Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De vaststaande feiten
2.Het standpunt van [eiser]
3.Het standpunt van [gedaagde]
4.De beoordeling
480,00
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woonruimte. De eiser, eigenaar van de woning, had de gedaagde, de huurder, aangeklaagd wegens een erkende huurachterstand van acht maanden. De huurovereenkomst was op 29 maart 2016 gesloten en de huurprijs bedroeg € 1.050,00 per maand. De gedaagde had de huur vanaf november 2018 niet meer betaald, ondanks een overeengekomen betalingsregeling. De eiser stelde dat hij spoedeisend belang had bij de ontruiming, omdat de gedaagde de lopende huur niet betaalde en er geen reëel perspectief was op het inlopen van de huurachterstand.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2019 was de eiser aanwezig met zijn gemachtigde, mr. A.J. Elema, terwijl de gedaagde in persoon verscheen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde binnen 14 dagen de woning diende te verlaten en te ontruimen, met achterlating van meeverhuurde stoffering en meubilair. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 8.400,00, rente en kosten, en een gebruiksvergoeding van € 1.050,00 per maand vanaf 1 juli 2019 tot het moment van ontruiming. De kantonrechter overwoog dat de huurachterstand een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde, en dat de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure een grote kans van slagen had.
De kantonrechter wees de gevorderde machtiging om de ontruiming met behulp van de sterke arm van justitie uit te voeren af, aangezien de deurwaarder al bevoegd was om de sterke arm in te roepen. De gedaagde werd verder veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.