Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 3 primair en onder 7 ten laste is gelegd. Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste is gelegd, heeft de officier van justitie geconcludeerd dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder
3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat er zich in het dossier weliswaar voldoende wettig bewijs bevindt om tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen, maar dat het bewijs, gelet op de stellige ontkenning van verdachte, niet overtuigend is en zij om die reden vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit feit niet gekwalificeerd kan worden als diefstal, nu verdachte niet het oogmerk had om zich de fiets wederrechtelijk toe te eigenen.
Aangaande het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet opzettelijk heeft verzet bij zijn aanhouding. De verklaring die verdachte heeft gegeven, namelijk dat hij zijn benen niet kwijt kon in de dienstauto van de politie en dat hij meermalen heeft verzocht of de dienstdoende agenten iets meer ruimte voor hem wilde maken, acht de raadsvrouw aannemelijk. Voorts merkt zij op dat het niet onwaarschijnlijk is dat zowel verdachte als de verbalisanten de gehele situatie die op dat moment gaande was op een verschillende manier hebben geïnterpreteerd. Verdachte als gevolg van zijn autistische stoornis en de verbalisanten vanwege de hectische situatie waarin zij zich op dat moment bevonden.
Met betrekking tot het onder 7 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw het standpunt van de officier van justitie onderschreven.
Inzake de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewijsbaarheid van die feiten.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 6 en 7 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 6 en 7 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan daarom worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat verdachtes verklaring dat hij -zittend op de achterbank van de politieauto- zijn benen niet (tijdig) in de auto kon krijgen niet geheel onaannemelijk is. Deze gedraging van verdachte kan niet worden beschouwd als geweld in de zin van artikel 180 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank spreekt verdachte eveneens vrij van hetgeen hem onder 7 ten laste is gelegd, nu zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verbalisanten zich daadwerkelijk beledigd hebben gevoeld door de uitlatingen van verdachte. De verbalisanten hebben in de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen enkel gerelateerd welke bewoordingen verdachte jegens hen heeft gebruikt, maar niet dat zij zich hierdoor in hun eer en goede naam aangetast voelden.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 22 maart 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier met nummer COLONIAL/NN2R018044 d.d. 13 november 2018, inhoudende de verklaring van
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 april 2018, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier met nummer 2018094641 d.d. 24 april 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 3 oktober 2017, opgenomen op pagina 83 e.v. van het dossier met nummer 2018010963 d.d. 17 januari 2018, inhoudende als verklaring van [naam] (namens [benadeelde partij]):
Op 3 oktober 2017 was ik bovenin het clubgebouw van [benadeelde partij] te Appingedam. Ik zag dat er een raam was ingegooid en dat er diverse goederen waren weggenomen.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (inclusief bijlagen) van Politie Noord-Nederland d.d. 11 januari 2018, opgenomen op pagina 104 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 11 januari 2018 had ik telefonisch contact met aangeefster [naam], naar aanleiding van welk telefoongesprek zij mij vervolgens een e-mailbericht deed toekomen met daarin een lijst van de bij de op 2 oktober 2017 gepleegde inbraak in het clubgebouw van [benadeelde partij] weggenomen goederen.
Bijlage e-mailbericht: de weggenomen goederen betreffen o.a. twee helmen, een crosspak, een bodyprotector, geld, blikjes drinken en snoep.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 januari 2018, opgenomen op pagina 169 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
Op 2 oktober 2017 was ik samen met [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] heeft toen een raam ingegooid bij de crossbaan te Appingedam en toen zijn wij daar vervolgens naar binnen gegaan. [medeverdachte 2] heeft een fiets weggenomen. We hebben ook drinken en snoep weggenomen. Ook hebben we geld meegenomen. Zowel [medeverdachte 2] als ik hebben nog een helm weggenomen en ik heb ook nog een borst- en rugbeschermer en een racebroek gestolen. [medeverdachte 2] had nog een T-shirt gepakt. [verdachte] stond buiten op de uitkijk voor ons.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 4 januari 2018, opgenomen op pagina 202 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
Op 2 oktober 2017 was ik samen met [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij de fietscrossvereniging in Appingedam. [medeverdachte 2] heeft toen een ruit ingegooid met een steen. Een paar van ons gingen toen naar binnen en hebben in ieder geval helmen, racepakken, geld, een fiets en eten en drinken weggenomen uit het gebouw van de vereniging. De rol van [verdachte] bestond hieruit dat hij buiten op de uitkijk stond en zou waarschuwen als er mensen aan zouden komen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ontkend dat hij op 2 oktober 2017 aanwezig was bij de inbraak in het clubgebouw van [benadeelde partij] te Appingedam. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij zich meent te herinneren dat hij die dag ziek thuis was. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank echter vast dat verdachte wel degelijk aanwezig was bij de inbraak in het verenigingsgebouw. Naast de aangifte van [naam] bevinden er zich tevens verklaringen van onder andere de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in het dossier, waaruit niet alleen blijkt dat verdachte aanwezig was, maar dat hij tevens een zekere rol had.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan voornoemde verklaringen en ziet niet in waarom [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ten onrechte belastend over verdachte zouden verklaren, te meer daar zij –in tegenstelling tot verdachte- openheid van zaken hebben gegeven bij de politie, daarmee ook zichzelf belastend. Op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan diefstal met braak door de medeverdachten. Verdachte heeft op de uitkijk gestaan en heeft, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen, opzet gehad op het behulpzaam zijn bij zowel het inbreken in het clubgebouw van [benadeelde partij], als op het daaruit wegnemen van de in de tenlastelegging genoemde goederen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2019, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven-:
Op 24 november 2017 was ik in Appingedam. Er was daar het één en ander aan de hand tussen jongens en op een gegeven moment heeft één van die jongens nog een foto van mij gemaakt.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 24 november 2017, opgenomen op pagina 53 e.v. van het dossier met nummer 2018010963 d.d. 17 januari 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:
Op 24 november 2017 stond ik bij de Albert Heijn te Appingedam. Ik was hier samen met o.a. [getuige]. Op een gegeven moment kwamen er twee jongens aan fietsen. Ik kan de jongen die op een later moment mijn fiets heeft vernield, omschrijven als een dikke jongen met een donkere huidskleur. Op een gegeven moment fietsten de jongens weg en toen hoorde en zag ik dat mijn fiets omviel. Ik zag dat de dikke jongen die ik zojuist omschreef het dichtst bij mijn fiets in de buurt fietste en ik wist dat hij tegen mijn fiets had aangetrapt. Ik heb dit zelf niet gezien, maar [getuige]
(opmerking rechtbank: [getuige])zag het wel en vertelde mij dat. Toen ik mijn fiets vervolgens pakte en vooruit duwde, merkte ik dat er vier spaken van mijn achterwiel kapot waren.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 24 november 2017, opgenomen op pagina 64 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige]:
Op 24 november 2017 was ik samen met o.a. [slachtoffer 4] aan het chillen bij de Albert Heijn in Appingedam. Op een gegeven moment kwamen er twee jongens op een fiets aan. Toen zij even later wegfietsten, pakte één van die jongens de fiets van [slachtoffer 4] op en gooide de fiets vervolgens met het achterwiel op de grond. Toen [slachtoffer 4] zijn fiets later pakte, ontdekte hij dat er van het achterwiel meerdere spaken kapot waren. Ik zag dat er vier spaken kapot waren. De jongen die de fiets oppakte en neergooide was een beetje een dikkere jongen met een donkere huidskleur. Later heb ik nog een foto van die jongen gemaakt.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 4 januari 2018, opgenomen op pagina 202 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
Op 24 november 2017 was ik bij de Albert Heijn in Appingedam met o.a. [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] de fiets van een jongen optilde en op de grond gooide. [verdachte] heeft daarmee de achterband van deze fiets kapot gemaakt.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 november 2017, opgenomen op pagina 156 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
Op 24 november 2017 waren wij met een groepje jongens in Appingedam. Op een gegeven moment heeft [verdachte] de fiets van een jongen in de lucht gegooid. Die fiets viel toen op de grond. De spaken waren los.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ontkend dat hij de fiets van aangever [slachtoffer 4] heeft beschadigd. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank hetgeen verdachte onder 4 ten laste is gelegd echter wettig en overtuigend bewezen. De aangifte van [slachtoffer 4] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] en door de verklaringen van onder andere de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen en niet valt in te zien waarom [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], twee vrienden van verdachte, in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring zouden afleggen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 september 2018, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier met nummer 2018234447 d.d. 6 september 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte wel degelijk gekwalificeerd kan worden als diefstal. Verdachte heeft de fiets gepakt, is daarop gaan fietsen en heeft de fiets vervolgens op een andere plek dan waar hij hem had weggenomen weer achtergelaten. Verdachte heeft derhalve als heer en meester over de fiets beschikt, terwijl voorts uit voornoemde gang van zaken naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders kan worden afgeleid dan dat de verdachte het oogmerk had om zich de betreffende fiets wederrechtelijk toe te eigenen.