ECLI:NL:RBNNE:2019:3603

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
7887492 \ CV EXPL 19-5295
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontruiming woning met betrekking tot hennepplantage

In deze zaak heeft eiser [A] een woning gehuurd van gedaagde [B] voor een huurprijs van € 700,00 per maand. In juni 2019 had [A] echter al enkele maanden geen huur betaald, waardoor de huurschuld opliep tot € 2.800,00. [B] heeft de woning in juni 2019 ontruimd en vervolgens aan een ander verhuurd. In het kort geding vorderde [A] de afgifte van zijn inboedel, die volgens hem ten onrechte door [B] was meegenomen tijdens de ontruiming. [B] betwistte de aanwezigheid van de inboedel en voerde aan dat de woning was gebruikt als hennepkwekerij, wat door foto's werd onderbouwd.

De kantonrechter oordeelde dat [A] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gestelde inboedel aanwezig was op het moment van ontruiming. De rechter stelde vast dat de enige zaken die in de woning aanwezig waren, die op de foto's stonden. Aangezien [B] niet meer over de inboedel beschikte, kon de primaire vordering tot afgifte niet worden toegewezen. Daarnaast werd het gevraagde voorschot op schadevergoeding en borgsom afgewezen, omdat [A] een huurschuld had en niet kon aantonen dat zijn vordering de tegenvordering van [B] overtrof. Uiteindelijk werd [A] in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van [B].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 7887492 \ CV EXPL 19-5295
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 5 Rv d.d. 14 augustus 2019
inzake
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Bou-Asrar,
tegen
[B] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.D. Nijenhuis.

1.Procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- producties aan de zijde van [B]
- de producties aan de zijde van [A]
- de mondelinge behandeling op 6 augustus 2019
- pleitaantekeningen van de zijde van [B]
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] heeft van [B] een woning gehuurd, gelegen aan de [adres] , voor een huurprijs van € 700,00 per maand.
2.2.
In juni 2019 had [A] al enkele maanden geen huur meer aan [B] betaald.
De huurschuld bedroeg € 2.800,00.
2.3.
[B] heeft de woning in juni 2019 ontruimd. In de woning stonden onder meer zakken met aarde en potten. [B] heeft de woning vervolgens aan een ander verhuurd.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert:
Primair: [B] te veroordelen tot afgifte van de volledige inboedel, binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag;
subsidiair: [B] te veroordelen, bij wege van voorschot, tot betaling van € 4.000,00, vermeerderd met wettelijke rente;
primair en subsidiair: [B] te veroordelen, bij wege van voorschot, tot betaling van een bedrag van € 700,00 aan borg.
Tot slot vordert [A] [B] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[A] heeft kort gezegd het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [B] heeft onrechtmatig gehandeld door eigenrichting te plegen en zich de inboedel van [A] toe te eigenen. [A] lijdt daardoor schade, nu hij in zijn nieuwe woning geen inboedel heeft.
3.3.
[B] heeft de vordering van [A] betwist en heeft daartoe kort gezegd het volgende aangevoerd. [B] is de woning binnengetreden omdat hij geen contact met [A] kon krijgen en hij meldingen van buurtbewoners had ontvangen over de mogelijke aanwezigheid van een hennepplantage. Op de bovenverdieping van de woning is vervolgens een hennepplantage aangetroffen. [B] betwist dat hij de door [A] gestelde goederen heeft afgevoerd. De woning was enkel in gebruik als wietkwekerij en werd niet meer door [A] bewoond. Van de situatie in de woning zijn foto's genomen. Er is sprake van een huurachterstand van € 2.800,00. [B] heeft daarnaast kosten moeten maken om de woning leeg te halen en te herstellen.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang van [A] bij de gevraagde voorzieningen staat tussen partijen niet ter discussie en volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit de aard van de vordering.
Inboedel
4.2.
[A] heeft een lijst overgelegd van zaken die zich volgens hem in de woning bevonden. [B] heeft weersproken dat er méér aanwezig was dan is te zien op de foto's. De bovenverdieping was volgens [B] volledig in gebruik voor de hennepkwekerij.
4.3.
Het enige wat in dit kort geding vast staat, is dat op het moment van de ontruiming in de woning de zaken aanwezig waren die op de foto's zijn te zien. [A] heeft vooralsnog niet voldoende aannemelijk kunnen maken dat er nog meer aanwezig was. Uit de door [A] overgelegde verklaringen kan niet worden afgeleid dat de daarin vermelde goederen op het moment van ontruiming in de woning aanwezig waren. Voor bewijslevering is in kort geding geen plaats.
4.4.
De zaken die in de woning aanwezig waren, kan [B] niet aan [A] teruggeven, omdat hij daarover niet meer de beschikking heeft. De primaire vordering tot afgifte van de inboedel is daarom niet toewijsbaar.
Voorschot op schadevergoeding en borgsom
4.5.
Het gevraagde voorschot betreft een geldvordering. Bij een voorziening in kort geding die bestaat in een veroordeling tot betaling van een geldsom is terughoudendheid op zijn plaats. Het bestaan van de vordering van [A] op [B] moet voldoende aannemelijk zijn. Daarnaast is van belang of sprake is onverwijlde spoed die een onmiddellijke voorziening vereist. Daarbij moet de kantonrechter ook het risico betrekken dat [A] het voorschot niet zal kunnen terugbetalen.
4.6.
Wat de waarde is van de zaken die op de foto's zijn te zien, is onduidelijk. Het is niet uit te sluiten dat daar geen waarde van betekenis aan kan worden toegekend.
4.7.
Voor zover de zaken enige waarde hadden, kan de kantonrechter er niet aan voorbij gaan dat [A] een huurschuld heeft van € 2.800,00. [A] heeft verklaard dat er gebreken in de woning waren, maar hij heeft vooralsnog niet concreet gemaakt dat hij vanwege die gebreken is ontslagen van de verplichting om de huur te betalen. [A] is mogelijk ook een schadevergoeding aan [B] verschuldigd, indien komt vast te staan dat er inderdaad een hennepkwekerij op de bovenverdieping was. Gelet hierop is het niet voldoende aannemelijk dat [A] een vordering tot vergoeding van de waarde van de inboedel heeft die de tegenvordering van [B] overtreft. Onder deze omstandigheden is er geen plaats om aan [A] een voorschot toe te kennen op de vergoeding.
4.8.
Gelet op de huurschuld is er evenmin reden om [B] te veroordelen tot het terugbetalen van de borgsom, al dan niet bij wijze van voorschot.
Proceskosten
4.9.
[A] is in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [B] stelt de kantonrechter vast op
€ 480,00 aan salaris gemachtigde.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [B] vastgesteld op € 480,00.
Aldus gewezen door mr. W.J.J. Los, kantonrechter, en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 779