ECLI:NL:RBNNE:2019:3765
Rechtbank Noord-Nederland
- Verstek
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen Belgische beslissing tot confiscatie van geldbedrag op basis van WWETGC
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Het beroep was ingesteld door een veroordeelde, geboren in 1962, tegen een beslissing van het Hof van Beroep te Antwerpen, België, die een confiscatie van € 255.000 had opgelegd. De rechtbank ontving op 10 januari 2019 een schriftelijke volmacht voor het instellen van beroep tegen deze beslissing. De raadsman, mr. B.G.J. de Rooij, heeft schriftelijk zijn standpunten uiteengezet, maar was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling op 12 juni 2019, waar het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en juist was ingesteld. De raadsman voerde aan dat de facultatieve weigeringsgrond van artikel 25, eerste lid van de WWETGC van toepassing was, omdat de uitkomst van een eventuele vervolging in Nederland anders zou zijn geweest. De officier van justitie heeft echter geconcludeerd tot verwerping van het beroep, stellende dat de beoordeling van de buitenlandse procedure niet aan de orde is. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie zorgvuldig gewogen.
De rechtbank concludeert dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen en dat er geen weigeringsgronden aanwezig zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van het Hof van Beroep te Antwerpen in stand blijft. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.