Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De officier van justitie heeft gesteld dat bij de brandstichting gevaar voor goederen en personen te duchten was. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de panden rondom de woning van verdachte heel dicht op elkaar staan en dat uit het dossier blijkt dat sprake was van een uitslaande brand en een hevige vonkenregen, terwijl uit percelen achter de woning van verdachte bewoners hun huis moesten verlaten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 en deels van feit 1. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor 'gemeen gevaar voor personen'. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Het dossier behelst over het aspect van het gevaar voor personen alleen een summier proces-verbaal, waarin gevaarlijke omstandigheden worden genoemd. Uit het dossier blijkt echter niet dát er andere personen aanwezig waren in de omgeving, wáár die andere personen exact waren en óf die personen dan gevaar liepen. Daar komt bij dat het - gelet op de wijze waarop verdachte de brand stelt te hebben gesticht - ook niet zonder meer voorzienbaar is geweest dat er een brand van onderhavige omvang zou ontstaan.
De raadsman heeft ten aanzien van de brandstichting verder nog betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het bestanddeel 'tezamen en in vereniging'. Het dossier richtte zich op de betrokkenheid van [betrokkene 1] , maar uit de stukken volgt onvoldoende dat [betrokkene 1] een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de brandstichting.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak moet volgen vanwege het ontbreken van opzet. Uit de verklaring van verdachte volgt immers dat zij door [betrokkene 2] is benaderd om zijn auto te vervoeren. Zij wist op dat moment niet dat de auto gestolen was.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de onder 1 ten laste gelegde brandstichting bekend. Zij heeft verklaard dat zij dit feit alleen heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niets anders volgt. [betrokkene 1] was weliswaar op het moment van de brandstichting in de buurt van verdachte, maar uit de stukken in het dossier blijkt niet dat er tussen hem en verdachte een bewuste en nauwe samenwerking is geweest, hetgeen noodzakelijk is om van medeplegen te spreken. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat als gevolg van de brandstichting door verdachte – naast gemeen gevaar voor goederen – ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft met een aansteker een wollen deken in brand gestoken en vervolgens een raam opengezet. Verdachte heeft daarna niets ondernomen om ervoor te zorgen dat de brand ook maar enigszins beperkt zou blijven. Integendeel, verdachte is nadat ze de brand had gesticht bij de woning weggegaan en heeft zich niet meer bekommerd om wat er verder zou gebeuren. Hierdoor is een forse brand ontstaan. Uit het dossier volgt dat sprake was van een grote vuurzee met een hevige vonkenregen die over panden en auto's vloog. De brandweer was bang voor brandoverslag naar de belendende percelen en bewoners van een blok woningen gelegen aan de [adres 4] te Winschoten, met de kopse kant grenzend aan de brand, moesten daarom hun woning verlaten.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er door de brand levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest en dat dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
De rechtbank acht op grond van de hierna volgende bewijsmiddelen feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaring van verdachte en de WhatsApp-berichten die zij aan haar vader heeft gestuurd, volgt dat zij zich in ieder geval op enig moment bewust is geweest van het feit dat de auto gestolen was. Verdachte is vervolgens niet gestopt met het wegslepen van de auto of heeft anderszins afstand genomen van het wegslepen en wegbrengen van de auto.
Verdachte heeft dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen gepleegd, waarbij niet van belang is op wiens initiatief de auto is weggenomen.
De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past ten aanzien van feiten 1 en 2 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 8 augustus 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 3 januari 2019 in het pand aan de [adres 1] te Winschoten met een aansteker een wollen deken in brand gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 februari 2019, opgenomen op pagina 186 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019003793/2019012395 d.d. 17 april 2019, inhoudend als verklaring van [verbalisant] :
Ik wil namens [benadeelde partij 3] aangifte doen van brandstichting in een pand dat eigendom is van het bedrijf en dat wij verhuurd hebben aan mw. [verdachte] .
Op 3 januari 2019 kreeg ik een bericht dat de panden aan de [adres 1] en [adres 3] in de brand stonden. Door de brand zijn de panden aan de [adres 3] en [adres 1] volledig verwoest.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2019, opgenomen op pagina 229 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 3 januari 2019 heeft er brand gewoed in de percelen [adres 3] en [adres 1] te Winschoten. De brandweer schaalde algauw op naar 'Zeer Grote Brand' en de winkelstraat ( [adres 5] ) werd als gevolg van de brand afgezet. Perceel [adres 1] en [adres 5] zijn volledig verwoest. Het pand waar de brand heeft gewoed zit binnen de bebouwde kom, in de winkelstraat in het centrum van Winschoten. Het pand [adres 3] betrof een leegstaande winkelpand. Het pand daarboven gelegen op [adres 1] betreft de huurwoning van de verdachte [verdachte] . Beide panden liggen op betrekkelijk korte afstand van andere woningen en winkelpanden. Ik lees in het brandrapport en de bevindingen van ter plaatse gekomen collega's dat er bij de brandweer angst bestond voor brandoverslag naar de belendende percelen. Het was een grote vuurzee met een hevige vonkenregen, wat over allerlei panden en auto's vloog. De panden aan de zijde [adres 4] zijn ontruimd, bewoners van vier woningen moesten hun huis verlaten. Dit betreft het blok vanaf [adres 4] en verder oplopend. Dit blok grenst met de kopse kant aan de brand.
1. De door verdachte ter zitting van 8 augustus 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de Volvo Amazone met mijn auto naar Steenhuis in Winschoten gesleept. [naam 1] zat naast mij. [betrokkene 2] zat in de Volvo. Ik heb mijn vader nog een berichtje gestuurd. Toen wij bij Steenhuis waren, had ik door dat de auto gestolen was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2019, opgenomen op pagina 335 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[benadeelde partij 1] :
Ik ben eigenaar van een witte Volvo Amazone voorzien van het kenteken [kenteken] . Op 5 januari 2019 heeft mijn vader de personenauto geparkeerd op een parkeerplaats nabij het treinstation in Winschoten. Toen mijn vader op 13 januari 2019 de personenauto in gebruik wilde nemen zag hij dat deze door onbekende(n) was weggenomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 19 maart 2019, opgenomen op pagina 413 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [betrokkene 2] :
V: Zoals je weet gaat het over een gestolen auto. Hoe is dat precies gegaan met die auto?
A: Ze stonden 's ochtends vroeg al bij ons voor de deur om te vragen voor een sleeptouw. Vroegen ze of ik wilde helpen met een auto te verplaatsen. Ze zeiden dat de auto niet wilde starten.
V: Wie waren er allemaal bij?
A: Mijn vriendin [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
V: Wanneer was dit?
A: Weet ik niet meer. Januari denk ik. Begin van het jaar.
De auto stond op een parkeerplaats op het station. We hebben een sjorband eraan gemaakt. Zo zijn we eigenlijk richting Steenhuis gereden. Hij is toen aan de Polo van [naam 3] vastgemaakt. Ik moest de auto via mijn naam inleveren bij Steenhuis omdat ik de enige was met een ID-kaart. In de Polo zat [naam 3] achter het stuur. Op de bijrijder stoel zat [naam 2] . En achterin zat mijn vriendin [naam 1] . Ik zat in de witte Volvo.
V: Wie kwam met dit idee?
A: [naam 3] . Of [naam 2] , maar [naam 3] stond bij mij aan de deur. [naam 3] heeft aan mij gevraagd naar een sleepkabel.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor
d.d. 26 februari 2019, opgenomen op pagina 166 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik weet nog dat ineens [naam 2] bij mij bij de woning stond en dat hij een sleeptouw vroeg aan [betrokkene 2] en mij.
V: Hoe lang geleden ongeveer dan?
A: Iets van 3 à 4 weken geleden? [naam 3] was ook bij hem, samen stonden ze aan de deur. [naam 3] zei tegen mij: "Ik heb een auto die moet even weggebracht worden." [naam 2] vroeg hier gelijk achter aan: "Heb je een sleeptouw?" Toen zijn we met hun meegegaan. Naar de parkeerplaats van het station in Winschoten. Daar stond een witte auto.
V: Wat zei [naam 3] hoe ze aan die auto kwam?
A: Dat ze die gekregen had van iemand.
V: Waar heb je die auto heen gebracht?
A: Winschoten, Steenhuis. [betrokkene 2] zat achter het stuur van de Volvo. [naam 3] zat achter het stuur in haar eigen auto, [naam 2] zat er naast en ik zat achterin.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor
d.d. 26 februari 2019, opgenomen op pagina 148 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van H. [verdachte] :
V: [kenteken] Volvo Amazone. Die is jou te koop aangeboden he?
A: [naam 3] bood hem mij aan. Ze zei: "Hij staat niet als gestolen geregistreerd, maar er zijn geen papieren bij. Maar als je de auto wilt starten moet je wel starten met draadjes. Kun je daar iets mee? Anders gaat ie naar Steenhuis." of zo. Dus ik vroeg: "Is er geen kenteken bij en waar staat dat ding?" 'Nee', zei ze, 'er is niks bij'. Ik zei: "Dan kan ik er niks mee, want dan is ie gestolen."
V: Wanneer was dit?
A: 10 januari.
Nu verdachte feit 3 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 augustus 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 mei 2019 met bijlagen, opgenomen op pagina 6 e.v. van het aanvullend proces-verbaal met nummer 2019003793 d.d. 11 juli 2019, los gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [gemachtigde] (namens Reaal Verzekeringen/Vivat).