ECLI:NL:RBNNE:2019:3661

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
18/830033-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en oplichting door verdachte in Winschoten met levensgevaar voor omwonenden

Op 3 januari 2019 heeft de verdachte brand gesticht in haar gehuurde woning in Winschoten, wat leidde tot de verwoesting van meerdere panden en waterschade aan andere. De brand veroorzaakte levensgevaar voor omwonenden. Na de brand heeft de verdachte contact opgenomen met haar verzekeringsmaatschappij om schadevergoeding te claimen, terwijl zij wist dat zij de brand zelf had gesticht. Daarnaast heeft zij samen met anderen een auto, een Volvo Amazone, gestolen en deze in een recyclebedrijf ingeleverd voor geld. De rechtbank heeft de verdachte, conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van veertig maanden, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de brandstichting niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor personen met zich meebracht. De verdachte heeft de brandstichting bekend, maar de rechtbank sprak haar vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor samenwerking met anderen. De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830033-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 augustus 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te PI Overijssel, PIV Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
8 augustus 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. van Elst, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving en wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 3 januari 2019 te Winschoten, in de gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [adres 1] aldaar,
immers heeft zij, verdachte en/of met diens mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een stekkerdoos en/of een matras en/of een hoeveelheid kleding en/of een (wollen) deken, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemd pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor één of meer belendende pand(en) en/of zich in die belendende pand(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer perso(o)n(en), te duchten was;
2.
zij in of omstreeks de periode van 5 januari 2019 tot en met 13 januari 2019 te Winschoten, in de gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (personen)auto (Volvo Amazone, met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
3.
zij in of omstreeks de periode van 3 januari 2019 tot en met 4 april 2019 te Winschoten, in de gemeente Oldambt, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de verzekeringsmaatschappij Reaal (Vivat N.V.) te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten een hoeveelheid geld (een voorschot op een
schadeclaim van de inboedelverzekering), met vorenomschreven oogmerk:
- in strijd met de waarheid heeft gemeld dat er door (een) onbekend(e) perso(o)n(en) brand is gesticht, althans door een onbekende oorzaak brand is ontstaan, in de door haar bewoonde woning, ten gevolge waarvan (een deel van) de aan haar toebehorende inboedel verloren is gegaan en/of (vervolgens)
- heeft gevraagd om een voorschot op de door haar in te dienen schadeclaim, (telkens) wetende dat zij, verdachte, die brandstichting zelf had (mede)gepleegd (en aldus geen recht had op een vergoeding van de ontstane schade), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De officier van justitie heeft gesteld dat bij de brandstichting gevaar voor goederen en personen te duchten was. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de panden rondom de woning van verdachte heel dicht op elkaar staan en dat uit het dossier blijkt dat sprake was van een uitslaande brand en een hevige vonkenregen, terwijl uit percelen achter de woning van verdachte bewoners hun huis moesten verlaten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 en deels van feit 1. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor 'gemeen gevaar voor personen'. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Het dossier behelst over het aspect van het gevaar voor personen alleen een summier proces-verbaal, waarin gevaarlijke omstandigheden worden genoemd. Uit het dossier blijkt echter niet dát er andere personen aanwezig waren in de omgeving, wáár die andere personen exact waren en óf die personen dan gevaar liepen. Daar komt bij dat het - gelet op de wijze waarop verdachte de brand stelt te hebben gesticht - ook niet zonder meer voorzienbaar is geweest dat er een brand van onderhavige omvang zou ontstaan.
De raadsman heeft ten aanzien van de brandstichting verder nog betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het bestanddeel 'tezamen en in vereniging'. Het dossier richtte zich op de betrokkenheid van [betrokkene 1] , maar uit de stukken volgt onvoldoende dat [betrokkene 1] een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de brandstichting.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak moet volgen vanwege het ontbreken van opzet. Uit de verklaring van verdachte volgt immers dat zij door [betrokkene 2] is benaderd om zijn auto te vervoeren. Zij wist op dat moment niet dat de auto gestolen was.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de onder 1 ten laste gelegde brandstichting bekend. Zij heeft verklaard dat zij dit feit alleen heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niets anders volgt. [betrokkene 1] was weliswaar op het moment van de brandstichting in de buurt van verdachte, maar uit de stukken in het dossier blijkt niet dat er tussen hem en verdachte een bewuste en nauwe samenwerking is geweest, hetgeen noodzakelijk is om van medeplegen te spreken. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat als gevolg van de brandstichting door verdachte – naast gemeen gevaar voor goederen – ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft met een aansteker een wollen deken in brand gestoken en vervolgens een raam opengezet. Verdachte heeft daarna niets ondernomen om ervoor te zorgen dat de brand ook maar enigszins beperkt zou blijven. Integendeel, verdachte is nadat ze de brand had gesticht bij de woning weggegaan en heeft zich niet meer bekommerd om wat er verder zou gebeuren. Hierdoor is een forse brand ontstaan. Uit het dossier volgt dat sprake was van een grote vuurzee met een hevige vonkenregen die over panden en auto's vloog. De brandweer was bang voor brandoverslag naar de belendende percelen en bewoners van een blok woningen gelegen aan de [adres 4] te Winschoten, met de kopse kant grenzend aan de brand, moesten daarom hun woning verlaten.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er door de brand levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest en dat dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
De rechtbank acht op grond van de hierna volgende bewijsmiddelen feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaring van verdachte en de WhatsApp-berichten die zij aan haar vader heeft gestuurd, volgt dat zij zich in ieder geval op enig moment bewust is geweest van het feit dat de auto gestolen was. Verdachte is vervolgens niet gestopt met het wegslepen van de auto of heeft anderszins afstand genomen van het wegslepen en wegbrengen van de auto.
Verdachte heeft dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen gepleegd, waarbij niet van belang is op wiens initiatief de auto is weggenomen.
De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past ten aanzien van feiten 1 en 2 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
ten aanzien van feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 8 augustus 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 3 januari 2019 in het pand aan de [adres 1] te Winschoten met een aansteker een wollen deken in brand gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 februari 2019, opgenomen op pagina 186 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019003793/2019012395 d.d. 17 april 2019, inhoudend als verklaring van [verbalisant] :
Ik wil namens [benadeelde partij 3] aangifte doen van brandstichting in een pand dat eigendom is van het bedrijf en dat wij verhuurd hebben aan mw. [verdachte] .
Op 3 januari 2019 kreeg ik een bericht dat de panden aan de [adres 1] en [adres 3] in de brand stonden. Door de brand zijn de panden aan de [adres 3] en [adres 1] volledig verwoest.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2019, opgenomen op pagina 229 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 3 januari 2019 heeft er brand gewoed in de percelen [adres 3] en [adres 1] te Winschoten. De brandweer schaalde algauw op naar 'Zeer Grote Brand' en de winkelstraat ( [adres 5] ) werd als gevolg van de brand afgezet. Perceel [adres 1] en [adres 5] zijn volledig verwoest. Het pand waar de brand heeft gewoed zit binnen de bebouwde kom, in de winkelstraat in het centrum van Winschoten. Het pand [adres 3] betrof een leegstaande winkelpand. Het pand daarboven gelegen op [adres 1] betreft de huurwoning van de verdachte [verdachte] . Beide panden liggen op betrekkelijk korte afstand van andere woningen en winkelpanden. Ik lees in het brandrapport en de bevindingen van ter plaatse gekomen collega's dat er bij de brandweer angst bestond voor brandoverslag naar de belendende percelen. Het was een grote vuurzee met een hevige vonkenregen, wat over allerlei panden en auto's vloog. De panden aan de zijde [adres 4] zijn ontruimd, bewoners van vier woningen moesten hun huis verlaten. Dit betreft het blok vanaf [adres 4] en verder oplopend. Dit blok grenst met de kopse kant aan de brand.
ten aanzien van feit 2
1. De door verdachte ter zitting van 8 augustus 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de Volvo Amazone met mijn auto naar Steenhuis in Winschoten gesleept. [naam 1] zat naast mij. [betrokkene 2] zat in de Volvo. Ik heb mijn vader nog een berichtje gestuurd. Toen wij bij Steenhuis waren, had ik door dat de auto gestolen was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2019, opgenomen op pagina 335 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[benadeelde partij 1] :
Ik ben eigenaar van een witte Volvo Amazone voorzien van het kenteken [kenteken] . Op 5 januari 2019 heeft mijn vader de personenauto geparkeerd op een parkeerplaats nabij het treinstation in Winschoten. Toen mijn vader op 13 januari 2019 de personenauto in gebruik wilde nemen zag hij dat deze door onbekende(n) was weggenomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 19 maart 2019, opgenomen op pagina 413 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [betrokkene 2] :
V: Zoals je weet gaat het over een gestolen auto. Hoe is dat precies gegaan met die auto?
A: Ze stonden 's ochtends vroeg al bij ons voor de deur om te vragen voor een sleeptouw. Vroegen ze of ik wilde helpen met een auto te verplaatsen. Ze zeiden dat de auto niet wilde starten.
V: Wie waren er allemaal bij?
A: Mijn vriendin [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
V: Wanneer was dit?
A: Weet ik niet meer. Januari denk ik. Begin van het jaar.
De auto stond op een parkeerplaats op het station. We hebben een sjorband eraan gemaakt. Zo zijn we eigenlijk richting Steenhuis gereden. Hij is toen aan de Polo van [naam 3] vastgemaakt. Ik moest de auto via mijn naam inleveren bij Steenhuis omdat ik de enige was met een ID-kaart. In de Polo zat [naam 3] achter het stuur. Op de bijrijder stoel zat [naam 2] . En achterin zat mijn vriendin [naam 1] . Ik zat in de witte Volvo.
V: Wie kwam met dit idee?
A: [naam 3] . Of [naam 2] , maar [naam 3] stond bij mij aan de deur. [naam 3] heeft aan mij gevraagd naar een sleepkabel.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor
d.d. 26 februari 2019, opgenomen op pagina 166 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik weet nog dat ineens [naam 2] bij mij bij de woning stond en dat hij een sleeptouw vroeg aan [betrokkene 2] en mij.
V: Hoe lang geleden ongeveer dan?
A: Iets van 3 à 4 weken geleden? [naam 3] was ook bij hem, samen stonden ze aan de deur. [naam 3] zei tegen mij: "Ik heb een auto die moet even weggebracht worden." [naam 2] vroeg hier gelijk achter aan: "Heb je een sleeptouw?" Toen zijn we met hun meegegaan. Naar de parkeerplaats van het station in Winschoten. Daar stond een witte auto.
V: Wat zei [naam 3] hoe ze aan die auto kwam?
A: Dat ze die gekregen had van iemand.
V: Waar heb je die auto heen gebracht?
A: Winschoten, Steenhuis. [betrokkene 2] zat achter het stuur van de Volvo. [naam 3] zat achter het stuur in haar eigen auto, [naam 2] zat er naast en ik zat achterin.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor
d.d. 26 februari 2019, opgenomen op pagina 148 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van H. [verdachte] :
V: [kenteken] Volvo Amazone. Die is jou te koop aangeboden he?
A: [naam 3] bood hem mij aan. Ze zei: "Hij staat niet als gestolen geregistreerd, maar er zijn geen papieren bij. Maar als je de auto wilt starten moet je wel starten met draadjes. Kun je daar iets mee? Anders gaat ie naar Steenhuis." of zo. Dus ik vroeg: "Is er geen kenteken bij en waar staat dat ding?" 'Nee', zei ze, 'er is niks bij'. Ik zei: "Dan kan ik er niks mee, want dan is ie gestolen."
V: Wanneer was dit?
A: 10 januari.
Nu verdachte feit 3 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 augustus 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 mei 2019 met bijlagen, opgenomen op pagina 6 e.v. van het aanvullend proces-verbaal met nummer 2019003793 d.d. 11 juli 2019, los gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [gemachtigde] (namens Reaal Verzekeringen/Vivat).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 3 januari 2019 te Winschoten, in de gemeente Oldambt, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [adres 1] aldaar, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een wollen deken, ten gevolge waarvan voornoemd pand geheel is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor belendende panden en zich in die belendende panden bevindende personen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was;
2.
zij in de periode van 5 januari 2019 tot en met 13 januari 2019 te Winschoten, in de gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Volvo Amazone, met kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [benadeelde partij 1] ;
3.
zij in de periode van 3 januari 2019 tot en met 4 april 2019 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, de verzekeringsmaatschappij Reaal (Vivat N.V.) te bewegen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten een voorschot op een schadeclaim uit de inboedelverzekering, met vorenomschreven oogmerk:
- in strijd met de waarheid heeft gemeld dat er door (een) onbekend(e) perso(o)n(en) brand is gesticht in de door haar bewoonde woning, ten gevolge waarvan de aan haar toebehorende inboedel verloren is gegaan en
- heeft gevraagd om een voorschot op de door haar in te dienen schadeclaim,
wetende dat zij, verdachte, die brandstichting zelf had gepleegd en aldus geen recht had op een vergoeding van de ontstane schade, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
2. diefstal door twee of meer verenigde personen;
3. oplichting.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - onder verwijzing naar soortgelijke zaken - gepleit voor een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De raadsman heeft gesteld dat verdachte niet gelijk gesteld kan worden met iemand die puur uit financieel gewin profijt trekt uit het stichten van een brand. Bij verdachte was sprake van een wanhoopsdaad. Dat verdachte na de brand contact heeft gehad met de verzekering, wijst er ook niet op dat zij dat plan al vóór het stichten van de brand had. Zij reageerde op de gegeven situatie en het kan niet als strafverzwarend element bijdragen aan de brandstichting.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 3 januari 2019 brand gesticht in de door haar gehuurde woning in een winkelstraat te Winschoten. Zij heeft een wollen deken in brand gestoken en vervolgens een raam opengezet, waardoor een forse brand is ontstaan. Meerdere panden zijn door de brand geheel verwoest, terwijl andere panden waterschade hebben opgelopen. Dit is een zeer ernstig feit waarbij niet alleen gevaar voor goederen te duchten is geweest, maar ook levensgevaar voor personen. De rechtbank neemt verdachte haar handelen zeer kwalijk. De door verdachte gestichte brand heeft niet alleen geleid tot aanzienlijke schade, maar heeft ook geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt het verdachte verder zeer kwalijk dat zij de brandweer niet heeft gewaarschuwd. De brand is niet nog omvangrijker geworden door de melding van een toevallige voorbijganger. Hoewel verdachte anders heeft verklaard, komt uit het dossier naar voren dat ten aanzien van de brandstichting sprake was van een vooropgezet plan.
Verdachte heeft vervolgens direct contact gezocht met de verzekeringsmaatschappij om de door haar geleden schade vergoed te krijgen. Daarmee heeft zij gepoogd om de verzekerings-maatschappij op te lichten.
Tot slot heeft verdachte zich, met een ander of anderen, schuldig gemaakt aan diefstal van een auto om deze auto, een Volvo Amazone, vervolgens in te leveren bij een recyclebedrijf en er zodoende geld aan over te houden.
Uit het reclasseringsrapport van 13 juni 2019 komt naar voren dat zich in het leven van verdachte in aanzienlijke mate problemen voordoen die invloed hebben gehad op het delictgedrag van verdachte. Er is sprake van omstandigheden die een flinke impact hebben op haar emotioneel welzijn, draagkracht en mogelijkheid om tot structurele oplossingen te komen. Haar handelen lijkt voornamelijk gericht te zijn op 'overleven' en het voorkomen van grotere problemen. Het lukt haar niet om hulp en bewindvoering te gebruiken om verder afglijden in problemen te voorkomen. Gebrekkige copingvaardigheden hebben vervolgens geleid tot brandstichting. De kans op herhaling wordt door de reclassering als gemiddeld ingeschat. Met de brandstichting heeft zij een gevaarlijke situatie doen ontstaan voor zichzelf en anderen. Dat zij hierin niet of onvoldoende heeft nagedacht over mogelijke gevolgen voor anderen maakt dat de reclassering de kans op letsel inschat als laag tot gemiddeld.
De rechtbank is mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor straftoemeting van oordeel dat aan verdachte een forse gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal de straf deels voorwaardelijk opleggen, enerzijds teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering. Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 23.515,62 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 3.500,- ter vergoeding van materiële schade en
€ 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij 2] volledig kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedings-maatregel. De door Van Batenburg gevorderde immateriële schade is niet onderbouwd en de benadeelde partij moet ten aanzien van dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde materiële schade ad € 3.500,- kan worden toegewezen, omdat verdachte deze schade niet heeft betwist, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de vordering van [benadeelde partij 2] te willen voldoen. Ten aanzien van de vordering van Van Batenburg heeft de raadsman primair gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard in verband met de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich met het standpunt van de officier van justitie verenigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 januari 2019.
De door de benadeelde partij Van Batenburg gestelde materiële schade is niet betwist en toewijsbaar, omdat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019.
De benadeelde partij Van Batenburg heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet gesteld. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de financiële problemen van verdachte, zal de rechtbank de vervangende hechtenis telkens vaststellen op 1 dag.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 157, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot tien maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich blijft melden op afspraken met Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door AFPN of een soortgelijke door de reclassering te bepalen zorgverlener en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat, indien de reclassering dat nodig vindt, de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke door de reclassering te bepalen zorgverlener en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controle (met urineonderzoek) op dit verbod, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 23.515,62(zegge: drieëntwintigduizend vijfhonderdvijftien euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 23.515,62 (zegge: drieëntwintigduizend vijfhonderdvijftien euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.500,-(zegge: drieduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 januari 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van € 3.500,- (zegge: drieduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 augustus 2019.