ECLI:NL:RBNNE:2019:3630

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
18/2381
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens het bekijken van pornografisch materiaal op de werkplek en de evenredigheid van de disciplinaire straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de staatssecretaris van Financiën. De ambtenaar, eiser, was op 15 april 1991 in dienst getreden bij de Rijksoverheid en werkte als medewerker Documentaire Informatiedienst bij de Belastingdienst. Hij werd op 30 augustus 2017 betrapt op het kijken naar pornografische afbeeldingen op zijn dienstlaptop tijdens werktijd, in het bijzijn van een cliënt. Dit leidde tot een schorsing en uiteindelijk tot een disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag, opgelegd door de staatssecretaris wegens ernstig plichtsverzuim.

Eiser maakte bezwaar tegen het ontslag en voerde aan dat hij de feiten erkende, maar dat de straf te zwaar was. Hij stelde dat hij al voldoende was gestraft door de schorsing en dat hij spijt had van zijn daden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om een disciplinaire straf op te leggen en dat het ontslag evenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank benadrukte dat eiser herhaaldelijk pornografische sites had bezocht, zelfs na betrapt te zijn, en dat zijn gedrag in strijd was met de verwachtingen van een integere ambtenaar.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om het onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/2381

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 augustus 2019 in de zaak tussen

[naam] , wonende te [plaats] , eiser,
en
de staatssecretaris van Financiën, verweerder
(gemachtigde: mr. B.A. Raydt).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2018 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder eiser wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 13 maart 2018 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 juni 2018 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 10 september 2018 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft eiser zijn gronden van beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 mei 2019. Partijen zijn daar - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is op 15 april 1991 in dienst getreden bij de Rijksoverheid. Laatstelijk was hij werkzaam als medewerker Documentaire Informatiedienst bij de unit informatiehuishouding van de Belastingdienst/ het Centrum voor Facilitaire Dienstverlening.
1.1.
Op 30 augustus 2017 heeft een collega van eiser hem, tijdens diensttijd en in het bijzijn van een cliënt, op heterdaad betrapt bij het kijken naar pornografische afbeeldingen op zijn dienstlaptop.
1.2.
Vervolgens hebben in verband hiermee gesprekken plaatsgevonden tussen eisers leidinggevende en eiser, en heeft verweerder eiser per 17 november 2017 geschorst. Eiser verklaarde aanvankelijk dat hij op 30 augustus 2017 voor het eerst onder werktijd op de dienstlaptop naar porno keek. Na een onderzoek naar eisers internetgeschiedenis bleek echter uit een rapport van 9 november 2017 dat eiser van 7 oktober 2016 tot en met 8 september 2017 via de werklaptop zeer regelmatig pornosites bezocht en dat hij daarbij zeer extreme afbeeldingen bekeek van onder meer onthoofdingen, kannibalisme, extreem geweld, incest en seks met jonge meisjes.
2. Het voorgaande is voor verweerder aanleiding geweest om het primaire besluit te nemen. Volgens verweerder heeft eiser zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, waarbij verweerder hem onder meer aanrekent dat hij tijdens werktijd op een diensteigendom naar voornoemde afbeeldingen heeft gekeken, terwijl hij wist dat er collega’s of cliënten konden binnenkomen, dat eiser niet de waarheid heeft gesproken over de frequentie en de omstandigheden waaronder hij voornoemde sites heeft bezocht en dat hij daardoor een zeer aanzienlijk deel van zijn werkbare tijd op kantoor niet aan het werk is geweest. Verweerder heeft daarbij meegewogen dat eiser ook na 30 augustus 2017 nog pornosites heeft bezocht.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiser voert aan dat hij erkent dat hij de gestelde feiten heeft begaan, maar dat hij een onvoorwaardelijk ontslag een te zware straf vindt. Eiser wijst erop dat hij zijn excuses heeft gemaakt, dat hij veel pijn, verdriet en vernedering ervaart, dat hij al geruime tijd thuis zit en dat hij voldoende is gestraft door de schorsing.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. In artikel 50, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: het ARAR) is bepaald dat de ambtenaar is gehouden de plichten die uit zijn functie voortvloeien nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
In artikel 80, eerste lid, van het ARAR is bepaald dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair kan worden gestraft.
In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift omvat als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR kan ontslag als disciplinaire straf worden opgelegd.
In de Gedragscode Integriteit Rijk is onder meer opgenomen dat het bekijken van pornografische, aanstootgevende of (seksueel) intimiderende afbeeldingen verboden is.
In de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst staat dat het uitdrukkelijk niet is toegestaan om actief pornografisch, gewelddadig materiaal te bekijken of op de werkplek aanwezig te hebben.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder bevoegd is een ambtenaar disciplinair te straffen, indien deze de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich schuldig maakt aan plichtsverzuim. Plichtsverzuim kan echter pas leiden tot een disciplinaire straf indien er sprake is van verwijtbaar plichtsverzuim.
8. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
8.1.
De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat eiser de verweten gedragingen als genoemd in de rechtsoverwegingen 1.1. en 1.2. heeft begaan. Eiser heeft dit ook bevestigd.
Deze gedragingen zijn, gelet op de aard en ernst ervan, te kwalificeren als plichtsverzuim. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het gedrag niet aan eiser kan worden toegerekend. Voor zover eiser in dit verband - in zijn zienswijze op het voorgenomen ontslagbesluit - stelt dat hij verslaafd is aan porno, heeft hij dit niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
8.2.
Verweerder was gelet op het voorgaande bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
9. Vervolgens beantwoordt de rechtbank de vraag of het disciplinair ontslag evenredig is aan de aard en ernst van het verweten plichtsverzuim bevestigend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft frequent onder werktijd naar voornoemde beelden gekeken, hierover, na te zijn betrapt, niet de waarheid gesproken, en hij is een zeer aanzienlijk deel van zijn werkbare tijd niet aan het werk geweest. De rechtbank is van oordeel dat verweerder erop mocht vertrouwen dat eiser de laptop die hem ter beschikking was gesteld om zijn werkzaamheden uit te voeren niet zou gebruiken voor het bezoeken van voornoemde sites. Eiser heeft dat vertrouwen in ernstige mate geschaad. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser bewust het risico heeft genomen dat ook collega’s en anderen op zijn beeldscherm konden meekijken en dat hij, nadat hij was betrapt, nog enige tijd is doorgegaan met het bezoeken van de sites. Eisers gedragingen staan, kortom, op zo gespannen voet met wat van een integere ambtenaar verwacht mag worden, dat van onevenredigheid van het ontslag geen sprake is. Gelet hierop volgt de rechtbank eiser dan ook niet in zijn betoog dat hij met de schorsing al voldoende is gestraft. Dat eiser zijn excuses heeft gemaakt, dat hij spijt heeft en dat hij zich vernederd voelt, doet aan het oordeel dat sprake is van een evenredige disciplinaire straf niet af.
10. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder eisers op basis van artikel 81, eerste lid, onder l, van het ARAR onvoorwaardelijk ontslag mocht verlenen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mr. S. Dijkstra en mr. L.E.A. Jonkers, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.