ECLI:NL:RBNNE:2019:3721

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
18/930038-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit vakantiewoningen en fietsendiefstallen in de gemeente Noordenveld

Op 27 augustus 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen, waaronder diefstal uit vakantiewoningen en fietsendiefstallen in de gemeente Noordenveld. De verdachte, geboren in 1979, werd bijgestaan door advocaat mr. J.A.M. Kwakman, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. D. Roggen. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van modelspoortreinen, sterke drank, fietsen en andere goederen, waarbij de verdachte zich toegang tot de plaatsen des misdrijf had verschaft door middel van braak en inklimming. Tijdens de zitting op 13 augustus 2019 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank heeft op basis van deze verklaring en andere bewijsmiddelen de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden rondom de fietsendiefstallen in Peize, Norg en Westerbork zodanig vergelijkbaar waren dat de feiten elkaar versterkten in het bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 275 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen, die ook recht hebben op wettelijke rente vanaf de datum van de schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij rekening is gehouden met afschrijvingskosten van de gestolen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930038-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 augustus 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
verblijvende bij [woonadres]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 augustus 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op enig tijsdtip in of omstreeks de periode van 16 februari 2019 tot en met 9 maart 2019, te Een, (althans) in de gemeente Noordenveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (vakantie)woning (huisnummer [nummer 1] ) op Buitengoed de Drentse Vennen, aldaar, heeft weggenomen een of meer modelspoortrein(en) en/of een of meer fles(sen) met (sterke) drank en/of een of meer doos/dozen sigaren, in elk geval enig goed, (alles) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
verdachte op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 2 maart 2019 tot en met 9 maart 2019, te Een, (althans) in de gemeente Noordenveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (vakantie)woning ( [nummer 2] ) op Buitengoed de Drentse Vennen, aldaar, heeft weggenomen, een (kleuren) televisie en/of een (beveiligings)camera en/of een of meer afstandsbediening(en), in elk geval enig goed, (alles) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
verdachte op of omstreeks 9 maart 2019 en/of 10 maart 2019, te Een, (althans) in de gemeente Noordenveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (vakantie)woning (huisnummer [nummer 1] ) op Buitengoed de Drentse Vennen, aldaar, heeft weggenomen, een stereoinstallatie/-toren en/of een of meer modelspoortrein(en) met
toebehoren, in elk geval enig goed, (alles) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
verdachte op of omstreeks 19 maart 2019,
- ( aangifte PL0100-2019073761: pag. 193-194) te Peize, (althans) in gemeente Noordenveld, een (dames)fiets (van het merk Batavus, type Old Dutch), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 4] ,
en/of
- ( aangifte PL0100-2019069207: pag. 208-210)
te Norg, (althans) in de gemeent Noordenveld, een (dames)fiets (van het merk BSP, type Voyager VII), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 5] , en/of
op of omstreeks 20 maart 2019, te Westerbork, (althans) in de gemeente
Midden-Drenthe,
- ( aangifte PL0100-2019070229: pag. 221-223) een (dames)fiets (van het merk Gazelle, type Orange C& Plus), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 6] , en/of
- ( aangifte PL0100-2019072689: pag. 234-235) een (dames)fiets (van het merk Gazelle, type Miss Grace), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 7] , en/of
- ( aangifte PL0100-2019070541: pag. 246-247) een (dames)fiets (van het merk Batavus, type Quip UN3), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 8] , in elk geval (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan een ander of
anderen dan verdachte, heeft weggenomen (telkens) met het oogmerk om het zich van wederrechtelijke toe te eigenen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle feiten. Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 heeft zij zich gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte en de verklaringen van de aangevers.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat verdachte met de bedrijfswagen van zijn werkgever [bedrijfsnaam] aanwezig is geweest in de buurt van alle drie locaties waar de vijf fietsen zijn gestolen. In de buurt van alle fietsendiefstallen is hij kort gestopt, zo volgt uit het uitgelezen track-and-tracesysteem van de bedrijfswagen van [bedrijfsnaam] . Bovendien was hij in de plaatsen waar de fietsen zijn gestolen aanwezig binnen het tijdsbestek waarin de respectievelijke fietsen zijn gestolen. Er bestaan zodanige overeenkomsten tussen de fietsendiefstal in Peize, die verdachte heeft bekend, en de andere diefstallen, dat het niet anders kan zijn dat verdachte verantwoordelijk is voor alle fietsendiefstallen. Gelet op al het voorgaande kan feit 4 wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat feiten 1, 2 en 3 kunnen worden bewezen. Ook de onder 4 ten laste gelegde fietsendiefstal die in Peize is gepleegd kan worden bewezen, nu dit feit door verdachte ter zitting is erkend.
Ten aanzien van de overige onder 4 ten laste gelegde fietsendiefstallen heeft de raadsrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de omstandigheid dat verdachte in de bedoelde plaatsen aanwezig is geweest en met zijn bedrijfswagen even heeft gestopt niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Er kan niet worden vastgesteld dat de fietsen zijn weggenomen op de momenten dat verdachte daar aanwezig was. Ook kan niet worden vastgesteld of sprake is van een vergelijkbare modus operandi tussen de fietsendiefstal die verdachte heeft erkend en de andere diefstallen, omdat niet vaststaat hoe de andere fietsen zijn weggenomen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 augustus 2019;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 131 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019103803 d.d. 26 april 2019, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 10 maart 2019, opgenomen op pagina 169 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 maart 2019, opgenomen op pagina 136 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2] mede namens [benadeelde partij 3] .
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 augustus 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op 19 maart 2019 in Peize was met de bedrijfswagen die ik van mijn werkgever had meegekregen. Ik erken dat ik in Peize een fiets heb gestolen.
U houdt mij de gegevens van het track-and-tracesysteem van de bedrijfswagen voor. Het klopt dat ik ook in Norg en Westerbork ben geweest. Ik ben in de plaatsen ook gestopt met de bedrijfswagen.
2. Een afschrift van aangifte, ingevuld door [benadeelde partij 4] , opgenomen op pagina 193 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019103803 d.d. 26 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
Onze fiets (van oudste dochter [naam] ) is gestolen bij de bushalte Rondweg te Peize op dinsdag 19 maart, alwaar zij de bus van plm. 12.45 uur nam, lijn 4. De fiets is achtergelaten op 13:40, de verdwijning werd geconstateerd om 18.00. Het betreft een grijze damesfiets merk Batavus, Old Dutch.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2019, opgenomen op pagina 195 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 29 maart te 11.30 uur heb ik gebeld met aangeefster. Ik kreeg vervolgens een manspersoon aan de lijn die aan gaf dat hij de man was van aangeefster. Ik, verbalisant, heb met hem telefonisch de aangifte doorgenomen. Hij verklaarde dat de tijden genoemd in de aangifte niet correct waren vermeld. Hij verklaarde dat zijn dochter op 19 maart 2019 omstreeks 12.45 uur de bus naar Groningen heeft genomen en daartoe de fiets daar omstreeks 12.40 uur te hebben neergezet in plaats van 13.40 uur zoals in de aangifte is vermeld.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 196 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik ben getuige geweest van de diefstal van de fiets op 19 maart 2019. Op 19 maart 2019 wilde ik met de auto naar mijn werk gaan. Dit was omstreeks 12.45 uur. Onze woning staat 50 meter naast een carpoolplaats in Peize. Aldaar is ook een bushalte bij. Dit is aan de Rondweg Peize.
Doordat ik naar mijn werk wilde gaan zat ik in mijn auto en stond ik voor de verkeerslichten te wachten doordat deze op rood stond. Ik stond te wachten op de weg die pal naast de carpoolplaats zit. Ik was daardoor nog dichterbij de carpoolplaats en had duidelijk zicht.
Ik zag een witte bestelauto de carpoolplaats oprijden. Ik zag wel dat er reclame op de auto stond. Ik zag dat er met rode letters " [bedrijfsnaam] " op stond.
Ik zag dat hij met de neus van de auto naar de fietsen stil ging staan. Ik zag dat er
een manspersoon uit stapte aan bestuurderskant. Ik zag maar een persoon. Ik zag dat
hij de twee achterdeuren van de bestelauto open deed. Ik zag dat hij naar de fietsen
liep. Ik zag dat de onbekende man daar een fiets pakte en deze optilde naar zijn auto
en in zijn bestelauto zette.
5. Een afschrift van aangifte, ingevuld door [benadeelde partij 5] , opgenomen op pagina 208 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
Bij de bushalte Meent te Norg is de damesfiets van mijn dochter gestolen, merk BSP, type Voyager. De fiets is vanochtend geparkeerd om 08.20 en was bij terugkomst van mijn dochter om 14.30 weg. De fiets was op slot.
6. Een afschrift van aangifte, ingevuld door [benadeelde partij 6] , opgenomen op pagina 221 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
Mijn zwarte gazelle fiets type orange C& Plus is vanmiddag gestolen bij Westeinde (voormalig Politiebureau/voorheen basisschool Lindelaar) te Westerbork. Dit moet gebeurd zijn tussen 9.30 en 17.00 uur. Gedurende die tijd was ik op school in Hoogeveen en ik zet dagelijks daar mijn damesfiets neer zoals zoveel scholieren om daar op de bus te stappen.
7. Een afschrift van aangifte, ingevuld door [benadeelde partij 7] , opgenomen op pagina 234 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Woensdag 20 maart is de fiets van onze dochter ontvreemd bij de bushalte aan het Westeinde te Westerbork. Het betreft een damesfiets, merk Gazelle, type Miss Grange. s' Middags werd er duidelijk dat er op die locatie meerdere fietsen zijn gestolen. De fiets is achtergelaten op 20-3-2019 om 07.30, de verdwijning is geconstateerd om 15.00 op 20-3-2019.
8. Een afschrift van aangifte, ingevuld door [benadeelde partij 8] , opgenomen op pagina 246 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
De fiets van onze dochter is vandaag 20 maart 2019 tussen 7.30 - 14.00 uur bij de bushalte aan het Westeinde in Westerbork gestolen. Het betreft een Batavus damesfiets, type Quip Un3.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2019, opgenomen op pagina 198 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 28 maart 2019 heb ik track- and tracegegevens gekregen van [bedrijfsnaam] . in Assen. Deze gegevens zijn afkomstig van een bedrijfsauto van [bedrijfsnaam] . en zijn opgenomen van 15 maart 2019 tot en met 21 maart 2019. Het voertuig een Renault Kangoo, voorzien van kenteken [kenteken] was door [bedrijfsnaam] . beschikbaar gesteld aan [verdachte] .
Op dinsdag 19 maart 2019 zie ik dat het voertuig een reis maakt. Zie onderstaande tabel.
Startsdatum
Starttijd
Startadres
Startplaats
Aankomst tijdstip
Eindadres
Eindplaats
Dinsdag 19 maart
12:17:57
[adres 1]
Een
12:34:56
[adres 2]
Peize
12:38:51
[adres 2]
Peize
12:55:27
[adres 3]
Norg
12:58:11
[adres 3]
Norg
13:20:27
[adres 4] 10
Appelscha
Uit onderzoek in het politiesysteem is gebleken dat er op 19 maart 2019 tussen 08:30 uur en 14:30 uur een zwarte Voyager VII fiets is weggenomen bij bushalte Meent, gelegen aan de Marke in Norg.
Opmerking: De plaats van de fietsen diefstal, bushalte Meent in Norg en de locatie van het voertuig [adres 3] , Norg liggen +/- 130 meter van elkaar vandaan.
Op 20 maart 2019 zie ik dat het voertuig een reis maakt van:
Startsdatum
Starttijd
Startadres
Startplaats
Aankomst tijdstip
Eindadres
Eindplaats
Woensdag 20 maart
11:09:12
[adres 5]
Westerbork
11:30:08
[adres 6]
Westerbork
11:32:25
[adres 6]
Westerbork
11:57:11
[adres 7]
Sleen
11:59:19
[adres 7]
Sleen
12:16:08
[adres 8]
Schoonoord
12:20:41
[adres 8]
Schoonoord
12:23:06
[adres 9]
Schoonoord
12:24:17
[adres 9]
Schoonoord
12:36:30
[adres 6]
Westerbork
12:37:44
[adres 6]
Westerbork
13:00:03
[adres 10]
Assen (Peelo)
Uit onderzoek in het politiesysteem is gebleken dat er op woensdag 20 maart 2019 tussen 07:30 uur en 17:00 uur drie fietsen zijn weggenomen bij bushalte Westeinde, gelegen aan de Westeinde in Westerbork.
Opmerking: De plaats van de fietsendiefstallen, bushalte Westeinde in Westerbork en de locatie van het voertuig [adres 6] , Westerbork liggen +/-100 meter van elkaar vandaan.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Het onder 4 ten laste gelegde betreft een verzamelfeit dat betrekking heeft op de diefstal van vijf fietsen op 19 en 20 maart 2019.
Ter zitting heeft verdachte erkend dat hij op 19 maart 2019 te Peize een damesfiets heeft weggenomen door deze in zijn bedrijfswagen te plaatsen. Uit de gegevens van het track-and-tracesysteem van deze bedrijfswagen en verdachtes verklaring blijkt dat ten tijde van deze fietsendiefstal zijn bedrijfswagen stilstond op enige afstand van waar de fiets is weggenomen.
Uit bovengenoemde track-and-tracegegevens blijkt dat verdachte na de diefstal te Peize naar Norg is gereden. Daar heeft hij zijn bedrijfswagen tot stilstand gebracht op ongeveer 130 meter afstand van de bushalte waar een damesfiets is gestolen.
Op 20 maart 2019 is verdachte in zijn bedrijfswagen twee keer naar Westerbork gegaan, waar de wagen beide keren is geparkeerd op ongeveer 100 meter afstand van een bushalte waar op die dag drie damesfietsen zijn weggenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij op genoemde dagen in Norg en Westerbork is geweest met de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfswagen.
De rechtbank overweegt dat uit de track-and-tracegegevens blijkt dat in alle gevallen de bedrijfswagen die verdachte heeft gebruikt, tot stilstand is gebracht op geringe afstand van een bushalte waar een of meer damesfietsen zijn gestolen. Op deze plekken heeft verdachte kort stil gestaan, te weten tussen 2 en 4 minuten. De momenten dat verdachte op de desbetreffende plekken heeft stilgestaan, vallen binnen het tijdsbestek waarin de respectievelijke fietsen zijn gestolen.
Gelet op de korte duur van verdachtes aanwezigheid in de directe nabijheid van de pleegplaatsen (Norg en Westerbork), acht de rechtbank zijn verklaring dat hij daar op bezoek was bij kennissen niet geloofwaardig.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omstandigheden rondom de fietsendiefstal in Peize zodanig vergelijkbaar met die van de fietsendiefstallen in Norg en Westerbork (aanwezigheid verdachte in het tijdsbestek waarin de fietsen zijn weggenomen, kort stilstaan in de buurt van de pleegplaatsen), dat in samenhang bezien de feiten en omstandigheden van de eerste fietsendiefstal het bewijs in elk van de andere fietsendiefstallen versterken. In zoverre zijn deze over en weer redengevend.
Het onder 4 ten laste gelegde kan daarom integraal worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
verdachte in de periode van 16 februari 2019 tot en met 9 maart 2019 te Een, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een vakantiewoning huisnummer [nummer 1] op Buitengoed de Drentse Vennen, aldaar, heeft weggenomen modelspoortreinen en flessen met sterke drank en sigaren, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2.
verdachte in de periode van 2 maart 2019 tot en met 9 maart 2019 te Een, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een vakantiewoning [nummer 2] op Buitengoed de Drentse Vennen, aldaar, heeft weggenomen, een kleuren televisie en een beveiligingscamera en afstandsbedieningen, toebehorende aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3.
verdachte omstreeks 9 en 10 maart 2019 te Een, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een vakantiewoning huisnummer [nummer 1] op Buitengoed de Drentse Vennen, aldaar, heeft weggenomen, een stereo-installatie en modelspoortreinen met toebehoren, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
4.
verdachte op 19 maart 2019 te Peize, een damesfiets van het merk Batavus, type Old Dutch, toebehorende aan [benadeelde partij 4] en te Norg, een damesfiets van het merk BSP, type Voyager VII, toebehorende aan [benadeelde partij 5] en op 20 maart 2019 te Westerbork, een damesfiets van het merk Gazelle, type Orange C& Plus, toebehorende aan [benadeelde partij 6] en een damesfiets van het merk Gazelle, type Miss Grace, toebehorende aan [benadeelde partij 7]
en een damesfiets van het merk Batavus, type Quip UN3, toebehorende aan [benadeelde partij 8] ,
heeft weggenomen telkens met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1, 2 en 3 Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
4 Diefstal, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 276 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit en de oplegging van de bijzondere voorwaarden. Wel heeft de raadsvrouw
verzocht de gevorderde voorwaardelijke vrijheidsstraf te matigen en te bepalen dat de klinische behandeling (bijzondere voorwaarde) maximaal zeven weken mag duren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 25 juli 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 juli 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft driemaal ingebroken in een vakantiewoning en heeft zich schuldig gemaakt aan vijf fietsendiefstallen. Ten tijde van de inbraken verbleef verdachte op het vakantiepark waar de woningen zich ook bevonden. In een van de woningen heeft verdachte zelfs twee keer ingebroken. Met zijn handelingen heeft verdachte de eigenaren van de woningen (financiële) overlast bezorgd en bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid. Dit juist op een plek waar men komt om uit te rusten van de dagelijkse zorgen.
Ook de diefstallen van de fietsen hebben voor de nodige financiële schade en ongemak voor de gedupeerden gezorgd.
Met zijn gedraging heeft verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen, maar zich enkel heeft bekommerd om zijn eigen financieel gewin.
Mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, acht de rechtbank in beginsel de oplegging van een gevangenisstaf van enige duur aangewezen.
Uit het rapport van de reclassering van 25 juli 2019 blijkt dat er een directe samenhang is tussen de verslavingsproblematiek, de financiën en het delictgedrag van verdachte. Door zijn hoge schulden beschikte verdachte over weinig financiële middelen. Hij ging over tot het plegen van strafbare feiten om op die manier te kunnen voorzien in zijn drugsgebruik. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Om terugval in middelengebruik en recidive te beperken is het noodzakelijk dat verdachte de reeds aangevangen klinische behandeling afmaakt en daarna doorstroomt naar begeleid wonen om van daaruit zijn behandeling ambulant te continueren. Daarnaast ziet de reclassering meerwaarde in het deelnemen aan een leefstijltraining die hem kan helpen in het maken van keuzes ten aanzien van middelengebruik in relatie tot delictgedrag.
Geadviseerd wordt de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden meldplicht, gedragsinterventie over middelengebruik, klinische opname met aansluitend ambulante behandeling en begeleid wonen.
Gezien alle omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte als de maatschappij meer gebaat zijn bij gedragsverandering bij verdachte, dan bij detentie. Nu de reeds aangevangen klinische behandeling aan deze gedragsverandering bijdraagt, acht
de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de periode reeds doorgebracht in voorarrest niet aangewezen.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten in combinatie met het gegeven dat verdachte al meerdere malen veroordeeld is voor soortgelijke feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet een lagere gevangenisstraf worden opgelegd dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht de gevorderde straf dan ook aangewezen. Wel zal de rechtbank de hoogte van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf enigszins aanpassen, nu zij uitgaat van een dag langer voorarrest dan de officier van justitie heeft berekend.
Alles overwegend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 275 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen. Ter bevordering van verdachtes gedragsverandering zal de rechtbank bovendien ook bepalen dat verdachte geen harddrugs mag gebruiken en dat hij moet meewerken aan alcohol- en middelencontrole indien en zo vaak als de reclassering dit nodig vindt.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] , tot een totaalbedrag van € 6.961,- bestaande uit € 6.711,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade;
2. [benadeelde partij 2] , echter zonder benoeming van een bedrag;
3. [benadeelde partij 4] , tot een bedrag van € 499,- ter vergoeding van materiële schade;
4. [gemachtigde] namens [benadeelde partij 5] tot een bedrag van € 890,45 ter vergoeding van materiële schade;
5. [benadeelde partij 6] tot een bedrag van € 400,- ter vergoeding van materiële schade;
6. [benadeelde partij 7] tot een bedrag van € 425,- ter vergoeding van materiële schade;
7. [benadeelde partij 8] tot een bedrag van € 649,- ter vergoeding van materiële schade.
Alle benadeelde partijen, met uitzondering van [benadeelde partij 2] , hebben verzocht dat het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering van [benadeelde partij 1] die betrekking heeft op de materiële schade onvoldoende onderbouwd is en dat de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk moet worden verklaard. Zij acht de gestelde immateriële schade wel voor toewijzing vatbaar.
De vordering van [benadeelde partij 2] moet volgens de officier van justitie als niet ingediend te worden beschouwd, nu de benadeelde partij geen geldbedrag heeft gevorderd.
Met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij 4] heeft de officier van justitie aangevoerd dat, gelet op de ouderdom van de fiets, toewijzing van een bedrag van € 350,- redelijk is. Voor het overige moet [benadeelde partij 4] niet ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij 6] dient niet ontvankelijk te worden verklaard omdat haar vordering onvoldoende onderbouwd is.
Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat de vorderingen van [gemachtigde] en [benadeelde partij 7] integraal moeten worden toegewezen.
Voorts heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van de toe te wijzen bedragen gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk te verklaren omdat zowel de gestelde materiële als immateriële schade onvoldoende onderbouwd is.
Ten aanzien van [benadeelde partij 2] heeft de raadsvrouw opgemerkt dat door de benadeelde partij geen bedrag is ingevuld op het formulier. Zij laat het aan het oordeel van de rechtbank over om de vordering als niet ingediend op te vatten dan wel de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft verzocht de hoogte van de vordering van [benadeelde partij 4] te matigen in verband met de afschrijvingskosten.
Met betrekking tot [benadeelde partij 6] , [gemachtigde] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] heeft de raadsvrouw allereerst betoogd dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk moeten worden verklaard, nu zij vrijspraak heeft bepleit voor deze feiten. De vordering van [benadeelde partij 6] dient ook bij een bewezenverklaring niet ontvankelijk te worden verklaard, nu haar vordering onvoldoende is onderbouwd. Indien de rechtbank ook de andere fietsendiefstallen bewezen acht, kunnen de vorderingen van [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] worden toegewezen.
Bij het eventueel opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsvrouw verzocht om de vervangende hechtenis te stellen op een dag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte onder beschermingsbewind staat en dat voorkomen moet worden dat als betaling niet mogelijk is verdachte vast komt te zitten, waardoor hij niet meer kan werken en zijn schulden afbetalen.
Oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 1]
De door benadeelde partij [benadeelde partij 1] gevorderde vergoeding van materiële schade bedraagt totaal € 6.711,-, bestaande uit de posten:
- treincollectie € 5.842,-
- stereo-set € 433,-
- reiskosten (totaal) € 144,-
- inkomstenderving € 292,-.
De rechtbank acht aannemelijk dat de gestelde reiskosten zijn gemaakt en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde. Ook de schade van de stereo-set heeft hierop betrekking en komt in aanmerking voor vergoeding. De stereo-set was aangeschaft in 2010 voor het in deze procedure door benadeelde partij [benadeelde partij 1] gevorderde bedrag. Rekening houdend met de afschrijvingspercentages ten aanzien van elektrische apparatuur, zal de rechtbank deze schadepost toewijzen tot een bedrag van € 100,-.
[benadeelde partij 1] heeft de gestelde schade van de treincollectie niet nader onderbouwd met facturen. De rechtbank beschikt niet over nadere informatie aan de hand waarvan het schadebedrag kan worden geschat. Voorts is de gestelde inkomstenderving door de benadeelde partij niet voldoende aannemelijk gemaakt. Op basis hiervan zal de rechtbank de benadeelde partij voor deze onderdelen van de vordering niet ontvankelijk verklaren. Ook ten aanzien van de immateriële schade wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard, nu niet aannemelijk is gemaakt dat hij als gevolg van het delict geestelijk letsel heeft opgelopen.
Samenvattend wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van € 244,-. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
[benadeelde partij 2]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier tot schadevergoeding. [benadeelde partij 2] heeft echter geen bedrag ingevuld op het formulier noch is hij ter zitting verschenen om zijn vordering aan te vullen. Nu een bedrag ontbreekt, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij 4] , [gemachtigde] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [gemachtigde] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de onder 4 bewezen verklaarde fietsendiefstallen.
Gelet op de ouderdom van de weggenomen fietsen van [benadeelde partij 4] , [gemachtigde] , [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] acht de rechtbank het aangewezen rekening te houden met de afschrijvingskosten. Op basis hiervan wordt de vordering van [benadeelde partij 4] toegewezen tot een bedrag van € 300,-. De schade van [gemachtigde] wordt vergoed tot een bedrag van € 825,- en de vorderingen van [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 6] tot een bedrag van € 325,-. Voor het overige worden deze benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard.
De vordering van [benadeelde partij 8] heeft betrekking op een vrijwel nieuwe fiets. Verdachte heeft de hoogte van de vordering (€ 649,-) niet betwist en de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank bepaalt dat alle toegewezen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke pleegdatum.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Met betrekking tot de op te leggen vervangende hechtenis is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat het vermogen van verdachte onder beschermingsbewind is gesteld, geen aanleiding geeft tot het matigen van de vervangende hechtenis.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen, met uitzondering van [benadeelde partij 2] , tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 275 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Antes Reclassering op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
dat de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, aangeboden door een nader door de reclassering te bepalen instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens bedoelde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
dat veroordeelde zijn klinische behandeling bij de Afdeling Forensische zorg van Antes of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voortzet. De opname is reeds aangevangen op 18 juni 2019 en duurt maximaal zes maanden of zoveel korter als de reclassering nodig acht;
dat veroordeelde aansluitend aan de klinische opname zich onder ambulante behandeling zal stellen van Verslavingszorg Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling zal houden, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
dat de veroordeelde – na zijn klinische behandeling - zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruiken van harddrugs en zal meewerken aan controle van alcohol- en/of (hard)drugsgebruik, voor zover de reclassering dit geboden acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis (met ingang van heden).
Ten aanzien van feiten 1 en 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 244,- (zegge: tweehonderdvierenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van € 244,- (zegge: tweehonderdvierenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vier dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 4:
[benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
300,- (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , te betalen een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
[gemachtigde]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
825,- (zegge: achthonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [gemachtigde] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [gemachtigde] , te betalen een bedrag van € 825,- (zegge: achthonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [gemachtigde] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
[benadeelde partij 6]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 325,- (zegge: driehonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] , te betalen een bedrag van € 325,- (zegge: driehonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
[benadeelde partij 7]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 325,- (zegge: driehonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] , te betalen een bedrag van € 325,- (zegge: driehonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
[benadeelde partij 8]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
649,-(zegge: zeshonderdnegenenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] te betalen een bedrag van € 649,- (zegge: zeshonderdnegenenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van den Steenhoven, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 augustus 2019.