ECLI:NL:RBNNE:2019:3463

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
18/830011-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van mishandeling, diefstal van een ketting en bedreiging

Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van mishandeling, diefstal van een ketting en bedreiging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 16 januari 2019 in Hoogezand, waar de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij de mishandeling van [slachtoffer 1]. De verdachte zou [slachtoffer 1] meermalen hebben geslagen en/of gestompt, terwijl hij ook een ketting van hem zou hebben gestolen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van [slachtoffer 2] met de dood. Tijdens de zitting op 25 juli 2019 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de mishandeling en diefstal. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte de bedreiging van [slachtoffer 2] wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 106 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830011-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/100296-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 augustus 2019 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Rietveldt, advocaat te Hoogezand. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte zijn, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, de volgende feiten ten laste gelegd:
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen (op een terrein bij garageboxen, gelegen aan de [straatnaam] aldaar, zie nr. 1 op de plattegrond behorende bij het proces-verbaal, blz. 50), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen):
- tegen het hoofd, althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of getrapt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, (op een terrein bij garageboxen, gelegen aan de [straatnaam] aldaar, zie nr. 1 op de plattegrond behorende bij het proces-verbaal, blz. 50), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- tegen het hoofd, althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen en/of
- tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te schoppen en/of te trappen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag);
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Hoogezand, op de openbare weg, te weten in een steeg grenzend aan een parkeerterrein gelegen tussen de [straatnaam] en de [straatnaam] aldaar (zie nr. 3 en 4 op de plattegrond behorende bij het proces-verbaal, blz. 50), in de gemeente Midden-Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen en/of
- het (daarbij) vasthouden van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het van de hals rukken van de ketting van die [slachtoffer 1];
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A.
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen (in een steeg grenzend aan een parkeerterrein gelegen tussen de [straatnaam] en de [straatnaam] aldaar, zie nr. 3 en 4 op de plattegrond behorende bij het proces-verbaal, blz. 50), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen liet lichaam van die [slachtoffer 1] te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen;
en/of
B.
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een ketting en/of een portemonnee, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in eik geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3.
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je doodmaken" en/of "Ik ga je doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier dusdanig onzorgvuldig is samengesteld (en daarmee veel vragen oproept) dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Nu de raadsman dit verweer niet heeft geconcretiseerd, verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank verklaart de officier van justitie derhalve ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 en heeft daartoe ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair in het bijzonder het volgende aangevoerd. Er is sprake geweest van twee kort op elkaar volgende geweldsexplosies. Hoewel, gezien de tegenstrijdige verklaringen in het dossier, onduidelijk is welke rol verdachte en zijn jongere broer, medeverdachte [medeverdachte], hebben gespeeld met betrekking tot feit 1 primair, kan het bewijs voor feit 1 primair geconstrueerd worden via het bewijs voor feit 2 primair. Tussen de verdachten is met betrekking tot beide geweldsincidenten sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Dit blijkt onder meer uit het gezamenlijk, agressief kloppen op de deur van [slachtoffer 2] en het feit dat kort daarna een tweede geweldsincident plaatsvindt waarbij verdachten zijn betrokken. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt duidelijk welke rol door welke verdachte is vervuld ten aanzien van het als feit 2 primair ten laste gelegde tweede geweldsincident. Deze verklaringen in samenhang bezien met de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte bij het eerste geweldsincident aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen, maakt de rollen van de beide verdachten ten aanzien van dit feit 1 primair ook duidelijk. Ten aanzien van feit 1 primair is sprake van het medeplegen van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel door te slaan en te schoppen. Ten aanzien van feit 2 primair is sprake van het in vereniging plegen van diefstal met geweld van een ketting nu de ketting van aangevers hals is gerukt en door de verdachten klappen zijn uitgedeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair, feit 2 primair en subsidiair onder B en feit 3. De raadsman heeft daartoe in het bijzonder het volgende aangevoerd.
Feit 1 kan niet worden bewezen, omdat onduidelijk is wie er geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer 1]. Dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] toevallig in de buurt waren van de plek waar het geweld zou hebben plaatsgevonden, is onvoldoende om het in vereniging plegen van een strafbaar feit bewezen te achten. Met betrekking tot feit 2 kan niet worden bewezen dat het opzet van verdachte gericht was op het toe-eigenen van de ketting van aangever [slachtoffer 1]. Verdachte wilde de ketting slechts bewaren voor aangever. Zowel feit 2 primair, diefstal met geweld, als feit 2 subsidiair onder B, diefstal, kan daarom niet bewezen worden. De mishandeling, zoals ten laste gelegd onder feit 2 subsidiair onder A, kan wel bewezen worden.
De raadsman heef tot slot betoogd dat feit 3 niet bewezen kan worden en daarom vrijspraak moet volgen voor dat feit. Verdachte heeft geen bedreigingen geuit, maar slechts de eerder door aangever [slachtoffer 2] tegen hem geuite bedreigingen herhaald. Getuige [getuige 2] heeft in dit verband verklaard bedreigende woorden te hebben gehoord, die gelijk zouden kunnen zijn aan de woorden die verdachte in vragende vorm heeft geuit in de richting van aangever [slachtoffer 2].
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aangever [slachtoffer 1] heeft met betrekking tot feit 1 bij de politie kennelijk tegenstrijdige verklaringen afgelegd. In zijn verklaring van 17 januari 2019 geeft [slachtoffer 1] aan dat meerdere mannen hem sloegen, terwijl de rechtbank in zijn verklaring van 24 januari 2019 leest dat maar één man geweld tegen hem heeft gepleegd, waarbij [slachtoffer 1] specifiek noemt dat hij geschopt is door de man met het gekrulde, rechtopstaande haar. De rechtbank leidt uit de foto's die op de SKDB-Informatiestaten van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] staan weergegeven en op 16 januari 2019 zijn genomen, af dat medeverdachte [medeverdachte] meer voldoet aan het signalement van de man met het gekrulde, rechtopstaande haar dan verdachte. De rechtbank acht derhalve aanwijzingen aanwezig dat aangever [slachtoffer 1] met de man met het gekrulde, rechtopstaande haar medeverdachte [medeverdachte] bedoelt. Het voorgaande staat haaks op de verklaring van [slachtoffer 2], die verdachte kent en hem juist aanwijst als de persoon die geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 1]. Nu op basis van het dossier niet met zekerheid valt vast te stellen dat verdachte bij het ten laste gelegde onder 1 primair, dan wel 1 subsidiair betrokken was, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Met betrekking tot de onder feit 2 primair ten laste gelegde diefstal met geweld overweegt de rechtbank als volgt. Voor een bewezenverklaring van diefstal met geweld moet komen vast te staan dat het geweld is aangewend als middel om de diefstal mogelijk of succesvol te maken. De rechtbank is van oordeel dat, zoals hieronder nader gemotiveerd, weliswaar bewezen kan worden dat er sprake is geweest van zowel diefstal als geweld, maar dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat het gepleegde geweld ten dienste heeft gestaan van de diefstal van de ketting van aangever [slachtoffer 1]. De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel met betrekking tot feit 2 subsidiair onder A en B is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
T.a.v. feit 2 subsidiair onder A en B
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 47 e.v. van het dossier met nummer 2019089447 d.d. 11 april 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 16 januari 2019 was ik aan de [straatnaam] in Hoogezand. Ik liep door een steeg tussen de [straatnaam] en de [straatnaam]. Aan dat steegje zit een parkeerterrein. Ik zag een grijze Seat Toledo staan (
nummer 3 op de Google Maps-plattegrond op pagina 50 van voornoemd dossier). Er kwam een aantal mensen uit de auto en die renden op mij af. Ik zag dat getinte mannen op mij af renden. Ze zagen er voor mij uit als Antillianen. Op dat moment begonnen zij mij te slaan. Ik voelde klappen over mijn hele lichaam. Ik voelde daardoor pijn. Dit gebeurde in de steeg tussen de [straatnaam] en de [straatnaam] (
nummer 4 op de Google Maps-plattegrond op pagina 50 van voornoemd dossier).
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van Politie Noord-Nederland d.d. 24 januari 2019, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik ben mijn ketting kwijt. Dat heeft één van de gebroeders [achternaam verdachte en medeverdachte] gedaan. Hij heeft de ketting van mijn hals gerukt toen ik door hen mishandeld werd. Aan de ketting zat een plaatje, waarop een afbeelding van mijn opa en mijn overleden broertje stond. Achterop staat: "Jullie voor altijd in mijn hart".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op 16 januari 2019 bevond ik mij op het adres [straatnaam] in Hoogezand. Ik ben achter [slachtoffer 1] aangerend in de richting van de woning aan de [straatnaam] waar [slachtoffer 1] en zijn vrouw op bezoek waren. Ongeveer halverwege zag ik een personenauto stilstaan. Ik zag dat er twee mannen uitstapten. Eentje vanachter het stuur en eentje van de bijrijderszitplaats. Ik zag dat de manspersoon, die vanachter het stuur was uitgestapt, mijn zwager [slachtoffer 1] twee vuistslagen gaf. Ik zag dat deze persoon tweemaal met zijn rechter hand of vuist uithaalde in de richting van [slachtoffer 1]. Kennelijk werd [slachtoffer 1] geraakt, want ik zag dat [slachtoffer 1] in elkaar zakte en naar de grond ging. Ik zag ook dat de bijrijder van bedoelde personenauto, [slachtoffer 1] daarbij vasthield, terwijl [slachtoffer 1] geslagen werd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 1 februari 2019, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
In de fouillering van verdachte [verdachte] werd een goudkleurige ketting benoemd. Een medewerker van de penitentiaire inrichting in Leeuwarden verklaarde dat in de cel van verdachte [verdachte] een ketting met hanger was aangetroffen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 februari 2019, opgenomen op pagina 82 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
[slachtoffer 1] kwam aan het politiebureau voor het afhalen van zijn gouden ketting. Op het moment dat ik de ketting die op het politiebureau lag aan [slachtoffer 1] liet zien hoorde ik hem zeggen: 'Ja, dat is mijn ketting. Ik herken de ketting als mijn eigendom aan de hanger.'
T.a.v. feit 3
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 16 januari 2019 was ik met [slachtoffer 1] en zijn vriendin [getuige 2] in mijn woning. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "[slachtoffer 2], kom naar buiten. Kom dan. Ik ga je dood maken." En daarna: "Ik ga je doodschieten. Ik ga je zoeken totdat je dood bent." Ik hoorde vervolgens [verdachte] zeggen: "Je gaat de woning uit en laat [naam] erin. Je gaat ze niet op straat zetten."
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 24 januari 2019, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Op 16 januari 2019 zijn mijn man [slachtoffer 1] ik op bezoek gegaan bij [slachtoffer 2]. Ik zag iemand voor de keukendeur en voor de voordeur staan. Deze mensen schreeuwden tegen ons. Ik herkende de stem van [verdachte]. Ik hoorde van degene die bij de voordeur stond dat hij schreeuwde: "Ik maak jullie dood, ik schiet jullie dood, je wou me doodmaken toch? Laat dat wijf met haar man oprotten naar hun eigen huis."
De rechtbank overweegt met betrekking tot feit 2 subsidiair onder A als volgt. Op 16 januari 2019 heeft in een steeg tussen de [straatnaam] en de [straatnaam] in Hoogezand een schermutseling plaatsgevonden, waarbij zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] betrokken zijn geweest. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn jongere broer gevraagd had om mee te gaan en hem te chaufferen, omdat hij zelf niet over een rijbewijs beschikt. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] in een auto heeft gewacht totdat aangever [slachtoffer 1] verscheen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn toen samen op [slachtoffer 1] afgegaan en vervolgens is [slachtoffer 1] geslagen. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat aangever [slachtoffer 1] is vastgehouden door de bijrijder van de auto, te weten verdachte, terwijl de bestuurder van de auto, medeverdachte [medeverdachte], aangever meermalen sloeg.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van de mishandeling van [slachtoffer 1]. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van mishandeling bewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat het slaan van [slachtoffer 1] slechts ter afwering is geweest, omdat [slachtoffer 1] eerst geweld zou hebben gebruikt in de richting van verdachte of medeverdachte [medeverdachte], nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat er enige vorm van geweld van [slachtoffer 1] is uitgegaan ten opzichte van verdachte of medeverdachte [medeverdachte].
Met betrekking tot feit 2 subsidiair onder B is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier diefstal van de ketting van [slachtoffer 1] door verdachte bewezen kan worden. De ketting van [slachtoffer 1] is bij verdachte in de cel aangetroffen. De rechtbank acht de stelling van verdachte dat hij de ketting van [slachtoffer 1] slechts wilde bewaren onaannemelijk, mede gelet op het feit dat hij de ketting dan al tijdens de veiligheidsfouillering in de penitentiaire inrichting af had kunnen geven en hij de ketting bovendien in een sok in zijn cel had verstopt. De rechtbank acht derhalve bewezen dat bij verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de ketting aanwezig was. De rechtbank ziet in het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat er naast verdachte nog een ander bij de diefstal van de ketting betrokken was en zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de onder 3 ten laste gelegde bedreiging als volgt. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte verhaal kwam halen bij [slachtoffer 2], omdat [slachtoffer 2] verdachtes ex-vriendin met haar kinderen op straat zou hebben gezet. Aangever [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2] hebben verklaard dat door verdachte is geschreeuwd dat hij [slachtoffer 2] dood zou maken of dood zou schieten. De rechtbank is van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren. Dat verschillende bedreigende bewoordingen wellicht ook in vragende vorm zijn geuit, zoals door verdachte is betoogd, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank acht derhalve bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 subsidiair onder A en B en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2 subsidiair.
A.
hij op 16 januari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, in een steeg grenzend aan een parkeerterrein gelegen tussen de [straatnaam] en de [straatnaam] aldaar, zie nr. 3 en 4 op de plattegrond behorende bij het proces-verbaal, blz. 50, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen;
en
B.
hij op 16 januari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een ketting, toebehorende aan [slachtoffer 1];
3.
hij op 16 januari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je doodmaken" en "Ik ga je doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. subsidiair A medeplegen van mishandeling;
B diefstal;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Bij de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het strafblad van verdachte en met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten onder invloed van alcohol verkeerde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan duur van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel, nu slechts mishandeling van aangever [slachtoffer 1] bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn jongere broer [medeverdachte] schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer 1] door hem meermalen te slaan en/of te stompen. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een ketting van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft door het plegen van voornoemde feiten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht. Bovendien heeft verdachte geen respect voor de eigendommen van [slachtoffer 1] getoond. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2]. Bij [slachtoffer 2] kon de angst ontstaan dat de verdachte daadwerkelijk gevolg zou geven aan die bedreigingen.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte van de straf mee dat het initiatief voor het opzoeken van de confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van verdachte uitging. Daarbij heeft verdachte niet geschroomd om zijn jongere broer te betrekken bij de confrontatie met [slachtoffer 1]. Tevens heeft verdachte de feiten gepleegd onder invloed van alcohol op de openbare weg. De rechtbank rekent verdachte al het voorgaande aan.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte in het verleden herhaaldelijk onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en dat de onderhavige feiten zijn gepleegd in een lopende proeftijd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel, mede gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en verdachtes strafblad, dat als uitgangspunt voor onderhavige feiten slechts een gevangenisstraf als strafmodaliteit passend is. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan verdachte een straf op te leggen langer dan de duur die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 24 september 2018 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 8 oktober 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 10 juli 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 primair en subsidiair en het ten laste gelegde onder 2 primair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair onder A en B en het onder 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/100296-18:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 24 september 2018, te weten: een taakstraf voor de duur van 40 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. R.R. van der Heide, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 augustus 2019.