpistool Walther P99) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of
overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in of omstreeks 26 oktober 2017 tot en met 16 november 2017, te Hoogezand,
in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, een wapen van categorie III, te weten een
vuurwapen (merk Walther, type P99Q) voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de gestolen goederen, afkomstig uit de weggenomen wapenkluis, kort na de diefstal zijn aangetroffen in de schuur van verdachte en in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte] .
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Uit de tapgesprekken is naar voren gekomen dat verdachte heeft gezegd dat de strap (pistool) nog in de skuru (schuur) ligt. De politie heeft vervolgens het gestolen vuurwapen in de schuur van verdachte aangetroffen. Voorts is op het ongeladen patroonmagazijn van het gestolen wapen een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren aangetroffen, waarbij medeverdachte [medeverdachte] niet kan worden uitgesloten als donor. Medeverdachte [medeverdachte] heeft over de aanwezigheid van de weggenomen goederen op zijn slaapkamer verschillende verklaringen afgelegd. Uit de tapgesprekken is naar voren gekomen dat hij op 15 november 2017 heeft gezegd dat er een doos van zijn kamer moet worden gehaald. De politie heeft vervolgens op 15 november 2017 in de slaapkamer van [medeverdachte] in een schoenendoos een deel van de weggenomen goederen aangetroffen.
Uit de tapgesprekken volgt ook dat medeverdachte [medeverdachte] op 15 november 2017 heeft gebeld met verdachte om te vertellen dat de politie bij hem is geweest. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de aangetroffen gestolen goederen, de tapgesprekken en het feit dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kort voor de diefstal in de woning van aangever zijn geweest veel vragen oproepen. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen in combinatie met het zwijgen van verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Omdat niet kan worden bewezen er sprake is geweest van braak, verbreking of dat er gebruik is gemaakt van een valse sleutel, dient verdachte van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie op grond van de stukken in het dossier gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte bij de diefstal betrokken is geweest.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat op het moment dat verdachte de het vuurwapen onder zich kreeg, hij wist dat het vuurwapen van misdrijf afkomstig was.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode van 26 oktober 2017 tot en met 27 oktober 2017 op enig moment in de woning van aangever is geweest en dat hij medepleger is geweest van de diefstal van de wapenkluis met inhoud uit die woning. Uit de bewijsmiddelen is uitsluitend vast te stellen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] twee dagen voor de inbraak in de woning zijn geweest en dat een deel van de gestolen goederen bij verdachte en een deel bij medeverdachte is aangetroffen. Het feit dat (een deel van) de gestolen goederen bij verdachte en medeverdachte zijn aangetroffen, sluit niet uit dat verdachte en medeverdachte deze goederen op een andere wijze hebben verkregen dan door diefstal uit de woning. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring overige feiten
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 november 2017, opgenomen op pagina 138 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R017121-ARNGRIMUR d.d. 28 mei 2018, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer] :
Ik woon in een woning aan de [straatnaam] te Hoogezand. (…) Op donderdag 26 oktober 2017 omstreeks 19:00 uur verliet [naam 1] mijn woning. Toen zij mijn woning verliet was mijn woning nog in goede staat en was er nog niets ontnomen uit mijn woning. [naam 1] heeft vervolgens mijn woning afgesloten. Op vrijdag 27 oktober 2017 vertelde [naam 2] mij dat er was ingebroken in mijn woning. Toen ik thuis kwam zag ik dat een van dienstwege verstrekte en aangebrachte kluis miste. Deze kluis stond, vanaf de deur gezien, rechts achter in de slaapkamer. De kluis was vast geankerd in de betonnen vloer door middel van bouten. De inhoud van de kluis bestond uit:
(rechtbank: onder meer)
- Walther dienstvuurwapen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
16 november 2017, opgenomen op pagina 269 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op donderdag 16 november 2017 hebben wij, verbalisanten, op grond van artikel 49 van Wet Wapens en Munitie een doorzoeking ter inbeslagneming verricht in de schuur van perceel [straatnaam] te Hoogezand-Sappemeer. In de schuur troffen wij een vuurwapen aan gelijkend op een politie vuurwapen. Het aangetroffen vuurwapen is van het merk Walther P99QNL, kleur zwart en voorzien van het nummer NL-23986. We hadden in eerste instantie wel gezocht in de schuur, maar hadden de schuur niet helemaal leeg gehaald. Omdat wij voor de volle honderd procent zeker wilden weten dat het vuurwapen niet in de schuur lag, hebben wij besloten om de schuur alsnog volledig leeg te halen en te doorzoeken. Genoemd vuurwapen werd aangetroffen onder de grondtegels in de schuur waar daar weer boven op nog stapels zwarte bloempotten die gebruikt worden voor hennepplantages lagen.
3. Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 november 2017, opgenomen op pagina 417 van voornoemd dossier:
Inbeslagneming
Plaats : [straatnaam] , Sappemeer.
Datum en tijd : 16 november 2017 te 11:00 uur
Reden : gekwal. diefstal in/uit woning
Omstandigheden : Aangetroffen vuurwapen. Bleek afkomstig van een inbraak.
Goednummer : PL0100-2017285162-937711
Categorie omschrijving : Wapens/ munitie/ springstof
Object : Vuurwapen (Pistool)
Merk/type : Walther P99 Q NL
Wapennummer : NL-23986
Bijzonderheden : Dienstwapen
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen, opgenomen op pagina 377 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Tijdens een forensisch onderzoek op 16 november 2017 werd in een schuur op perceel Burg. Jonkerstraat 32 te Sappemeer een gestolen vuurwapen van het merk: Walther, Type: P99Q- NL, Kaliber 9x19mm (een vuurwapen dat in gebruik is bij de Nederlandse Politie) aangetroffen, in beslag genomen en veilig gesteld. Het vuurwapen werd ten behoeve van verder onderzoek overgedragen aan de afdeling Wapens Munitie en Explosieven van de Forensische Opsporing, Politie Noord- Nederland.
Na onderzoek van het betreffende vuurwapen is het volgende naar voren gekomen:
Omschrijving:
Vuurwapen
Goednummer: PL0100-2017285162-937711
Object: Vuurwapen (Pistool)
Aantal/eenheid: 1 stuk
Merk/type: Walther P99Q NL
Kleur: Zwart
Bij het pistool was geen patroonmagazijn aanwezig.
Het vuurwapen is een semiautomatisch pistool. Dit pistool is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van dit pistool berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing. Gezien de op het pistool aanwezige merktekens betrof het hier een dienstwapen van de Nederlandse Politie.
Categorisering
Derhalve is het voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel l onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het vuurwapen valt niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet wapens en munitie.
Strafbepaling:
Het illegaal voorhanden hebben van het genoemde vuurwapen is gezien artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 3 onder a van de Wet Wapens en Munitie strafbaar.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal tap [verdachte] d.d. 21 november 2017, opgenomen op pagina 272 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
In het kader van het onderzoek 'ARNGRIMUR' werd door de rechter-commissaris ingevolge artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering, een bevel gegeven tot het opnemen en uitluisteren van de telefoonlijn van [verdachte] . Verdachte V.H. [verdachte] had de beschikking over het telefoonnummer [telefoonnummer] . De telecommunicatie gevoerd met bovenstaande telefoonlijn werd over een periode van
10 november 2017 tot en met 23 november 2017,opgenomen en uitgeluisterd.

Gesprek 9387

Telefoonlijn [telefoonnummer]
Datum woensdag 15 november 2017
Tijd 11.35 uur
Gebelde [telefoonnummer] (Dit telefoonnummer is in gebruik bij [medeverdachte] )
[verdachte] belt met [medeverdachte] .
[medeverdachte] vraagt aan [verdachte] of hij niks in de Osso (fon) heeft. De politie is bij [medeverdachte] en [naam 3] thuis geweest. [medeverdachte] denkt dat ze over een paar minuutjes bij de Osso (huis) van [verdachte] zijn. [verdachte] vraagt of ze het gevonden hebben. [medeverdachte] bevestigd. [verdachte] vraagt: Schola? [medeverdachte] hoopt van niet.
In gesprek 9387 herken ik de stemmen van [verdachte] en [medeverdachte] .

Gesprek 9390

Telefoonlijn [telefoonnummer]
Datum woensdag 15 november 2017
Tijd 11.36 uur
Gebelde [telefoonnummer] (Dit telefoonnummer staat op naam van [naam 4] )
[verdachte] vraagt of hij de killas (sleutels) van zijn Osso (huis) nog heeft. De strap (pistool) ligt nog in de skuru (schuur). [naam 5] zegt dat [medeverdachte] had gezegd dat het bij hem ligt. [verdachte] zegt: Ja, deels. [verdachte] vraagt wat hij met die strap moet doen. [naam 5] zegt dat hij het in de sloot kan gooien toch?
In gesprek 9390 herken ik de stem van [verdachte] .

Gesprek 10213

Telefoonlijn [telefoonnummer]
Datum woensdag 15 november 2017
Tijd 20.25 uur
Gebelde [telefoonnummer] (Dit telefoonnummer staat op naam van [naam 6])
[verdachte] belt met [naam 5] en geeft in het gesprek aan dat er een skuru (fon) geopend moet worden en dat deze van hemzelf is. [naam 5] vraagt of het voor doekoe (fon) is. [verdachte] zegt dat het belangrijk is en dat hij moet weten of het er nog ligt.
In gesprek 10213 herken ik de stem van [verdachte] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal tap [medeverdachte] d.d. 23 november 2017, opgenomen op pagina 288 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
In het kader van het onderzoek 'ARNGRIMUR' werd door de rechter-commissaris ingevolge artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering, een bevel gegeven tot het opnemen en uitluisteren, van de telefoonlijn van [medeverdachte] . Verdachte [medeverdachte] had de beschikking over het telefoonnummer [telefoonnummer] . Tevens is verdachte [medeverdachte] de te naam gestelde van voornoemde mobiele telefoon. De telecommunicatie gevoerd met bovenstaande telefoonlijn werd over een periode van
10 november 2017 tot en met 23 november 2017,opgenomen en uitgeluisterd.
Gesprek 1065 [1]
Telefoonlijn [telefoonnummer]
Datum Woensdag 15 november 2017
Tijd 11:35:18
Beller [telefoonnummer]
[medeverdachte] belt met [verdachte] en vertelt hem dat de politie bij hem thuis is geweest. De politie zou ook bij het huis van [naam 3] geweest zijn. [medeverdachte] zegt tegen [verdachte] dat ze over een paar minuten bij hem zijn.
In dit gesprek herken ik, verbalisant, de stem van [medeverdachte]

Gesprek 1075

Telefoonlijn [telefoonnummer]
Datum Woensdag 15 november 2017
Tijd 11:45:07 uur
Beller [telefoonnummer]
[medeverdachte] wgd [verdachte] .
[medeverdachte] geeft aan dat hij naar zijn huis gaat om te kijken wat ze gevonden hebben.
In dit gesprek herken ik, verbalisant, de stem van [medeverdachte]
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist, toen hij het vuurwapen onder zich kreeg, dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank stelt op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen vast dat het vuurwapen dat bij verdachte in de schuur is aangetroffen, afkomstig is uit de wapenkluis die is weggenomen uit de woning van aangever [slachtoffer] . Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. De rechtbank leidt echter uit de tapgesprekken van 15 november 2017 af dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het vuurwapen wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Uit de tapgesprekken volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 15 november 2017 twee keer met elkaar hebben gebeld. [medeverdachte] heeft toen aan verdachte verteld dat de politie bij hem thuis is geweest. Verdachte heeft vervolgens aan [medeverdachte] gevraagd of ze iets hebben gevonden waarop [medeverdachte] heeft geantwoord dat hij dit niet hoopt. Verder zegt verdachte in één van die tapgesprekken, kort nadat verdachte door [medeverdachte] is gewaarschuwd dat de politie al bij hem en bij [naam 3] thuis is geweest, dat 'de strap (pistool) nog in de skuru (schuur) ligt.' en vraagt hij wat hij met die strap moet doen. Bij dit alles komt dat de politie op de slaapkamer van [medeverdachte] het andere deel van de gestolen goederen heeft aangetroffen die op het moment van de diefstal, net als het vuurwapen, in de weggenomen wapenkluis lagen. Uit voornoemde tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte] verdachte heeft gewaarschuwd dat de politie bij hem thuis is geweest en dat verdachte wist naar welke goederen de politie op zoek was. Ook volgt uit de tapgesprekken dat verdachte weet dat het vuurwapen in zijn schuur ligt en dat hij het vuurwapen daar weg wil hebben voordat de politie het vuurwapen vindt. Hier komt nog bij dat het vuurwapen een dienstwapen van de Nederlandse politie betreft en dat een dergelijk vuurwapen niet op een andere wijze dan door misdrijf verkregen kan worden, tenzij men bij de politie werkzaam is, wat verdachte niet is. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte, op het moment van het verwerven en voorhanden krijgen van het vuurwapen, wist dat dit goed van misdrijf afkomstig was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 26 oktober 2017 tot en met 16 november 2017 te Sappemeer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer een vuurwapen (te weten een dienstpistool Walther P99Q) heeft verworven en voorhanden gehad terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op 16 november 2017 in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (merk Walther, type P99Q) voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
1. subsidiair opzetheling;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 76 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met aftrek met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte een first offender is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een incident. Verdachte heeft een baan en werkt 40 uren per week. Na oktober 2017 is verdachte ook niet meer met politie en justitie in aanraking geweest. Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om mee te wegen dat niet een volledig wapen, maar slechts een deel daarvan bij verdachte is aangetroffen en dat verdachte tijdens de periode van de bewaring in beperkingen heeft gezeten. Ook betreft het een ouder feit, namelijk van november 2017. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte moet worden opgelegd, omdat de reclassering geen zorgen heeft en geen gevaar voor herhaling heeft geconstateerd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen van een beperktere duur dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 26 oktober 2017 tot en met 15 november 2017 schuldig gemaakt aan de eendaadse samenloop van opzetheling en het voorhanden hebben van een gestolen vuurwapen. Heling is een ernstig strafbaar feit, omdat helingshandelingen de afzetmarkt voor gestolen goederen in stand houden. Daarnaast brengt het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt het gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Uit het rapport van de reclassering van 26 juni 2018 volgt dat begeleiding door de reclassering niet noodzakelijk is.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte een first offender is. Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, er sprake is van tijdsverloop en verdachte zijn voorlopige hechtenis in beperkingen heeft doorgebracht, zal de rechtbank aan verdachte een lagere deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Om uitdrukking te geven aan de ernst van de feiten zal de rechtbank tevens een onvoorwaardelijke taakstraf aan verdachte opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft gevorderd dat 1 vaatdoek verbeurd wordt verklaard.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
- 1 STK handdoek, kleur: geel, vaatdoek vatbaar voor verbeurdverklaring.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 55 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen:

- 1 STK handdoek, kleur: geel, vaatdoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. H.R. Bracht en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2019.

Voetnoten

1.Een schriftelijk bescheid, te weten een uitgewerkt tapgesprek opgenomen van pagina 295 van voornoemd dossier.