ECLI:NL:RBNNE:2019:3713

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
18/830051-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes en inbraak in de woning van het slachtoffer

Op 26 augustus 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een mes en inbraak in de woning van het slachtoffer. De zaak vond zijn oorsprong in twee incidenten die plaatsvonden op 27 maart en 31 maart 2019 in Winschoten, gemeente Oldambt. De verdachte, geboren in 1973, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.S. Wachters. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide.

De tenlastelegging omvatte onder andere bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en inbraak in de woning van het slachtoffer. Tijdens de zitting op 12 augustus 2019 werd het bewijs besproken, waaronder getuigenverklaringen en aangiften van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank achtte de bedreigingen wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 147 dagen, met daarbij een gebiedsverbod voor de duur van één jaar en een contactverbod van drie jaar met het slachtoffer en haar kinderen. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van de bedreigingen, die plaatsvonden in de woning van het slachtoffer en haar kinderen, en de impact die dit op hen had. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de opgelegde maatregelen direct uitvoerbaar waren, gezien het risico op recidive.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830051-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 augustus 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
12 augustus 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Wachters, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door,
(na de woning van die [slachtoffer] , middels een valse sleutel, te
zijn binnengedrongen en/of onder een bed was gaan liggen)
dreigend
een mes aan die [slachtoffer] te tonen en/of
(daarbij) te zeggen: "Dit mes is voor jou en mij samen, wij gaan samen dood.
Ik heb mijn leven opgegeven omdat jij geen relatie met mij wil. Je kinderen in
Ethiopië zullen jou nooit meer zien"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
(aldus) een voor die [slachtoffer] dreigende situatie te scheppen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt,
in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [adres 1] te
Winschoten,
bij een ander, te weten bij [slachtoffer] , althans bij een ander of
anderen dan bij verdachte, in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt,
[slachtoffer] , en/of haar gezin, heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, en/of
- verkrachting, en/of
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling,
door
(na de woning van die [slachtoffer] , en/of haar gezin, middels
vernieling raam, te zijn binnengedrongen),
dreigend
een mes aan die [slachtoffer] en/of haar gezinsleden, te tonen en/of
uit te klappen en/of
(daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: "jij moet sexueel contact
met mij hebben, anders ga ik het mes gebruiken", "Ik ga je dood maken", en/of
"al je niet instemt slacht ik je af met het mes", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking, en/of
tegen haar zoon van 8 jaar: "bemoei je er niet mee anders steek ik jou ook
neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
(aldus) een voor die [slachtoffer] en/of haar gezin dreigende
situatie te scheppen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt,
in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [adres 1] te
Winschoten
bij een ander, te weten bij [slachtoffer] , althans bij een ander of
anderen dan bij verdachte, in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder
1. primair en onder 2 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft daartoe verwezen naar zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, nu zich onvoldoende wettig bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van één van deze feiten te kunnen komen.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2 primair en onder 2 subsidiair ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2019, voor zover inhoudende:
Op de ochtend van 27 maart 2019 was ik samen met [slachtoffer] in haar woning te Winschoten. Zij is vervolgens de woning uitgerend omdat zij bang was en heeft toen bij haar buurman aangebeld. Ik ben toen ook naar buiten gegaan en ik stond toen buiten met [slachtoffer] en de buurman. Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen de buurman zei dat ik een mes bij me zou hebben.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 27 maart 2019, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019094768 d.d. 26 april 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik woon samen met drie kinderen aan de [adres 1] te Winschoten.
Vandaag, 27 maart 2019, bracht ik eerst de kinderen naar school. Ik ging de woning binnen, hoorde daar een geluid en zag toen plotseling [verdachte] onder mijn bed in de slaapkamer vandaan komen.
Ik heb hem nooit toestemming gegeven om mijn woning binnen te gaan. Ik schrok heel erg toen ik [verdachte] zag. Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn handen vasthield. Ik hoorde hem tegen mij zeggen: “Dit mes is voor jou en mij samen, wij gaan samen dood”. Op dat moment zat er een paar meter afstand tussen mij en [verdachte] . Ook hoorde ik [verdachte] zeggen: “Ik heb mijn leven opgegeven omdat jij geen relatie met mij wil. Je kinderen in Ethiopië zullen jou nooit meer zien”. Ik zag dat hij daarbij met het mes in mijn richting wees. Ik was zo geschrokken en bang. Ik zag alleen dat het een mes was en had echt het gevoel dat hij mij dood ging maken. Ik was zo bang dat ik hard mijn woning uitrende, naar mijn buren. Mijn buurman is gelukkig tussen mij en [verdachte] in gaan staan. Daarna is [verdachte] vertrokken en hij werd later door de politie aangehouden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik ben regelmatig bij mijn vriendin aan de [adres 2] . Gistermorgen werd er bij ons aangebeld. Ik deed de deur open en daar stond [slachtoffer], de buurvrouw van [adres 1] . Zij zag er paniekerig uit en schreeuwde: man onder bed, mes en dood. Ik ben toen vervolgens naar pand [adres 1] gelopen en zag daar de man, die u later heeft aangehouden, vanuit de binnenzijde van de woning naar de voordeur toekomen. Even later zag ik de man bekvechten met mijn buurvrouw [slachtoffer] . Ik zag dat de man dreigde haar te slaan, dus ik ging tussen hen in staan, waarna de man wegging.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ontkend aangeefster te hebben bedreigd met een mes en/of woorden.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank echter van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] , die aangeeft dat [slachtoffer] in paniek was toen zij die ochtend bij hem en zijn vriendin aanbelde, dat zij schreeuwde over een man onder haar bed, een mes en dood en voorts dat hij verdachte uit de woning van aangeefster heeft zien komen en vervolgens heeft gezien en gehoord dat verdachte bekvechtte met aangeefster en dreigde haar te slaan, waarna hijtussen hen in is gaan staan.
De omstandigheid dat uit het dossier blijkt dat verdachte die avond daarvoor ook al door de politie uit de woning van aangeefster verwijderd moest worden, sterkt de rechtbank in haar overtuiging.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2019, voor zover inhoudende:
Ik heb op 31 maart 2019 een ruit vernield van de woning van [slachtoffer] te Winschoten en heb mij vervolgens de toegang tot die woning verschaft. Ik trof [slachtoffer] samen met haar drie kinderen in de slaapkamer van de woning. Ik had een opengeklapt mes bij mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 31 maart 2019, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer] :
Ik doe mede aangifte namens mijn kinderen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Gisteravond, 31 maart 2019, was ik samen met mijn kinderen op de bovenverdieping van mijn woning te Winschoten. Ik hoorde beneden glasgerinkel. Ik zag ik dat [verdachte] de woning binnen kwam en dat hij een mes in zijn hand had. Hij kwam op mij aflopen met het mes in zijn hand en ik hoorde : “Ik ga je dood maken”.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster
d.d. 1 april 2019, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Om mijn woning binnen te komen heeft [verdachte] een ruit van mijn woning kapot gemaakt. Hij had het mes in zijn hand en dreigde ermee. Hij zei tegen mij dat ik seksueel contact moest hebben omdat hij anders het mes dat hij bij zich had zou gebruiken. Op een gegeven moment zei mijn zoon tegen [verdachte] dat hij mij met rust moest laten. [verdachte] zei toen tegen mijn zoon dat hij zich er niet mee moest bemoeien, anders zou hij hem ook neersteken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2019, opgenomen op pagina 84 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 31 maart 2019 bevond ik mij in de woning aan de [adres 1] te Winschoten. Ik heb toen gezien dat aangeefster, [slachtoffer] , in paniek was en rechtop in de hoek van haar bed stond en aan haar haren stond te trekken. Haar kinderen huilden en trilden van angst en ik hoorde het, naar later bleek, achtjarige zoontje van [slachtoffer] zeggen dat hij van verdachte gehoord dat hij zijn mond moest dichthouden, anders zou hij hem doodmaken. Hij had ook gehoord dat verdachte zijn moeder wilde doodmaken en hij vertelde mij dat verdachte met een mes in de slaapkamer had gestaan en dat hij hen had bedreigd door te zeggen dat hij hen neer zou gaan steken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster en haar kinderen heeft bedreigd met een mes en/of met woorden. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank echter van oordeel dat hetgeen verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. De aangifte en het nadere verhoor van aangeefster [slachtoffer] worden ondersteund door het, door de ter plaatse gekomen verbalisant op ambtseed opgemaakte, proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2019, waaruit blijkt dat het achtjarige zoontje van aangeefster kort na het voorval heeft verklaard over de bedreigingen die verdachte heeft geuit richting zijn moeder en hem en over het mes dat verdachte daarbij toonde. In voornoemd proces-verbaal van bevindingen geeft de verbalisant bovendien aan dat zowel aangeefster als haar kinderen in paniek waren en huilden en trilden van angst.
Verdachte bevestigt voorts zelf de context van de aangifte, met name zijn aanwezigheid op de in die verklaring genoemde tijd en plaats in de woning van aangeefster, door een ruit van haar woning te forceren, en het bij zich dragen van een opengeklapt mes. Door te verklaren dat hij op dat moment door de grote hoeveelheid alcohol die hij had gedronken niet meer precies wist wat hij daar deed en dat hij (achteraf) begrijpt dat zijn handelen wellicht beangstigend kan zijn geweest voor aangeefster en haar kinderen, lijkt verdachte zich er bovendien terdege van bewust te zijn dat er bepaalde dingen zijn voorgevallen.
De rechtbank heeft ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen. Niet valt in te zien waarom aangeefster en haar zoontje in strijd met de waarheid een belastende verklaring jegens verdachte zouden afleggen. De rechtbank zal daarom ook uitgaan van de juistheid van deze verklaringen.
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 27 maart 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door dreigend een mes aan die [slachtoffer] te tonen en
daarbij te zeggen: "Dit mes is voor jou en mij samen, wij gaan samen dood.
Ik heb mijn leven opgegeven omdat jij geen relatie met mij wil. Je kinderen in
Ethiopië zullen jou nooit meer zien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. primair
hij op 31 maart 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt,
[slachtoffer] en haar gezin, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door, na de woning van die [slachtoffer] en haar gezin, middels
vernieling raam, te zijn binnengedrongen, dreigend een mes aan die [slachtoffer] en haar gezinsleden, te tonen en daarbij tegen die [slachtoffer] te zeggen: "Jij moet seksueel contact met mij hebben, anders ga ik het mes gebruiken", "Ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en tegen haar zoon van 8 jaar: "Bemoei je er niet mee anders steek ik jou ook neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
2. primair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en
2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht). Daarnaast heeft zij oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende dat verdachte zich gedurende drie jaren niet zal ophouden in Winschoten en op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] en haar kinderen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om verdachte, indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring mocht komen, te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in duur gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Zij heeft daarbij opgemerkt dat verdachte, indien hij nog langer dan een maand gedetineerd blijft, zijn huis zal kwijtraken. Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (voor de duur van 3 jaren) heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht, indien zij overgaat tot oplegging van deze maatregel, deze in duur te beperken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan meerdere bedreigingen, waarvan zijn (toenmalige) goede vriendin en haar kinderen het slachtoffer zijn geworden. De bedreigingen hebben plaatsgevonden nadat aangeefster verdachte duidelijk had gemaakt geen relatie met hem te willen, hetgeen verdachte moeilijk kon accepteren. Hoewel deze afwijzing wellicht allerlei gevoelens bij verdachte heeft opgeroepen, rechtvaardigt dat op geen enkele manier dat verdachte aangeefster en haar kinderen vervolgens (meermalen) met de dood heeft bedreigd. Verdachte had de grenzen van aangeefster dienen te respecteren, nadat zij die duidelijk had aangegeven.
Bedreiging is een ernstig feit dat bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. De onderhavige bedreigingen zijn des te ernstiger, nu er telkens een steekwapen in het spel was en de bedreigingen plaats hebben gevonden in de woning van aangeefster en dat ook haar, nog jonge kinderen, hiervan slachtoffer zijn geworden. Dat het slachtoffer en haar gezin thans nog immer de gevolgen ondervinden van hetgeen verdachte hen heeft aangedaan, blijkt uit de namens aangeefster opgestelde en ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring.
Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Als uitgangspunt voor een bedreiging (middels het tonen van bijvoorbeeld een mes) wordt een taakstraf voor de duur van 60 uren gehanteerd. Deze oriëntatiepunten zien op personen die -net als verdachte- voor het eerst voor een dergelijk feit worden veroordeeld. Een strafverzwarende omstandigheid is dat de bedreiging in huiselijke kring heeft plaatsgevonden.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat voorts rekening met het feit dat verdachte blijft ontkennen de strafbare feiten te hebben gepleegd en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte (psychiatrische) Pro Justitia rapportage d.d. 20 juli 2019 en (psychologische) Pro Justitia rapportage d.d. 19 juli 2019, alsmede het omtrent verdachte door GGZ Reclassering Fivoor opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 2 augustus 2019. De psychiater heeft aangegeven dat er bij verdachte sprake is van een lichte stoornis in het gebruik van alcohol, welke nu in gedwongen remissie is. Echter, voornoemde lichte stoornis heeft volgens de psychiater geen invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Andere pathologie heeft de psychiater op basis van zijn onderzoek niet kunnen vaststellen, maar -vanwege een gebrek aan informatie- ook niet kunnen uitsluiten. De psychiater ziet geen aanleiding om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Gelet op het voorgaande kan de psychiater niets
zeggen over het risico op recidive vanuit een eventuele stoornis en geen gericht advies geven omtrent een eventueel geïndiceerde behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader. Bovendien ziet hij zelf, vanuit gedragsdeskundig perspectief, ook geen aanleiding om (gedwongen) behandeling van verdachte in een strafrechtelijk kader te adviseren.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde leed aan een gebrekkige ontwikkeling c.q. aanleg van de geestesvermogens, in diagnostische zin te omschrijven als een verstandelijke beperking en heeft geadviseerd verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Hij heeft voorts aangegeven dat het moeilijk is om iets over het recidiverisico te zeggen, maar dat hij dit recidiverisico toch tamelijk hoog inschat, gelet op onder meer de luchtigheid en afstandelijke houding waarmee verdachte op het ten laste gelegde reageert.
Voornoemde deskundigen hebben de rechtbank in overweging gegeven verdachte klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum, teneinde een completer beeld van hem te verkrijgen. De rechtbank acht dit, gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten echter een te zwaar middel en is bovendien van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De conclusies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid zijn evenwel verschillend. De rechtbank is van oordeel dat zij in dit geval dient uit te gaan van de conclusie van de psychiater dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over.
De reclassering adviseert de rechtbank om verdachte, bij een bewezenverklaring,
te veroordelen tot een straf zonder bijzondere voorwaarden, nu zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Wel geeft zij de rechtbank in overweging om verdachte ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod op te leggen.
Gelet op alle genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, die in duur gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Deze maatregel behelst een gebieds- en contactverbod ten aanzien van aangeefster [slachtoffer] en haar gezin. Met deze verboden beoogt de rechtbank recidive te voorkomen en dat aangeefster en haar gezin rust in hun leven krijgen. De rechtbank zal het gebiedsverbod opleggen voor de duur van 1 jaar en het contactverbod voor de duur van drie jaren. Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van één week worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangeefster en/of haar gezin.
De rechtbank wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank van oordeel is dat deze straf in dit geval voldoende recht doet aan de ernst van de feiten.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een hamer
- een schroevendraaier
- een mes;
vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het strafbare feit is begaan met deze goederen en deze toebehoren aan verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 38v, 38w, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 147 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt op de maatregel:
- dat de veroordeelde zich voor de duur van 1 (één) jaar niet zal ophouden in het gebied: Winschoten
- en dat de veroordeelde, voor de duur van 3 (drie) jaren, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] en haar kinderen: [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , wonende op het adres [adres 1] , [adres 1] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:

-de hamer
- de schroevendraaier
- het mes.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 augustus 2019.
Mrs. Eelsing en Van Sloten en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.