ECLI:NL:RBNNE:2019:3774

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
C/18/192880 / FT RK 19/821 en C/18/192883 / FT RK 19/824
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot instellen van een moratorium in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak hebben verzoekers op 3 juli 2019 een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw), gelijktijdig met een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek is gericht tegen de verhuurder, vertegenwoordigd door Willems Gerechtsdeurwaarders & Incasso. De rechtbank heeft op 4 juli 2019 een tussenvonnis gewezen en de behandeling van de zaak uitgesteld naar 21 augustus 2019. Tijdens de zitting zijn verzoekers, de schuldhulpverlener en de verhuurder verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat de gevraagde voorziening noodzakelijk moet zijn om verzoekers in staat te stellen tot overeenstemming met hun schuldeisers te komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers in een problematische financiële situatie verkeren, waarbij zij niet in staat zijn om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen. De schuldhulpverlener heeft gerapporteerd dat de financiële situatie van verzoekers nog niet is gestabiliseerd en dat er beslag op hun inkomen ligt. De verhuurder heeft aangevoerd dat verzoekers geen contact hebben opgenomen om een betalingsregeling te treffen en dat er sprake is van een oude huurschuld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoekers onvoldoende inspanningen hebben verricht om hun schulden te verminderen en dat de gevraagde voorziening niet gerechtvaardigd is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot het instellen van een moratorium afgewezen, met de mogelijkheid voor verzoekers om binnen twee weken aan te geven of zij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling willen handhaven. De rechtbank heeft benadrukt dat het moratorium niet alleen kan worden gebruikt om de financiële situatie van de schuldenaar te stabiliseren, maar dat er ook actieve inspanningen van de schuldenaar vereist zijn om tot een minnelijke regeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Assen
zaaknummers: C/18/192880 / FT RK 19/821 en C/18/192883 / FT RK 19/824

vonnis d.d. 23 augustus 2019

in de zaak van:
[naam], geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , en
[naam], geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , beiden wonende te
[adres] , [woonplaats] , hierna te noemen: verzoekers.

PROCESGANG

Op 3 juli 2019 is door verzoekers tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw).
Het verzoekschrift tot het instellen van een moratorium richt zich tegen [naam] , wonende te [woonplaats] , vertegenwoordigd door Willems Gerechtsdeurwaarders & Incasso, correspondentieadres: Postbus 14181, 3508 SG Utrecht, hierna te noemen: de verhuurder.
Op 4 juli 2019 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. Daarbij is de behandeling van de zaak verwezen naar de zitting van 21 augustus 2019, en is ter overbrugging van de tussenliggende periode een tijdelijke voorziening getroffen. Bij de behandeling van de zaak zijn verschenen verzoekers tezamen met mevrouw [naam] en mevrouw [naam] van de gemeente Coevorden (hierna te noemen: de schuldhulpverlener). Tevens is de verhuurder verschenen tezamen met de heer D.J. Dijkstra van nl.legal LLP (hierna te noemen: de gemachtigde).

RECHTSOVERWEGINGEN

De gevraagde voorziening houdt in het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw teneinde een ontruiming van de woning op 11 juli 2019 te voorkomen.
Verzoekers hebben aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zij pogen een minnelijke schuldregeling met hun schuldeisers overeen te komen dan wel – als dat niet lukt – toelating tot de schuldsaneringsregeling zullen verzoeken. De gevraagde voorziening is volgens verzoekers noodzakelijk om rust te creëren, zodat de minnelijke schuldregeling kans van slagen heeft.
Op 12 augustus 2019 heeft de schuldhulpverlener tussentijds verslag gedaan. Op 4 juli 2019 zijn de schuldeisers aangeschreven met het verzoek om hun vordering(en) op verzoekers door te geven. Voorts wordt vermeld dat de financiële situatie van verzoekers nog niet is gestabiliseerd. Door beslag en ingehouden toeslagen kunnen niet alle vaste lasten worden betaald. Daarnaast hebben verzoekers in verband met de lichamelijke klachten van verzoekster een auto, terwijl daarvoor geen ruimte is in hun budget. Het naar beneden toe bijstellen van het weekbudget van verzoekers is niet voldoende gebleken om het budgettekort het hoofd te bieden. De schuldhulpverlener heeft een betalingsbewijs overgelegd, waaruit blijkt dat de huur van de maand augustus 2019 tijdig en correct is voldaan.
De verhuurder voert ter zitting aan dat de huurtermijnen van juli en augustus 2019 zijn voldaan. Het huurcontract loopt af op 1 november 2019, maar zal niet worden verlengd. Omdat de verhuurder ook zijn financiële verplichtingen moet nakomen, heeft hij er belang bij dat de woning wordt verhuurd aan een huurder die de huurtermijnen wel betaalt. De gemachtigde geeft aan dat het om een forse huurschuld gaat. Op de schuldenlijst lijkt ook een oude huurschuld te staan, waaruit blijkt dat verzoekers bekend zijn met het onbetaald laten van de huur. Verzoekers hebben gedurende de incassoperiode nooit contact opgenomen om een betalingsregeling te treffen en ook niet op brieven van de verhuurder hebben gereageerd. Daarnaast hebben verzoekers CJIB-schulden laten ontstaan. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan en verzoekers zich evenmin hebben ingespannen om de schulden te verminderen. Nu voor het moratorium vereist is dat de schulden te goeder trouw moeten zijn ontstaan en daarvan in dit geval geen sprake is, dient het verzoek te worden afgewezen. Bovendien wenst de verhuurder gezien de laakbare houding van verzoekers niet mee te werken aan een akkoord.
Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij in de wintermaanden is aangewezen op een WW-uitkering en rond de maand maart weer loon ontvangt. In 2018 is er bij het aanvragen van een WW-uitkering iets fout gegaan. Verzoekster bevestigt dat er eerder een huurschuld bij een andere verhuurder was. Zij voert aan dat zij druk bezig zijn om de financiële situatie op orde te brengen. Verzoekers hebben de verhuurder voorgesteld de huur van de garagebox op te zeggen. Verder ontstaat er meer ruimte wanneer het beslag op het inkomen wordt opgeheven. Verzoekster voert aan dat zij de auto nodig heeft in verband met haar knieproblemen. In september 2019 zal zij worden geopereerd. De schuldhulpverlener voegt daaraan toe dat de auto bij een succesvolle operatie weg kan, maar dat er daarnaast nog meer bezuinigingen noodzakelijk zijn. Er kan momenteel nog geen antwoord worden gegeven op de vraag of de situatie daarna wel stabiel zal zijn. De schuldhulpverlener verwacht dat de opheffing van de loonbeslagen nog wel enige tijd kan duren.

DE BEOORDELING

De rechtbank overweegt dat beslissend is de vraag of de gevraagde voorziening noodzakelijk en gerechtvaardigd is teneinde verzoekers in staat te stellen in het minnelijk traject tot overeenstemming met de schuldeisers te komen over een minnelijke schuldregeling. Met betrekking tot de vraag of de voorziening gerechtvaardigd is overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de gevraagde voorziening, een moratorium, tot doel om de schuldenaar een adempauze te bieden om hem in staat te stellen het minnelijk traject voort te zetten om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden te bereiken. In het minnelijk traject moet de schuldenaar zijn best doen om te komen tot een dergelijke regeling. Een moratorium kan derhalve niet alleen worden benut voor het stabiliseren van de situatie van de schuldenaar.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak thans geen ruimte is voor het uitspreken van een moratorium nu uit het overgelegde budgetplan blijkt dat de financiële situatie tot op heden niet stabiel is en er pas sinds kort een begin is gemaakt met het inventariseren van de schulden. Dat er wellicht op termijn ruimte komt in het budget om de vaste lasten te kunnen betalen, maakt dit niet anders. Voorts weegt de rechtbank mee dat verzoekers geen inspanningen hebben verricht om een betalingsregeling met de verhuurder te treffen alsmede de omstandigheid dat zij in het verleden ook al een huurschuld hebben laten ontstaan.
De gevraagde voorziening zal dan ook worden afgewezen. Verzoekers dienen binnen twee weken na heden aan te geven of het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt gehandhaafd. Indien verzoekers niet binnen twee weken reageren, zal dit verzoek als ingetrokken worden beschouwd.

BESLISSING

De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. N.A. Baarsma, rechter, en uitgesproken ter openbare zitting van
23 augustus 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.