In deze zaak vorderden de gezamenlijke erfgenamen van de op [datum] overleden [naam 1] de afgifte van een Porsche Coupé, die op naam van de erflater stond, van [verweerder]. De eisers stelden dat [verweerder] het voertuig in bruikleen had gekregen, maar dat de bruikleenovereenkomst was beëindigd. [verweerder] voerde aan dat hij de eigendom van het voertuig had verkregen door een eerdere overdracht in 2001 en door verjaring. De voorzieningenrechter oordeelde dat [verweerder] zijn stelling over de eigendomsoverdracht niet had onderbouwd, aangezien het voertuig nog steeds op naam van de erflater stond en er geen bewijs was van een betaling of overdracht. Ook de claim van verjaring werd verworpen, omdat de vordering tot revindicatie niet na vijf, maar na twintig jaar verjaart. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers recht hadden op de afgifte van het voertuig en dat er voldoende spoedeisend belang was. De vordering tot afgifte werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval [verweerder] niet zou voldoen aan de uitspraak. De proceskosten werden eveneens aan [verweerder] opgelegd.