ECLI:NL:RBNNE:2019:3562

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
LEE 19/2797 en LEE 19/2798
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van percelen in verband met aangetroffen drugslaboratorium in de gemeente Borger-Odoorn

Op 14 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaken LEE 19/2797 en LEE 19/2798, waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen de sluiting van hun percelen. De burgemeester van de gemeente Borger-Odoorn had op 23 juli 2019 besloten om de percelen, bekend als [adres] te [plaats], met ingang van 5 augustus 2019 voor de duur van zes maanden te sluiten, vanwege de ontdekking van een synthetisch drugslaboratorium op het terrein. De verzoekers maakten bezwaar tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 13 augustus 2019, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door mr. A.P.E.M. Pover, werd het belang van de sluiting besproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de ernst van de situatie en de risico's die het drugslaboratorium met zich meebracht. De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de sluiting te gelasten, en dat de verzoekers, als eigenaren van de percelen, verantwoordelijk waren voor de gang van zaken op hun terrein.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de percelen voor zes maanden in overeenstemming was met het handhavingsbeleid van de gemeente en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De verzoeken om een voorlopige voorziening werden afgewezen, en de begunstigingstermijn werd verlengd tot 29 augustus 2019, zodat verzoekers de tijd hadden om aan de sluiting te voldoen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/2797 en LEE 19/2798
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2019 op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen
I. [verzoeker 1], te [plaats],
II. [verzoeker 2], te [plaats],
verzoekers,
(gemachtigde: mr. H.A. Koning),
en
de burgemeester van de gemeente Borger-Odoorn, verweerder,
(gemachtigde: R. Dekker).

Procesverloop

Bij besluiten van 23 juli 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder besloten de percelen, plaatselijk bekend [adres] te [plaats] met ingang van 5 augustus 2019 voor de duur van zes maanden te sluiten. De sluiting betreft de percelen en alle op de percelen aanwezige opstallen (waaronder de woning, bij de woning horende opstallen en de agrarische schuren).
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 31 juli 2019 heeft verweerder de voorzieningenrechter medegedeeld niet eerder uitvoering te geven aan de sluiting, mocht die in stand blijven naar aanleiding van de behandeling, dan na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2019. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door mr. A.P.E.M. Pover in plaats van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
2. De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in dit geval gegeven, aangezien de besluiten tot tijdelijke sluiting van de percelen vanaf 5 augustus 2019 geëffectueerd kunnen worden.
Wettelijk kader
3. Artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet luidt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."
Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in “Handhavingsbeleid hard- en softdrugs gemeente Borger-Odoorn 2013 2e wijziging” (de Beleidsregels).
Uit paragraaf 4 van de Beleidsregels volgt dat bij verkoop en productie van (grondstoffen van) drugs vanuit dan wel aanwezigheid in een woning van een handelshoeveelheid drugs van meer dan:
1. 50 gram
2. 20 of meer hennepplanten
de woning op basis van 13b Opiumwet voor de duur van 3 maanden wordt gesloten.
Bij een eerste constatering van verkoop en productie van (grondstoffen van) drugs vanuit dan wel aanwezigheid in een lokaal van een handelshoeveelheid drugs wordt het lokaal
op basis van 13b Opiumwet voor de duur van 6 maanden gesloten.
Artikel 4:84 van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen."
Beoordeling
4. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5. Aan de primaire besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de bestuurlijke rapportage van 7 mei 2019 van de politie is gebleken dat door de politie op 10 april 2019 een synthetisch drugslaboratorium van meer dan gemiddelde omvang is aangetroffen in een schuur achter de woning [adres] te [plaats]. De aangetroffen situatie deed vermoeden dat men nog druk doende was het laboratorium uit te breiden. De aangetroffen chemische stoffen zijn stoffen die worden gebruikt bij de productie van amfetamineolie. Ook is een hoeveelheid chemisch afval aangetroffen dat overblijft na de productie van amfetamineolie. Tevens werd geconstateerd dat een afvoer vanaf het drugslab was gerealiseerd via een regenpijp die vervolgens weer uitkwam op een achter het perceel gelegen land. Uit metingen ter plaatse bleek dat de sloot sterk is verontreinigd en moet worden gesaneerd.
6. Verzoekers hebben voorgaande niet bestreden. Gelet hierop is verweerder in beginsel op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. Het drugslaboratorium is aangetroffen in één van de varkensschuren. Verweerder heeft besloten de sluiting te gelasten van alle op de percelen aanwezige opstallen (de woning, de bij de woning horende opstallen en de agrarische schuren). Voor de beoordeling of de bevoegdheid van verweerder zich uitstrekt tot alle op de percelen aanwezige opstallen, is van belang of er een zodanige relatie bestaat tussen de bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2456).
6.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, gelet op de feitelijke situatie, in onderhavig geval sprake is van een zodanige relatie tussen de bouwwerken dat deze als één geheel moeten worden beschouwd, te meer nu het drugslaboratorium vanuit de woning werd voorzien van gas, water en elektra. Dat in de woning niets is aangetroffen, acht de voorzieningenrechter niet relevant; het gaat om de uitstraling van de percelen. De omstandigheid dat [verzoeker 2] eigenaar is van het perceel waar de varkensschuur op staat en [verzoeker 1] eigenaar is van de woning, acht de voorzieningenrechter evenmin relevant; verzoekers zijn eigenaar dan wel gebruiker van de percelen en gelet op de relatie tussen de bouwwerken moeten de percelen voor wat betreft het openbare orde aspect als één geheel worden gezien.
7. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat, zelfs als verzoekers niet wisten van de aanwezigheid van de drugslaboratorium in de varkensschuur, het hebben van geen wetenschap de bevoegdheid van verweerder tot sluiting onverlet laat. Ook speelt in een geval als onderhavige de persoonlijke verwijtbaarheid geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die noopt tot sluiting van het perceel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1771). Verzoekers zijn als eigenaar dan wel gebruiker van de percelen verantwoordelijk voor de gang van zaken en zij moeten afdoende maatregelen treffen om feiten, zoals waarvan nu sprake is te voorkomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462).
8. Verweerder maakt bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om percelen te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet gebruik van handhavingsbeleid zoals neergelegd in de Beleidsregels. De sluiting van de percelen voor de duur van 6 maanden is in overeenstemming met dit beleid. Maar dat betekent niet zonder meer dat verweerder zijn besluit tot sluiting in redelijkheid heeft kunnen nemen. Verweerder moet bij het nemen van een besluit een nadere beoordeling maken. Daarbij moet hij alle omstandigheden van het geval betrekken en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat handelen overeenkomstig de Beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen.
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder met de sluiting van de percelen herhaling van de Opiumwet wil voorkomen, de bekendheid van de schuur als drugspand wil wegnemen en het signaal wil afgeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat dit de eerste keer is dat binnen de gemeente Borger-Odoorn een drugslaboratorium voor het produceren van synthetische drugs is aangetroffen en dat verweerder een krachtig signaal wil afgeven. Hierbij heeft verweerder ook de gevaarzettende situatie, de lozingen van druggerelateerde afvalstromen op het perceel en in de nabij gelegen sloot, en de op de percelen aangetroffen eerdere hennepkwekerijen betrokken. Gezien de ernst van de aangetroffen situatie heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het beleid van verweerder voorgeschreven sluiting van zes maanden, in dit geval ook echt noodzakelijk was. Dat er een periode van vier maanden zit tussen de constatering en het moment dat daadwerkelijk wordt overgaan tot sluiting, is, gelet op de ernst van de aangetroffen situatie, geen omstandigheid op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had moeten afzien.
Het kan goed zijn dat de schuur in de omgeving niet bekend stond als drugspand. Maar het is gelet op de beschikbare informatie wel aannemelijk dat de schuur als drugspand bekend stond in het criminele circuit. De stelling van verzoekers dat zij niet op de hoogte waren van het drugslaboratorium, wat hier verder ook van zij, maakt dit niet anders. Van eigenaren wordt verwacht dat zij zich tot op zekere hoogte informeren over het gebruik dat van een pand wordt gemaakt. Dat is vaste rechtspraak van de AbRS, zie onder meer de uitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462. Die rechtspraak brengt mee dat eigenaren concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Niet in geschil is dat verzoekers dit niet hebben gedaan. Dit dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor hun rekening en risico te komen.
Verzoekers hebben voorts naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat voor hen geen vervangende woonruimte beschikbaar zou zijn. In ieder geval vanaf het voornemen tot sluiting van 17 mei 2019 waren verzoekers op de hoogte van de dreigende sluiting van de percelen. Niet gebleken is dat verzoekers deze tijd hebben gebruikt om voorzorgmaatregelen te treffen betreffende huisvesting. Dit dient voor hun rekening en risico te komen. Overigens zou verzoeker [verzoeker 1] tijdelijk bij zijn vriendin kunnen verblijven. Het Sociaal Team zou verder hulp en ondersteuning kunnen bieden bij het vinden van alternatieve woonruimte of noodopvang. In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op dat niet is aangetoond dat verzoeker [verzoeker 2] vanwege zijn medische situatie is aangewezen op verblijf in onderhavige woning.
8.2.
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een sluiting van de percelen gedurende een termijn van zes maanden.
9. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Omdat verweerder heeft laten weten bereid te zijn het besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de begunstigingstermijn te verlengen tot twee week nadat zij uitspraak heeft gedaan, zodat verzoekers tot uiterlijk 29 augustus 2019 de tijd hebben om aan de hen opgelegde last te voldoen.
11. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- verlengt de begunstigingstermijn tot 29 augustus 2019.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.T. Hofman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.