ECLI:NL:RBNNE:2019:3449

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
C/18/190037/ HA ZA 19/25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en verplichtingen van de opdrachtgever in geval van schuldeisersverzuim

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De eisers, wonende te [woonplaats], hebben Hiemstra Houtbouw B.V. opdracht gegeven om een atelier te realiseren. De overeengekomen aanneemsom was € 62.000,00, met een meerwerkpost van € 6.067,00. De werkzaamheden zijn echter niet naar behoren uitgevoerd en zijn in het najaar van 2016 stilgevallen. De eisers hebben Hiemstra Houtbouw in gebreke gesteld en uiteindelijk de vordering omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding, omdat de werkzaamheden niet zijn afgerond. De rechtbank heeft vastgesteld dat Hiemstra Houtbouw tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de eisers niet in schuldeisersverzuim zijn geraakt. De deskundige heeft de kosten voor het herstel van de gebreken begroot op € 97.619,60. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van de vorderingen en de omvang van de aanneemsom, waarbij ook de tegenvorderingen van Hiemstra Houtbouw in reconventie aan de orde komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/190037 / HA ZA 19-25
Vonnis van 31 juli 2019
in de zaak van

1.[eiser, sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser, sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M. Schuring te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HIEMSTRA HOUTBOUW GRIJPSKERK B.V.,
gevestigd te Grijpskerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.H. Heeg te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers] en Hiemstra Houtbouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 april 2019;
  • een tweetal faxberichten d.d. 17 juni 2019 van de zijde van Hiemstra Houtbouw, met daarbij vier aanvullende producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 18 juni 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is eigenaar van de woning gelegen te [adres] .
2.2.
[eisers] is begin 2015 met Hiemstra Houtbouw overeengekomen dat laatstgenoemde naast de woning een 'berging/atelier' zou realiseren, tegen een op voorhand overeengekomen aanneemsom van € 62.000,00 inclusief btw ('het atelier'). Nadien hebben partijen afgesproken dat een andere dakbedekking dan in eerste instantie overeengekomen zou worden aangebracht, waarvoor Hiemstra Houtbouw een meerwerkpost van € 6.067,00 (inclusief btw) in rekening zou brengen.
2.3.
Gedurende de jaren 2015 en 2016 zijn er werkzaamheden uitgevoerd door Hiemstra Houtbouw, maar de realisatie van het atelier is niet voltooid. In het najaar van 2016 zijn de werkzaamheden van Hiemstra Houtbouw stilgevallen.
2.4.
Hiemstra Houtbouw heeft ten behoeve van het werk kozijnen betrokken bij PontMeyer. De kozijnen zijn aangeleverd met een witte laag grondverf. [eisers] heeft de kozijnen vervolgens zelf van twee aanvullende lagen (groene) verf voorzien, waarna ze door Hiemstra Houtbouw zijn geplaatst.
2.5.
Ten behoeve van de levering van het voor het werk benodigde glas (onder meer voor het 'serredak') heeft Hiemstra Houtbouw Glashandel Hoekstra ingeschakeld ('Hoekstra'). Hoekstra heeft op 16 november 2016 een offerte uitgebracht, gericht aan [eisers] , welke sluit op € 25.817,95 (inclusief btw).
2.6.
Door Hiemstra Houtbouw is een verklaring van Hoekstra in het geding gebracht, waarin (onder meer) het volgende staat vermeld:
"Ik ben een aantal keren bij de [eisers] in [woonplaats] geweest om te bespreken, het casco af te bouwen en te voorzien van glas.
Ook het serredak uitgebreid besproken, we hebben hiervoor diverse oplossingen besproken, wij hebben hier een prima oplossing voor met voldoende afloop van ca. 2,5 cm per m1, zodat het totaal 10 cm. afloopt.
[eiser, sub 1] vond dit in eerste instantie te schuin, hij zag meer naar de strakke belijning, maar ging hier toch akkoord mee.
We hebben voor het werk eerst een offerte, en daarna een orderbevestiging gestuurd, echter deze is nooit getekend door ons ontvangen.
We hebben inmiddels al geruime tijd 50% van het glas, wat hiervoor nodig klaar te staan in onze opslag.
We hebben de [eisers] diverse malen gevraagd om de bevestiging te tekenen, maar een reactie bleef uit."
2.7.
Gedurende de uitvoering van het werk hebben partijen diverse malen bouwvergaderingen gehouden. [eisers] heeft ten aanzien van die vergaderingen documenten in het geding gebracht, die volgens hem de notulen van die vergadering vormen. In het document dat betrekking heeft op de vergadering van 20 november 2015 staat onder meer vermeld:
"De goten deze worden uitgevoerd met een bol uiteinde."
2.8.
Hiemstra Houtbouw heeft voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden facturen verzonden, welke tot een bedrag groot € 46.400,00 zijn voldaan.
2.9.
Daarnaast heeft Hiemstra Houtbouw een aantal facturen verzonden welke door [eisers] niet zijn voldaan. Het betreft facturen met de navolgende data, omschrijving en omvang (inclusief btw):
- factuur 25/0237 d.d. 9 april 2015, "gedeeltelijke termijn dakopbouw", groot € 6.050,00;
- factuur 25/0236 d.d. 9 april 2015, "meerwerk poedercoaten constructie", groot € 4.235,00;
- factuur 25/0239 d.d. 10 mei 2017, "wijziging dakbedekking, kosten dakdekker en steigerbouwer", groot € 10.587,50;
- factuur 25/0236 d.d. 30 december 2018, "meerwerk metalen dakbedekking", groot € 3.000,00;
- factuur 25/0240 d.d. 28 maart 2019, "5e termijn", groot € 15.000,00;
- factuur 25/0241 d.d. 28 maart 2019, "6e termijn", groot € 3.000,00;
- factuur 25/0242 d.d. 28 maart 2019, "7e termijn", groot € 3.000,00.
2.10.
Op al de door Hiemstra Houtbouw verzonden, maar niet betaalde facturen staat vermeld: "betaling graag per ommegaande". Ten aanzien van de eerste drie facturen (van 9 april 2015 en 10 mei 2017) heeft Hiemstra Houtbouw bij brief van 15 december 2017 verzocht ze alsnog te voldoen.
2.11.
Bij brief van 2 januari 2017, namens [eisers] door Univé rechtshulp verzonden, is Hiemstra Houtbouw onder de aandacht gebracht dat de overeengekomen werkzaamheden nog niet waren afgerond, zijn resterende werkzaamheden benoemd en is Hiemstra Houtbouw gesommeerd om een en ander binnen zes weken nadien af te ronden.
2.12.
Bij brief van 8 maart 2017, eveneens namens [eisers] door Univé rechtshulp verzonden, is Hiemstra Houtbouw te kennen gegeven dat, omdat Hiemstra Houtbouw geen gehoor had gegeven aan de eerdere sommatie, [eisers] "de vordering tot nakoming bij deze [omzet] in een vordering tot vervangende schadevergoeding".
2.13.
In opdracht van [eisers] heeft [naam] namens Wijzonol verven onderzoek gedaan naar de op de kozijnen van het atelier aangebrachte verflagen. Wijzonol concludeert in haar rapport van 10 juli 2017 dat:
"
De geleverde kozijnen zijn van een matige kwaliteit, en de aangebrachte grondlaag is niet onder juiste omstandigheden aangebracht of is te snel bloot gesteld aan vocht waardoor er geen goede filmvorming heeft plaatsgevonden".
2.14.
In opdracht van [eisers] heeft ing. [naam] namens Archiq onderzoek ingesteld naar de door Hiemstra Houtbouw verrichte werkzaamheden. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapport d.d. 14 december 2017. Voor deze werkzaamheden heeft Archiq een bedrag groot € 605,00 inclusief btw in rekening gebracht. Archiq heeft diverse gebreken aan de uitgevoerde werkzaamheden geconstateerd en "de schade" bepaald "op een bedrag in de orde van grote van € 45.000,- incl. BTW, bestaande uit de kosten om de gebreken te herstellen en de berging alsnog geschikt te maken voor het beoogde gebruik."
2.15.
Op verzoek van [eisers] heeft deze rechtbank bij beschikking van 11 juni 2018 een voorlopig deskundigenbericht bevolen en in dat verband [naam] , verbonden aan Lexacon B.V., benoemd tot deskundige ('de deskundige'). De deskundige heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 2 januari 2019, en voor zijn werkzaamheden een bedrag groot € 1.717,00 in rekening gebracht.
2.16.
De deskundige heeft (onder meer) het navolgende gerapporteerd:
"Bevindingen
1.Constatering:
- Casco is gerealiseerd. (funderings, betonvloer, stalen constructie en dak inclusief afwerking)
- Houten kozijnen zijn geplaatst
2Constatering:
- Schilderwerk bladdert af, geen goede opbouw en hechting van het toegepaste verfsysteem
- De basislaag (grondverf) onthecht op delen van de liggende delen.
- Gevingerlaste hardhouten kozijnen zijn geleverd en geplaatst (conform overeenkomst, niet conform tekening)
- Aantasting door vocht in de liggende delen/hoekverbindingen van diverse kozijnen
- Diverse hoekverbindingen en liggende delen hebben een kritische vochtwaarde van 18-21% (hout raakt aangetast wanneer een percentage van 21% gedurende een langere periode aanwezig is.
- Geen CE markering waargenomen, onduidelijke kwaliteit en herkomst van de kozijnen.
- Deur niet geleverd en geplaatst
Toelichting:
De aangebrachte verflaag is aan het onthechten. De kozijnen raken inmiddels meer aangetast door vocht. De kozijnen zullen, vooral de liggende delen, hersteld moeten worden, waarna het glas geplaatst kan worden en het geheel geschilderd kan worden.
Er is sprak van een matige basis.
NB1: ongeveer drie jaar is geen goede beschermlaag op de kozijnen aanwezig. Terwijl in feite in het plaatsingsjaar al sprake moet zijn van een goede dekkende verflaag. Dit is nodig om schade te voorkomen. Grondverf moet zo snel mogelijk voorzien worden van een voorlak en aflaklaag. Dit systeem biedt voldoende weerstand tegen vocht en UV.
NB2: het aanbrengen van een goede beschermlaag kan echter pas nadat het onderaansluitingsdetail opnieuw is uitgevoerd conform de overeengekomen tekening. Zie tekortkoming nr. 5.
De kozijnen zijn niet gefabriceerd conform de KVT, daarbij is Hiemstra niet zichtbaar aangesloten bij de Nederlandse Branchevereniging voor de Timmerindustrie (NBvT) ofwel Hiemstra heeft de geleverde kozijnen niet betrokken bij een andere aangesloten timmerfabrikant van kozijnen.
3.Constatering:
- Staalconstructie is uit het lood geplaatst
4.Constatering:
- Stalen constructie voor glazen dak is niet aanwezig
- Beglazing (beloopbaar glas) is niet geleverd/gerealiseerd
Constatering:
- Afwerking timmerwerk niet uitgevoerd
- Beglazing rondom ontbreekt
5.Constatering:
- Detail onderaansluiting is niet uitgevoerd conform overeenkomst/ bouwtekening.
- Kozijn staat nu op halfsteenmuur (voetmuur), hierbij zal vochttransport ontstaan. Uitgevoerd detail betekent dat nu sprake is van koudebrug.
- Lood is verkeerd verwerkt.
- Koppeling van de kozijnen is onjuist, vocht kan inwerken tussen de stijlen.
Toelichting:
Het uitgevoerde werk verschilt geheel met het gekozen principedetail op tekening. Volgens tekening moet sprake zijn van een kantplankdetail, waarbij nu ook een thermische schil is gerealiseerd. Hier is nu geen sprake van.
Het aanwezige lood is van een goede zwaarte, echter door de liggende verwerking en strakke aansluiting van het lood zal vocht zich capillair gedragen. Hierdoor zullen de kozijnen aangetast raken door vocht.
De betonvloer is niet afgewerkt. Dit valt volgens de overeenkomst niet tot uitvoering door de aannemer.
Constatering:
- (Bolle) eindstukken zijn niet geleverd zoals overeengekomen
- Nokafwerking/dakrand cq windveren niet gelijksluitend.
Toelichting:
Algemene foto's gerealiseerd werk
Conclusie
De uitgevoerde werkzaamheden aan het atelier/ de berging zijn niet volledig en niet conform overeenkomst uitgevoerd. Tevens is er sprake van een onjuiste toepassing van het onderaansluitingsdetail (voetmuur) van de kozijnen.
Kijkende naar het dak is ergeen indicatiedat sprake is van een tekortkoming, behoudens een gering bouwtechnisch gebrek aan de afwerking aan de gooteindstukken en aan de afwerking van de kopgevel. Er isgeenindicatie dat er gebreken zijn aan de aangebrachte fundering/vloerconstructie. Deze werkzaamheden zijn in redelijkheid conform de overeenkomst uitgevoerd.
De gevel en gevelvulling is niet ofwel non conform uitgevoerd. Hierbij is duidelijk dat:
- De plaatsing van de kozijnen op de voetmuur (rondom het object), isnietuitgevoerd conform tekening en niet volgens goed en deugdelijk werk.
- Schade door vocht is ontstaan door de matige kwaliteit van de geplaatste kozijnen, door de slechte conservering (schilderwerk) van de kozijnen en door de manier van plaatsen;
- Isolerende beglazing (glasvulling gevel en dak) ontbreekt, alsmede constructieve ondersteuning van het glas voor het lager gelegen dak;
- Ook is de keuze van het kozijnhout discutabel qua kwaliteit van de houtsoort, alsmede de manier waarop het is toegepast. Het is echter wel geplaatst conform de overeenkomst;
- De hardhouten kozijnen (voornamelijk de liggende delen) plaatselijk door vocht is aangetast;
- De gevelaansluiting met het dak nog uitgevoerd moet worden;
In het algemeen kun je stellen dat diverse werkzaamheden nog uitgevoerd moeten worden. Tevens, doordat is afgeweken van het principedetail 1 (detail aansluiting kozijn/metselwerk) is een bouwfysisch probleem ontstaan. Dit betekent dat de kozijnen en het detail metselwerk/kozijnwerk verwijderd moeten worden en opnieuw (conform detailtekening) uitgevoerd moet worden.
Onderzoeksvraag:
a.
a) In hoeverre komt het werk overeen met de tekeningen?
Het uitgevoerde werk komt in redelijke mate overeen met de tekeningen, echter niet met de manier waarop de kozijnen geplaatst zijn. Er is significant afgeweken van het overeengekomen detail waarop de kozijnen geplaatst moeten zijn.
b) Welke gebreken vertoont het werk?
- Houtaantasting door vocht in de kozijnen
- Basis schilderwerk (grondverf) is matig van kwaliteit
- Deur en glas niet geleverd
- Lood verkeerd toegepast
- Uitgevoerd detail zal een koudebrug veroorzaken, niet passend bij de functie van het object
- Staalconstructie staat op 1 gevelzijde niet te lood
- Staalconstructie ontbreekt ten behoeve van het ondersteuning van het dakglas
- Gooteindstukken (bolle) niet geplaatst
- Afwerking nok/dakrandafwerking niet gelijkend uitgevoerd
c) In hoeverre voldoen het materiaal en de werkzaamheden aan de eisen van goed en deugdelijk werk?
Het dak, de dakafwerking, de staalconstructie en vloerconstructie voldoet aan de eisen van goed en deugdelijke werk. De kozijnen zijn uitgevoerd volgens de overeenkomst, maar niet geplaatst op de wijze zoals besproken en overeengekomen is.
Het toepassen van gevingerlast hout is, gezien vanuit een duurzaamheidsoogpunt, niet ongebruikelijk en in de basis goed te verwerken. Het vraagt echter wel, zoals bij hout nodig is, minimaal om een goede conserveringslaag. Deze afwerklaag is niet voldoende aanwezig ofwel niet goed afgerond. Inmiddels raakt het hout verder aangetast door vocht. Qua kozijnen is niet duidelijk of deze onder een CE kwaliteitsproces vervaardigd zijn. Dit lijkt niet het geval te zijn. Het kozijnhout, vooral de liggende delen, vertoont diverse gebreken (veel vingerlassen, openstaande verbindingen, aangetast door vocht etc. Op basis van de overeenkomst en de mate van aantasting is het uitgangspunt dat de kozijnen gehandhaafd kunnen blijven, rekening houdend met het herstellen/ verbeteren van de betreffende kozijnen cq onderdorpels.
d) Wat zijn de kosten om het werk alsnog gereed te maken conform opdracht overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijke werk?
Zie bijlage herstelkostenraming
e) Hoe groot is de schade?
Zie bijlage herstelkostenraming"
2.17.
Bij zijn rapportage is door de deskundige als bijlage een 'herstelkostenraming' gevoegd waarin door hem is begroot, in lijn met zijn bevindingen, welke kosten moeten worden gemaakt om het werk af te maken. Deze raming sluit op een bedrag groot € 97.619,60 inclusief btw.
2.18.
[eisers] heeft zich tijdens de uitvoering van dit project (en daarna) laten bijstaan door [naam] , verbonden aan O80 adviesbureau bouw (' [naam] '). O80 heeft daarvoor (in ieder geval) een bedrag groot € 1.362,96 (inclusief btw) in rekening gebracht bij [eisers]
2.19.
Hiemstra Houtbouw heeft een document in het geding gebracht dat ziet op de vraag welke mate van afschot moet worden aangehouden bij de realisatie van een dak, een en ander om "wateraccumulatie" te voorkomen. In dat document staat (onder meer) het volgende vermeld:
"Wateraccumulatie is een proces waarbij een geleidelijk toenemende hoeveelheid water accumuleert op een oppervlak, zoals bv. een dakvlak. Het water stroomt naar het laagste punt en vormt van daaruit een groter wordende plas. Het gewicht zal met name op het laagste punt toenemen en brengt deze belasting over op het oppervlak en de onderliggende dragende structuur. Indien een van beide niet berekend is op een dergelijke belasting zal blijvende vervorming en bezwijking optreden.
[…]
In tegenstelling tot hetgeen velen denken stelt het Bouwbesluit in het geheel geen eisen aan het afschot van daken.
[…]
Reeds jaren bevelen adviserende instanties en adviesbureaus aan om daken met afschot te ontwerpen. Vóór het verschijnen van de norm NEN 6702 werd geadviseerd uit te gaan van een effectief afschot van 1% (10mm/m1);
nu wordt meestal uitgegaan van de in de norm opgenomen tekst inzake een afschot van tenminste 1,6% tezamen met de doorbuigingseis.
[…]
Een wenk voor goed afschot is een verval van 16 mm per m. Sinds jaar en dag geeft BDA als grens een effectief afschot van 10 mm per m, wat zoveel betekent als het afschot dat overblijft, nadat er rekening is gehouden met doorbuiging en allerhande belastingen."

3.De vordering

in conventie:

3.1.
[eisers] vordert in conventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Hiemstra Houtbouw veroordeelt om aan hem te betalen een bedrag van € 83.659,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Hiemstra Houtbouw in de kosten van deze procedure.
3.2.
Hiemstra Houtbouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , althans afwijzing van zijn vorderingen, onder veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding, waaronder tevens de kosten van de voorlopige deskundige alsmede, voor zover mogelijk, te bepalen dat [eisers] in verzuim is en Hiemstra Houtbouw van haar verbintenis gedeeltelijk (voor zover deze nog niet is nagekomen) inclusief de eventueel nog te verrichten (herstel)werkzaamheden zal zijn bevrijd.
3.3.
Op de stellingen en het verweer van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie:
3.4.
Hiemstra Houtbouw vordert in (voorwaardelijke) reconventie om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. indien de rechtbank met Hiemstra Houtbouw van mening is dat er sprake is van een schuldeisersverzuim aan de zijde van [eisers] en dit in conventie niet bepaald kan worden, te bepalen dat [eisers] in verzuim is en Hiemstra Houtbouw gedeeltelijk van haar verbintenis zal zijn bevrijd, namelijk ten aanzien van de werkzaamheden die conform de tussen partijen gesloten overeenkomst (nog) niet verricht zijn waaronder het plaatsen en leveren van glas en ook de eventuele nog te verrichten (herstel)werkzaamheden dan wel subsidiair de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden voor wat betreft de nog te verrichten (herstel)werkzaamheden;
2. indien de rechtbank de mening is toegedaan dat Hiemstra Houtbouw de werkzaamheden ten aanzien van het te leveren glas en de overige (herstel)werkzaamheden nog dient te verrichten en het beroep op verrekening, zoals vermeld in punt 39 van de conclusie van antwoord in conventie niet kan worden gehonoreerd dan wel er na verrekening nog een vordering op Hiemstra Houtbouw resteert, [eisers] te veroordelen om de resterende aannemingstermijnen van in totaal € 21.000,00 aan Hiemstra Houtbouw te voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum indiening van de eis in reconventie tot de dag van algehele voldoening;
3. [eisers] te veroordelen om (voor zover genoemde vorderingen niet in conventie reeds zijn verrekend) ten aanzien van de facturen, zoals overgelegd bij productie 2 en 6 bij de conclusie van antwoord in conventie, een bedrag van € 23.872,50 aan Hiemstra Houtbouw te voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2015 over een bedrag van € 10.285,00 (€ 6.050,00 en € 10.587,50), de wettelijke rente vanaf 10 juni 2017 over een bedrag van € 10.587,50 en de wettelijke rente over een bedrag van € 3.000,00 vanaf 30 januari 2019 tot de dag van algehele voldoening;
4. met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
3.5.
[eisers] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vorderingen, onder veroordeling van Hiemstra Houtbouw in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen en het verweer van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie:
omzettingsverklaring en schuldeisersverzuim
4.1.
[eisers] legt aan zijn vordering in conventie het volgende ten grondslag. Hiemstra Houtbouw heeft opdracht gekregen om voor een aanneemsom van € 68.067,00 (inclusief meerwerk) het atelier te realiseren. Het door Hiemstra Houtbouw uitgevoerde werk vertoont echter ernstige gebreken, zoals door onder andere de rechtbankdeskundige is bevestigd. Het werk is bovendien niet binnen de afgesproken oplevertermijn (1 augustus 2015) afgerond. Voor zover nodig is Hiemstra Houtbouw bij brief van 2 januari 2017 in gebreke gesteld en gesommeerd resterende werkzaamheden binnen zes weken af te ronden. Aan die sommatie is geen gehoor gegeven. Vervolgens is de vordering tot nakoming bij brief van 8 maart 2017 omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [eisers] vordert in deze procedure betaling van die vervangende schadevergoeding. De kosten van afbouw (waaronder herstel van gebreken) zijn door de deskundige begroot op € 97.619,60. Na verrekening van de met Hiemstra Houtbouw overeengekomen aanneemsom, waarvan een deel groot € 21.667,00 nog niet is voldaan, resteert een vordering groot € 75.952,60. Daarnaast vordert [eisers] vergoeding van kosten die zijn gemaakt aan deskundigen en verf, en tot slot vergoeding van wettelijke rente.
4.2.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling van deze vordering voorop dat een schuldeiser, wanneer zijn schuldenaar in verzuim is en nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, de schuldenaar schriftelijk kan meedelen dat hij in plaats van nakoming vervangende schadevergoeding vordert, een en ander conform het bepaalde in artikel 6:87 BW. Een dergelijke verklaring kan zowel op een hoofdverplichting (bijvoorbeeld het realiseren van een overeengekomen werk) als op een nevenverplichting (bijvoorbeeld het herstel van een gebrek) zien. Door de ontvangst van een dergelijke verklaring gaat de oorspronkelijke verbintenis tot nakoming teniet, tenzij de tekortkoming dat gezien haar geringe betekenis niet rechtvaardigt.
4.3.
Hiemstra Houtbouw heeft betwist dat de omzettingsverklaring zoals door [eisers] is uitgebracht een dergelijk rechtsgevolg heeft gehad, en wel omdat Hiemstra Houtbouw op het moment van ontvangst daarvan niet in verzuim verkeerde. Immers, zo stelt Hiemstra Houtbouw, zij kan ten gevolge van de ingebrekestelling van 2 januari 2017 niet in verzuim zijn geraakt omdat er op dat moment aan de zijde van [eisers] al geruime tijd sprake was van schuldeisersverzuim.
4.4.
Dat schuldeisersverzuim was (volgens Hiemstra Houtbouw) een gevolg van het feit dat [eisers] Hiemstra Houtbouw zou hebben verhinderd de overeengekomen werkzaamheden volledig uit te (kunnen) voeren. Namelijk, op een deel van het door Hiemstra Houtbouw te bouwen atelier (door partijen als "serre" is aangeduid) zou een glazen dak komen. Hiemstra Houtbouw stelt dat [eisers] haar het werk onmogelijk heeft gemaakt door kenbaar te maken dat hij geen genoegen zou nemen met een dak dat per strekkende meter 2,5 centimeter zou aflopen (zoals Hiemstra Houtbouw voorstelde). Volgens Hiemstra Houtbouw was die mate van afschot nodig om een goede (hemel)waterafvoer mogelijk te maken. Volgens Hiemstra Houtbouw wenste [eisers] een plat dak, althans een dak dat per strekkende meter niet meer dan 1 centimeter zou aflopen. Volgens Hiemstra Houtbouw was dat bouwtechnisch echter onmogelijk. Enkel om die reden heeft Hiemstra Houtbouw naar eigen zeggen het werk in het najaar van 2016 stil laten vallen. [eisers] heeft betwist dat hij een plat dak wenste, maar wel bevestigd dat hij om esthetische redenen graag wilde dat dat de mate van afschot zo gering mogelijk zou zijn. Een afschot van 1 cm per meter had om die reden zijn voorkeur. Op dit punt hebben partijen volgens hem een discussie gevoerd, en uiteindelijk nadere afspraken gemaakt.
4.5.
De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid moet worden aanvaard dat in het geval van een aannemingsovereenkomst als de onderhavige op de opdrachtgever de verplichting rust om de uitvoering van de overeenkomst voor de aannemer mogelijk te maken, onder meer door de daartoe noodzakelijke medewerking te verlenen. Weliswaar betreft het hier geen verbintenis waarvan de aannemer in rechte nakoming kan vorderen, maar dat doet er niet aan af dat wanneer de aannemer verhinderd wordt in de nakoming van de op hem rustende verplichting (tot realisatie van het hem opgedragen werk) dat leidt tot schuldeisersverzuim aan de zijde van de opdrachtgever (artikel 6:58 BW). Voor het intreden van schuldeisersverzuim is (in de regel) geen ingebrekestelling nodig. Zolang de opdrachtgever in verzuim is kan de aannemer zelf niet in verzuim geraken (artikel 6:61 lid 2 BW).
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat nergens uit is gebleken dat [eisers] een plat dak wenste, maar wel dat tussen partijen inderdaad een discussie is gevoerd die zag op de mate van afschot. Gesteld noch gebleken is dat partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op dit punt al overeenstemming hadden bereikt, zodat de mate van afschot tijdens de uitvoering nog (nader) vastgesteld moest worden. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de relatie tussen [eisers] en Hiemstra Houtbouw die van opdrachtgever en opdrachtnemer was. Dat betekent, onder meer, dat het in beginsel aan [eisers] was om aan te geven conform welke specificaties hij het atelier gerealiseerd wenste te zien, aan Hiemstra Houtbouw om het atelier conform die specificaties te realiseren (al dan niet onder verrekening van meer- en minderwerk). Dat uitgangspunt vindt onder meer zijn begrenzing waar de wensen van [eisers] in strijd zouden komen met hetgeen technisch of anderszins realiseerbaar is.
4.7.
Naar de rechtbank begrijpt stelt Hiemstra Houtbouw dat de wens om een beperkter afschot dan een van 2,5 centimeter per meter te hanteren bouwtechnisch onuitvoerbaar zou zijn, althans in strijd met het bouwbesluit. Die, door [eisers] betwiste, stelling heeft Hiemstra Houtbouw onderbouwd door te verwijzen naar een "tekst uit het bouwbesluit", waaruit zou blijken dat het afschot vanuit bouwtechnisch oogpunt "minimaal 1,6%" zou moeten zijn. De rechtbank merkt allereerst op dat dit zou betekenen dat per meter een afschot van 1,6 centimeter aangehouden zou moeten worden, hetgeen reeds tegenstrijdig is met de stelling dat het minimaal om 2,5 centimeter zou moeten gaan. Maar los daarvan: in het document waar Hiemstra Houtbouw naar verwijst staat expliciet dat, "in tegenstelling tot hetgeen velen denken", "het Bouwbesluit in het geheel geen [eisen] stelt aan het afschot van daken". Vervolgens wordt geconstateerd dat waar eerder werd geadviseerd "een effectief afschot van 1%" aan te houden, tegenwoordig "meestal wordt uitgegaan van de in de [NEN 6702] norm opgenomen tekst inzake een afschot van tenminste 1,6%". Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit alles tot de conclusie dat de stelling dat een afschot van minder dan 2,5 centimeter "bouwtechnisch" onmogelijk zou zijn onvoldoende is onderbouwd. Veeleer lijkt het erop dat het tegenwoordig in verband met het belang van een goede afwatering weliswaar veelal onverstandig wordt geacht om een afschot van slechts 1 centimeter aan te houden, maar technisch zeker niet onmogelijk, en in het verleden zelfs de (minimum)norm.
4.8.
Daarmee is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [eisers] , door een afschot van minder dan 2,5 centimeter te verlangen, iets onmogelijks vroeg en daarmee Hiemstra Houtbouw het werk belemmerde. Ook wanneer Hiemstra Houtbouw desalniettemin vond dat het door [eisers] gewenste afschot risico's met zich bracht, had niets haar er aan in de weg gestaan om, na [eisers] in niet mis te verstane bewoordingen te hebben gewezen op de risico's van de door hem gewenste uitvoering, conform de wensen van [eisers] te realiseren. Niet gebleken is, met andere woorden, dat [eisers] de op hem rustende verplichting om de uitvoering van het werk mogelijk te maken heeft geschonden door niet akkoord te gaan met het door Hiemstra Houtbouw gewenste afschot van 2,5 centimeter. Daarmee is op dit punt ook geen sprake van schuldeisersverzuim.
4.9.
Bij dit alles laat de rechtbank dan nog buiten beschouwing dat [eisers] , onder verwijzing naar de notulen van een bouwvergadering, heeft gesteld dat partijen op dit punt uiteindelijk wel degelijk overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank merkt op dat die stelling lijkt te worden onderbouwd in de door Hiemstra Houtbouw in het geding gebrachte verklaring van glasleverancier Hoekstra, die ook stelt dat [eisers] na overleg akkoord is gegaan met de door hem voorgestelde oplossing. Ter comparitie heeft Hiemstra Houtbouw zelf ook bevestigd dat zij [eisers] naar Hoekstra had doorgestuurd, in de hoop dat zij er uit zouden komen, waarna er inderdaad "afspraken zijn gemaakt". Vervolgens zou, zo verklaart Hoekstra en heeft Hiemstra Houtbouw bevestigd, [eisers] echter geweigerd hebben een door Hoekstra opgestelde offerte te ondertekenen en een aanbetaling van € 15.000,00 aan Hoekstra te doen, waarna het werk (feitelijk) stil is komen te liggen. De rechtbank wijst er op dat [eisers] in dit verband volkomen terecht heeft aangevoerd dat er geen enkele reden was waarom hij rechtstreeks met Hoekstra zou moeten contracteren, en Hoekstra een aanbetaling zou moeten doen. [eisers] had met Hiemstra Houtbouw gecontracteerd, en daarbij een vaste (aan Hiemstra Houtbouw te betalen) aanneemsom afgesproken. Het stond Hiemstra Houtbouw vrij Hoekstra als onderaannemer in te schakelen, maar [eisers] stond buiten de contractuele vastlegging en financiële afwikkeling van het door Hoekstra te leveren glas. Dat partijen op dit punt later afwijkende afspraken hebben gemaakt is niet gebleken (en ook niet concreet onderbouwd). Dit alles betekent dat voor zover Hiemstra Houtbouw ter comparitie heeft willen stellen dat de uiteindelijke reden dat het werk niet verder kon niet zozeer de discussie over het afschot was, maar het feit dat [eisers] geen nadere afspraken maakte met Hoekstra (althans die niet nakwam), ook die stelling wordt afgewezen, en evenmin schuldeisersverzuim aan de zijde van [eisers] oplevert.
4.10.
Voor zover Hiemstra Houtbouw heeft willen stellen dat [eisers] voor het overige te kennen heeft gegeven haar (in zijn algemeenheid) geen toegang meer te geven tot het werk en geen prijs te stellen op afbouw geldt dat die stelling, door [eisers] gemotiveerd betwist, onvoldoende (concreet) is onderbouwd. Hoe dan ook is [eisers] in ieder geval op een dergelijk standpunt terugkomen op het moment dat hij Hiemstra Houtbouw in januari 2017 sommeerde om haar werkzaamheden voort te zetten. Ook daarin heeft Hiemstra Houtbouw geen aanleiding gezien om het werk te hervatten.
4.11.
Tot slot heeft Hiemstra Houtbouw haar beroep op schuldeisersverzuim onderbouwd door te stellen dat [eisers] ten onrechte een tweetal facturen van 9 april 2015 onbetaald heeft gelaten. Wat daar verder ook van zij, het niet betalen van deze facturen levert geen omstandigheid op die verhindert dat Hiemstra Houtbouw een op haar rustende verbintenis kan nakomen, en daarmee geen omstandigheid die kan leiden tot schuldeisersverzuim. Wél kan het niet nakomen van een betalingsverbintenis aan de zijde van [eisers] leiden tot schuldenaarsverzuim. Gelet op het bepaalde in artikel 6:81 BW e.v. was daarvoor echter wel nodig dat [eisers] eerst in gebreke werd gesteld (hetgeen pas is gebeurd op 15 december 2017, dat wil zeggen ná het uitbrengen van de omzettingsverklaring). Ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat het enkele feit dat op de facturen een betalingstermijn staat vermeld niet maakt dat sprake is van een (overeengekomen) fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 BW, die zonder ingebrekestelling tot verzuim leidt.
4.12.
De rechtbank wijst, gelet op al het voorgaande, het beroep van Hiemstra Houtbouw op schuldeisersverzuim af.
4.13.
Hiemstra Houtbouw heeft erkend dat zij haar werkzaamheden op enig moment in het najaar van 2016 heeft gestaakt. Reeds daarmee is zij naar oordeel van de rechtbank tekort geschoten in haar verplichting het aangenomen werk te realiseren. Daarbij doet niet ter zake in hoeverre partijen (nadat de aanvankelijk overeengekomen opleveringsdatum was verstreken) een nieuwe uiterste opleverdatum overeen zijn gekomen. Hiemstra Houtbouw was ook zonder opleverdatum gehouden het werk binnen redelijke termijn uit te voeren (en dus niet stil te leggen). Omdat Hiemstra Houtbouw ook in de haar op 2 januari 2017 gezonden ingebrekestelling geen aanleiding heeft gezien haar verplichtingen na te komen (dat wil zeggen: verder te bouwen) is zij in verzuim geraakt, en heeft de vervolgens op 8 maart 2017 verzonden omzettingsverklaring rechtsgevolg gehad.
Omvang en begroting resterende werkzaamheden
4.14.
Het gevolg daarvan is dat Hiemstra Houtbouw na ontvangst van de omzettingsverklaring niet langer (het restant van) de overeengekomen prestatie (afbouw van het atelier, inclusief herstel gebreken) hoefde te verrichten maar, in plaats daarvan, de waarde van die (resterende) prestatie aan [eisers] dient te voldoen. [eisers] stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar het rapport van de deskundige, dat deze waarde moet worden vastgesteld op € 97.619,60. Hiemstra Houtbouw heeft die begroting op een groot aantal onderdelen bestreden. Daarbij heeft Hiemstra Houtbouw enerzijds gesteld dat bepaalde opgenomen werkzaamheden niet voor haar rekening dienen te komen, anderzijds de door de rechtbankdeskundige aan bepaalde werkzaamheden gekoppelde kosten bestreden.
4.15.
[eisers] heeft zich op het standpunt gesteld dat waar Hiemstra Houtbouw in deze procedure bezwaar maakt tegen onderdelen van de rapportage van de deskundige die door de rechtbank buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat Hiemstra Houtbouw ze destijds niet naar voren heeft gebracht in reactie op de concept-rapportage. De rechtbank volgt [eisers] niet in dit standpunt. De rechtbank heeft de indruk dat Hiemstra Houtbouw destijds, toen zij door de deskundige om een reactie werd gevraagd, daar minder tijd en aandacht aan heeft besteed dan wenselijk was geweest. Juist is dat veel van de nu door Hiemstra Houtbouw geuite bezwaren destijds aan de deskundige voorgelegd hadden kunnen worden, zodat de deskundige had kunnen reageren. Een dergelijke handelwijze had geleid tot een meer efficiënte procesvoering. Dat alles neemt echter niet weg dat het Hiemstra Houtbouw vrij staat om in deze procedure verweer te voeren, ook wanneer zij dat verweer eerder niet naar voren heeft gebracht. De bezwaren die Hiemstra Houtbouw naar voren heeft gebracht zijn veelal gemotiveerd, zodat de rechtbank behoefte heeft aan een reactie van de deskundige. De wet biedt in artikel 194 lid 5 Rv de mogelijkheid om een deskundige, nadat hij zijn rapportage heeft uitgebracht, aanvullende vragen te stellen. Waar nodig zal de rechtbank van die bevoegdheid gebruik maken.
4.16.
De deskundige heeft, in zijn beantwoording van vraag 3 en daar onder 'b', een negental door hem geconstateerde gebreken benoemd. In de eerste (en tweede) plaats stelt de deskundige (en met hem [eisers] ) dat sprake is van houtaantasting door vocht in de kozijnen van het atelier ('B1') en dat het basis schilderwerk (grondverf) matig van kwaliteit is ('B2'). Hiemstra Houtbouw voert aan dat er inderdaad sprake is van gebreken aan de kozijnen, maar dat die veroorzaakt zouden zijn door de (gebrekkige) manier waarop de kozijnen (nadat ze met een laag witte grondverf waren geleverd) door [eisers] zijn geverfd (met een tweede en derde laag). [eisers] heeft bevestigd dat hij, als afgesproken met Hiemstra Houtbouw, de kozijnen van een tweede en derde verflaag heeft voorzien. [eisers] stelt echter dat de door de deskundige geconstateerde gebreken het gevolg zijn van een matige kwaliteit hout en (eerste) laag witte grondverf, in combinatie met opslag van de kozijnen alvorens ze af te lakken. De rechtbank zal de deskundige om toe te lichten in hoeverre de door hem geconstateerde problemen te wijten zijn aan een (gebrekkig) door [eisers] aangebrachte (tweede en derde) laag verf, en in hoeverre aan een andere oorzaak (zoals de eerste laag grondverf, of de kwaliteit van de kozijnen zelf).
4.17.
De deskundige heeft geconstateerd dat een deur en glas nog niet zijn geleverd ('B3'). Ten aanzien van het glas voert Hiemstra Houtbouw aan dat dit, omdat hij niet meer werd toegelaten tot het werk en [eisers] ook zelf geen glas bestelde, voor rekening van [eisers] komt. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank dat standpunt af. Daarnaast heeft Hiemstra Houtbouw echter ook aangevoerd dat de deskundige in zijn begroting onder de post 'beglazing' een bedrag van € 41.538,00 exclusief btw (€ 17.400,00 + € 340,00 + € 21.629,00 + € 1.108,00 + € 945,00 + € 116,00) rekent voor het glas, terwijl uit een overgelegde offerte van Hoekstra zou blijken dat deze kostenpost niet meer dan € 25.817,95 inclusief btw hoeft te bedragen. De rechtbank zal de deskundige vragen om zijn begroting in het licht van de begroting van Hoekstra nader te onderbouwen dan wel aan te passen.
4.18.
De deskundige heeft geconstateerd dat de onderaansluiting van de kozijnen niet juist is uitgevoerd doordat zij op een halfsteensmuur zijn geplaatst waarbij vochttransport zal ontstaan ('B5'). Dat betekent dat sprake is van een koudebrug, die niet past bij de functie van het object. In reactie heeft Hiemstra Houtbouw gesteld dat deze wijze van uitvoering is bedacht door [eisers] en [naam] (volgens Hiemstra Houtbouw de architect van [eisers] ), waarna Hiemstra Houtbouw detailtekeningen zou hebben gemaakt, die door [naam] zouden zijn goedgekeurd. Deze stellingen zijn door [eisers] geheel betwist, en door Hiemstra Houtbouw ook niet nader onderbouwd (bijvoorbeeld door overlegging van de betreffende tekeningen). Vervolgens heeft Hiemstra Houtbouw ter comparitie, in tegenspraak met het voorgaande, gesteld dat zijn werknemers tijdens de uitvoering van het werk met [eisers] op bouwplaats hebben overlegd en afgesproken een en ander zo uit te voeren. Ook die stelling is door [eisers] betwist. De rechtbank is van oordeel dat wat er van een dergelijke bespreking op de bouwplaats ook zij, het niet afdoet aan de aan de constatering dat Hiemstra Houtbouw tekort is geschoten. Vast staat dat de huidige uitvoering ook dan door Hiemstra Houtbouw is voorgesteld, en gebrekkig is. Gesteld noch gebleken is dat Hiemstra Houtbouw dit destijds onder ogen heeft gezien en besproken, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Om die reden is Hiemstra Houtbouw gehouden de kosten van herstel voor haar rekening te nemen.
4.19.
De deskundige heeft geconstateerd dat de staalconstructie die nodig is ten behoeve van de ondersteuning van het dakglas nog ontbreekt ('B7'). Waar Hiemstra Houtbouw heeft aangevoerd dat dit is omdat zij niet tot het werk werd toegelaten wordt dat standpunt, gelet op het voorgaande, afgewezen.
4.20.
De deskundige heeft geconstateerd dat, in tegenstelling tot gemaakte afspraken, in plaats van bolle gooteindstukken standaard gooteindstukken zijn geplaatst. Volgens Hiemstra Houtbouw was dat laatste ook overeengekomen. In reactie op dat verweer heeft [eisers] erop gewezen dat uit de notulen van de bouwvergadering van 20 november 2015 (nummer 6) blijkt dat wel degelijke bolle uiteinden overeen zijn gekomen. De notulen ondersteunen die stelling inderdaad, en Hiemstra Houtbouw heeft haar verweer in dit verband ook niet verder onderbouwd. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat inderdaad bolle gooteindstukken overeen zijn gekomen, zodat de kosten daarvan terecht door de deskundige zijn meegenomen.
4.21.
Ten aanzien van de overige door de deskundige geconstateerde gebreken ('B4', 'B6' en 'B9') heeft Hiemstra Houtbouw geen verweer gevoerd.
4.22.
Bij de rapportage van de deskundige is een begroting van (nog) te maken kosten gevoegd. Ook bij die begroting heeft Hiemstra Houtbouw een aantal opmerkingen gemaakt. Voor een deel vormen die een herhaling van eerdere (en hierboven al besproken) stellingen, zodat die hier niet nader besproken hoeven te worden.
4.23.
Daarnaast heeft Hiemstra Houtbouw ook aangevoerd dat:
- de deskundige ten onrechte kosten voor 'uitvoeringswerkzaamheden / werkvoorbereiding / uitvoering tijdens bouw' (€ 750,00 exclusief btw) heeft gerekend, terwijl dat voor een 'kleinere opdracht' als deze niet nodig zou zijn;
- de deskundige onder 'bouwplaatsvoorzieningen' ten onrechte kosten heeft gerekend voor 'containerbouw- en sloopafval', terwijl vrijwel geen sprake zou zijn van sloopafval (€ 285,00 exclusief btw);
- de deskundige onder 'bouwplaatsvoorzieningen' ten onrechte rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van een schaftgelegenheid en toilet (€ 745,00), terwijl gebruik zou zijn dat dergelijke voorzieningen bij een particuliere opdracht als deze niet aanwezig zijn;
- de deskundige onder 'sloopwerkzaamheden' ten onrechte een post 'slopen buitengevel metselwerk incl. afvoer naar container 10 m2' heeft opgenomen: de kozijnen zouden hergebruikt worden, en de kosten voor een container zouden onder 'bouwvoorzieningen' al zijn opgenomen;
- de deskundige onder 'staalconstructie' ten onrechte zou hebben aangenomen dat voor het plaatsen van het glaswerk de aanwezigheid van een kraan nodig zal zijn (€ 452,00 exclusief btw);
- de deskundige onder het kopje 'metaal en kunststofwerk' ten onrechte een post 'bevestigingsmaterialen/verankeringen' (€ 250,00 exclusief btw) heeft opgenomen, omdat die post al inbegrepen moet zijn bij de posten van gevelkozijnen en betonwerk;
- de deskundige ten aanzien van het schilderwerk ten onrechte rekening heeft gehouden met een post groot € 7.500,00, welke post geheel ziet op het (af)schilderen van de kozijnen, terwijl [eisers] die werkzaamheden zelf zou verrichten.
4.24.
In reactie heeft [eisers] aangevoerd dat vastgehouden dient te worden aan de beoordeling van de deskundige. De rechtbank zal de deskundige vragen om op genoemde punten te reageren, door ofwel zijn schadebegroting nader te onderbouwen, ofwel aan te passen. Ten aanzien van de post schilderwerk zal de rechtbank de deskundige verzoeken nader te specificeren welk deel van de door hem genoemde kosten ziet op het (af)verven van de kozijnen.
4.25.
De rechtbank heeft van de deskundige inmiddels bevestiging gekregen dat hij bereid is aanvullende vragen te beantwoorden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank voornemens de deskundige te een reactie te vragen op de hiervoor onder 4.16, 4.17 en 4.23-24 bedoelde punten.
4.26.
De deskundige heeft de rechtbank te kennen gegeven de kosten van dit aanvullende onderzoek op voorhand te begroten op een bedrag van € 600,00, bij wijze van voorschot te voldoen. De rechtbank is voornemens die begroting te accepteren. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat dit voorschot door de eisende partij, dat is [eisers] , moet worden gedeponeerd.
4.27.
Voordat de rechtbank de deskundige dienovereenkomstig opdracht zal geven, dienen partijen zich bij akte uit te laten over:
- de formulering van de aan de deskundige te stellen vragen, als bedoeld onder 4.16, 4.17 en 4.23-24;
- de omvang van het door de deskundige gevraagde voorschot.
4.28.
De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen. Partijen dienen hun concept-akte uiterlijk een week vóór de rolzitting naar elkaar te sturen, zodat zij in de definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren. Vervolgens zal de rechtbank beslissen.
4.29.
Nadat de deskundige de aanvullende vragen heeft beantwoord, en partijen daar op hebben kunnen reageren, zal de rechtbank beslissen omtrent de waarde van de nakomingsprestatie zoals die door Hiemstra Houtbouw aan [eisers] moet worden vergoed.
Omvang aanneemsom
4.30.
De aannemingsovereenkomst zoals die tussen partijen is gesloten betreft een wederkerige overeenkomst: Hiemstra Houtbouw was gehouden het atelier te realiseren, [eisers] was gehouden de in dat verband overeengekomen aanneemsom te betalen. Dat de door Hiemstra Houtbouw te leveren prestatie inmiddels is omgezet in een verbintenis tot betaling van vervangende schadevergoeding, doet er niet aan af dat [eisers] gehouden blijft de aanneemsom te vergoeden. [eisers] heeft bij zijn vordering daarom terecht tot uitgangspunt genomen dat het door Hiemstra Houtbouw te betalen bedrag verrekend dient te worden met het nog niet betaalde deel van de aanneemsom, vermeerderd met meerwerk. Hiemstra Houtbouw heeft zich (in ieder geval in zoverre) op dit punt terecht op verrekening beroepen. Over de omvang van het in verrekening te brengen bedrag verschillen partijen wel van mening, nu de verschuldigdheid van een aantal door Hiemstra Houtbouw opgevoerde facturen door [eisers] is betwist. De rechtbank houdt op dit punt vooralsnog iedere beslissing aan. Ook ten aanzien van de overige in conventie ingestelde vorderingen houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
in (voorwaardelijke) reconventie:
4.31.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen houdt de rechtbank ook ten aanzien van de vorderingen zoals die in (voorwaardelijke) reconventie zijn ingesteld iedere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 augustus 2019voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de onder 4.27 bedoelde punten;
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk één week voor de hiervoor genoemde zitting hun concept-akten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen definitieve akte kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie:
5.4.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.
type: 827
coll: