ECLI:NL:RBNNE:2019:3768

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
LEE 19/3005
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing evenementenvergunning festival Eilân vanwege geluidsoverlast en milieuoverwegingen

Op 2 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de burgemeester van Terschelling en verzoekers die bezwaar maakten tegen de evenementenvergunning voor het festival "Eilân". De vergunning was verleend voor het houden van het festival van 12 tot en met 16 september 2019 op verschillende locaties op Terschelling. Verzoekers vorderden een voorlopige voorziening omdat zij vreesden voor geluidsoverlast en schade aan de natuur. De voorzieningenrechter oordeelde dat de evenementenvergunning niet kon worden gehandhaafd, omdat de vereiste ontheffing voor geluidshinder ontbrak en er onvoldoende motivering was gegeven voor het toestaan van het festival in een Natura 2000-gebied. De voorzieningenrechter schorste de evenementenvergunning en bepaalde dat de opbouw van het festival tot de beslissing over de omgevingsvergunning niet mocht plaatsvinden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming bij evenementen in milieugevoelige gebieden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/ 2989 en 19/3005

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 september 2019 in de zaak tussen

1. [verzoekers sub 1],te Terschelling, verzoekers sub 1,
2. Stichting Ons Schellingerland,te Lies, verzoekster sub 2,
(mr. J.W. Spanjer); gezamenlijk te noemen verzoekers
en

de burgemeester van Terschelling, verweerder.

(mr. J.R. van Angeren)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Chasing the Hihat Productions BV, gevestigd te Amsterdam (hierna: vergunninghoudster).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2019 heeft verweerder aan vergunninghoudster een evenementenvergunning verleend voor het houden van het festival “Eilân” op de locaties bij en rondom het duinmeer van Hee, terrein De Nollekes, camping Cupido en Camping De Kooi, van 12 tot en met 16 september 2019.
Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 op 15 augustus 2019 en verzoekster sub 2 bij brief van 20 augustus 2019 beroep ingesteld. Voorts hebben verzoekers om een voorlopige voorziening gevraagd.
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van 29 augustus 2019. Voor verzoekers sub 1 is [mevrouw] verschenen, bijgestaan door [meneer]. Voor verzoekster sub 2 is H.J. Hees verschenen, bijgestaan door de gemachtigde bovengenoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Petersen, mr. E. Homan, E. Tegelaar, ing. G. Hooiring en S. van der Ploeg, bijgestaan door mr. E.C. van der Maden. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door D. van Drunen.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Aangezien tijdig beroep is ingesteld tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd is, is voldaan aan het connexiteitsvereiste.
2. Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Namens vergunninghoudster is op 12 november 2018 een aanvraag om een evenementenvergunning voor het houden van een muziekevenement bij verweerder ingediend.
2.2.
Bij het bestreden besluit is op grond van artikel 2.25 van de Algemene Plaatselijke Verordening Terschelling (hierna: APV) aan vergunninghoudster een evenementenvergunning verleend voor het houden van het festival “Eilân” op de locaties bij en rondom het duinmeer van Hee, terrein De Nollekes, camping Cupido en Camping De Kooi, van 12 tot en met 16 september 2019. Dit festivalterrein ligt deels in een Natura 2000-gebied en naast een gebied dat in de Provinciale milieuverordening is aangewezen als stiltegebied.
Bij deze vergunning heeft verweerder bepaald dat de geluidsbelasting van het festival van 09:00 uur tot 24:00 uur maximaal 65 dB(A) en 77 dB(C) mag bedragen op de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen. Front of House (ter plaatse van de mengtafel) staat verweerder maximaal 100 dB(A) en 115 dB(C) toe.
Voorts is in de vergunning opgenomen dat ten aanzien van verschillende adressen een niet-meetverklaring moet worden overgelegd en dat niet eerder mag worden begonnen met de opbouw van het festivalterrein voordat het college van B&W een positief besluit heeft genomen over het verlenen van een omgevingsvergunning op 7 september 2019.
2.3.
De bepalingen van het bestemmingsplan laten het houden van het evenement op de bestemde locatie niet toe. Het college van burgemeester en wethouders van Terschelling (hierna: het college) zijn voornemens een omgevingsvergunning te verlenen om het festival mogelijk te maken. De ontwerp-omgevingsvergunning ligt tot 12 september 2019 ter inzage.
2.4.
Bij gedoogbeslissing van 28 september 2019 heeft het college besloten om te gedogen dat het festival, waarvan de opbouw volgens de planning vanaf 7 september 2019 zal gaan geschieden, plaatsvindt zonder dat de vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid onder c en artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend. Deze gedoogbeslissing is geldig tot 1 oktober 2019. Tegen deze gedoogvergunning staat geen rechtsmiddel open.
3. Op grond van artikel 2:25, eerste lid van de APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
Ingevolge artikel 1:8 van de APV kan de vergunning of ontheffing door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid van de APV is het verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Op grond van het tweede lid van dat artikel kan het college van het verbod ontheffing verlenen.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gronden van verzoekers zich met name richten op geluidsoverlast ten gevolge van het festival en schade die door het festival en haar bezoekers aan de natuur zal worden toegebracht. Van de kant van verzoekers is een ecologisch rapport van Van der Goes en Groot ingebracht die deze vrees naar hun mening onderschrijft.
4.2.
Voor wat betreft het geluid is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verbod van artikel 4:6, eerste lid van de APV, nog in de weg staat aan het houden van het festival. De evenementenvergunning bevat weliswaar voorschriften om het geluid te normeren, maar een (gemotiveerde) ontheffing, zoals bedoeld in artikel 4:6, tweede lid van de APV, ontbreekt. Hierin vindt de voorzieningenrechter aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
4.3.1.
Artikel 1:8, onder d, van de APV schrijft voor dat een vergunning kan worden geweigerd in het belang van het milieu. Een kenbare motivering waarom verweerder van mening is dat een muziekfestival gehouden kan worden in een Natura 2000-gebied, naast een stiltegebied, ontbreekt echter in het besluit. Het enkele feit dat verweerder -zoals ter zitting is betoogd- diverse voorschriften heeft verbonden aan de evenementenvergunning, heelt dit gebrek niet. Een en ander klemt te meer nu enig evenementenbeleid ontbreekt. Ook hierin wordt aanleiding gevonden het bestreden besluit te schorsen.
4.3.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college voornemens is om een omgevingsvergunning te verlenen. Hierin worden de ruimtelijk relevante belangen tegen elkaar afgewogen. Uit de besluitvorming van verweerder en het college moet worden afgeleid dat een dergelijke motivering eerst nadat het evenement is aangevangen, te weten na 12 september 2019 wanneer de termijn waarbinnen zienswijzen kunnen worden ingediend is verstreken, of zelfs pas nadat het festival is geëindigd gelet op de geldigheidsduur van het gedoogbesluit, zal worden gegeven. Gelet op het feit dat ook bij het verlenen van een evenementenvergunning de bescherming van het milieu een factor is die in de beoordeling moet worden betrokken, acht de voorzieningenrechter deze werkwijze dusdanig onzorgvuldig dat ook hierin aanleiding wordt gevonden het bestreden besluit te schorsen..
5.1.
Op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de Provinciale milieuverordening van de provincie Friesland is het verboden in een milieubeschermingsgebied waar voorkoming of beperking van geluidhinder wordt nagestreefd zonder noodzaak geluid voort te brengen, te doen of te laten voortbrengen in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rust in het gebied wordt verstoord.
5.2.
Het evenement zal gaan plaatsvinden naast een dergelijk milieubeschermingsgebied. Kort voor de zitting van 29 augustus 2019 is -zo is van de kant van verweerder medegedeeld-ontheffing gevraagd van bovengenoemde bepaling. Aangenomen wordt derhalve dat verweerder een dergelijke ontheffing nodig acht. De voorzieningenrechter is in het verlengde daarvan van oordeel dat de uitkomst van deze aanvraag dient te worden betrokken bij de beoordeling of een evenementenvergunning kan worden verleend met het oog op de bescherming van het milieu. Nu dit tot dusverre niet is geschied wordt ook hierin aanleiding gevonden het bestreden besluit te schorsen.
6.1.
Ter zitting is van de kant van verweerder naar voren gebracht dat de in het bestreden besluit opgenomen (opschortende) voorwaarde dat eerst na afgifte van de benodigde omgevingsvergunning en een mogelijke vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb), van de evenementenvergunning gebruik kan worden gemaakt en met de opbouw van het festival kan worden begonnen, is komen te vervallen. Deze voorwaarde wordt door verweerder niet langer nodig geacht nu op 28 augustus 2019 een gedoogvergunning voor het festival is verleend.
6.2.
De voorzieningenrechter acht deze gang van zaken onzorgvuldig. Niet alleen worden belanghebbenden daardoor in hun rechtsbescherming geschaad -tegen een gedoogvergunning staat anders dan tegen een omgevingsvergunning geen rechtsmiddel open- maar een ordentelijke beoordeling van de onder meer in de zienswijzen gestelde ecologische gevolgen van het festival voor het in geding zijnde Natura 2000-gebied "Duinen-Terschelling" en mogelijk ook de omliggende Natura 2000-gebieden "Noordzeekustzone" en "Waddenzee", wordt daardoor in zeer betekende mate bemoeilijkt. De voorzieningenrechter wijst er daarbij op dat de aanvraag voor het festival dateert van 12 november 2018 en dat op dat moment redelijkerwijs duidelijk kon zijn welke besluiten en daaraan ten grondslag leggende rapporten noodzakelijk zouden zijn. Bij een van verweerder en het college te vergen tijdige vergunningverlening, had voldoende tijd bestaan voor een (rechterlijke) toetsing van die besluiten, waaronder de omgevingsvergunning en een mogelijke vergunning op grond van de Wnb. Door aan verweerder dan wel het college toe te rekenen gebrekkige wijze van besluitvorming bestaat thans bijvoorbeeld onvoldoende gelegenheid de ecologische bevindingen, zoals die in het rapport van P.J. Zumkehr zijn terug te vinden en door verzoekers middels een tegenrapport zijn bestreden, te laten toetsen middels een door de rechtbank te verzoeken expertise van de Stichting advisering Bestuursrechtspraak (StAB).
6.3.
Vorenstaande klemt te meer nu uit het rapport van Zumkehr lijkt te volgen dat ten aanzien van diverse in het kader van het Aanwijzingsbesluit "Natura 2000-gebied Duinen- Terschelling", (zwaar) beschermde dieren- en plantensoorten een significante verstoring/beschadiging niet kan worden uitgesloten, althans niet zonder het treffen van specifieke (mitigerende) maatregelen, welke (eerst) in het kader van een passende beoordeling aan de orde kunnen komen. Een dergelijke beoordeling ontbreekt tot dusverre.
7. Bovenstaande overwegingen leiden de voorzieningenrechter tot de conclusie dat aan de besluitvorming in het kader van de evenementenvergunning nog de nodige gebreken en omissies kleven, zodat schorsing van het bestreden besluit is aangewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter hetgeen onder overwegingen 6.1. tot en met 6.3 staat vermeld mede betrokken, ook al valt dit formeel bezien onder de (rechterlijke) toetsing van een door het college nog af te geven omgevingsvergunning en een mogelijk noodzakelijke door Gedeputeerde Staten af te geven vergunning in het kader van de Wnb.
Gegeven de korte tijdspanne tot de geplande opbouw van het festival en met het oog op een zo effectief mogelijke rechtsbescherming, acht de voorzieningenrechter deze overwegingen thans echter noodzakelijk ter voorlichting van partijen.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het bestreden besluit -de evenementenvergunning- te schorsen totdat op een kenbare wijze is gemotiveerd hoe de in geding zijnde belangen tegen elkaar worden afgewogen en de in de uitspraak geconstateerde omissies dan wel overige gebreken zijn weggenomen. Het thans bestreden besluit zal met het oog daarop alsmede hetgeen is overwogen onder overwegingen 6.1 tot en met 6.3. worden geschorst totdat het besluit ten aanzien van het verzoek om een omgevingsvergunning is bekendgemaakt. Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden desgewenst beroep instellen en een verzoek om voorlopige voorziening indienen. Opbouw van het festival is tot die tijd niet toegestaan.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1) voor verzoekster sub 2.
10. Nu de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, dient het griffierecht aan verzoekers te worden vergoed. Dit betreft een bedrag van in totaal € 348,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
 schorst het besluit van 12 augustus 2019 totdat verweerder de beslissing ten aanzien van de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft bekendgemaakt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster sub 2 tot een bedrag van
€ 1.024,-;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van verzoekers van in totaal € 348,-. vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2019.
De griffier de voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: