ECLI:NL:RBNNE:2019:343

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
18/940021-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en bedreiging

Op 1 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die betrokken was bij een verkeersongeval op 4 juni 2017 in Erica. De verdachte, die als bestuurder van een Honda crossmotor reed, heeft zich roekeloos gedragen door zonder richting aan te geven links af te slaan en de binnenbocht van de weg te nemen. Dit leidde tot een aanrijding met een andere motorrijder, waardoor het slachtoffer, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel opliep, namelijk een instabiele fractuur van de 12e borstwervel. De verdachte heeft na het ongeval de plaats van het ongeval verlaten, wat hem ook ten laste werd gelegd.

Tijdens de zitting op 18 januari 2019 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de feiten, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen causaal verband was tussen de gedragingen van de verdachte en de botsing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten 1 en 2, maar sprak hem vrij van feit 3, de bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank vond onvoldoende bewijs dat de verdachte de bedreigingen had geuit.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 10 maanden, met bijzondere voorwaarden voor toezicht en begeleiding door de William Schrikker Stichting. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbaarheid en gedragsproblemen, en de impact van het ongeval op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/940021-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d. 1 februari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Erica, in de gemeente Emmen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Honda crossmotor), daarmede rijdende over de weg, de Strengdijk zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met die door hem, verdachte, bestuurde crossmotor links is afgeslagen (de Noordersloot op) en heeft hij, vedachte, daarbij geen richting aangegeven en daarbij de binnenbocht van die weg genomen en is hij, verdachte, (vervolgens) kort voor een 2 tal motorrijders die voor hem, verdachte, van rechts kwamen en
op de rechterweghelft van die weg, de Noordersloot reden, gaan rijden en is hij, verdachte vervolgens gaan remmen om zijn motor tot stilstand te brengen, waarbij een van de motorrijders, hem, verdachte niet meer kon ontwijken, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een instabiele fractuur van de 12e borstwervel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Erica, in de gemeente Emmen, als bestuurder
van een voertuig (Honda Crossmotor), daarmee rijdende op de weg, de Strengdijk, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig links is afgeslagen (de Noordersloot op) en heeft hij, verdachte, daarbij geen richting aangegeven en de binnenbocht van die weg genomen en is hij, verdachte, (vervolgens) kort voor een 2 tal motorrijders, die voor hem, verdachte, van rechts kwamen en op de rechterweghelft van die weg, de Noordersloot reden, gaan rijden en is hij, verdachte vervolgens gaan remmen om zijn voertuig tot stilstand te brengen,
waarbij een van de motorrijders, hem, verdachte niet meer kon onwijken, door
welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans
kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans
kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
feit 2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Erica, gemeente Emmen op/aan de
Noordersloot, op of omstreeks 4 juni 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) letsel en/of schade was toegebracht;
feit 3
hij op of omstreeks 07 november 2017 te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen "als ik jou hoor snitchen, dan weet ik je te vinden en weet ik wie je bent en kom je hier niet levend weg. Dat geldt ook voor dat vriendje van je", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde op grond van de stukken in het dossier wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft met zijn crossmotor zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden en heeft fout op fout gemaakt. Door zijn handelen heeft hij een botsing veroorzaakt waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Tevens blijkt uit de stukken in het dossier dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten. Feit 2 kan derhalve eveneens wettig en overtuigend worden bewezen
Ten aanzien van feit 3 is de officier van justitie van mening dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie acht de aangifte van [slachtoffer 2] en de aangifte van [slachtoffer 3] betrouwbaar en deze aangiften ondersteunen elkaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de feitelijkheden/gedragingen die in de tenlastelegging staan vermeld vóór "het remmen om zijn motor tot stilstand te brengen" de botsing met de motorrijder niet hebben veroorzaakt. Er is geen causaal verband tussen die feitelijkheden/gedragingen en de botsing. De botsing is enkel veroorzaakt door het plotselinge remmen van verdachte. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] , inhoudende dat de botsing niet had plaatsgevonden wanneer verdachte niet plotseling had geremd. Nu het remmen de enige oorzaak is van de botsing is er sprake van slechts één overtreding. Gelet op de heersende jurisprudentie kan bij één overtreding niet snel schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 worden bewezen. Verdachte dient dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wel bewezen achten, dan is er naar de mening van de raadsvrouw geen sprake geweest van roekeloosheid, maar van (aanmerkelijke) onvoorzichtig- en/of onoplettendheid.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat verdachte dit feit vanaf het begin stellig heeft ontkend. Alleen aangeefster [slachtoffer 2] heeft verdachte aangewezen als zijnde de persoon die bedreigingen zou hebben geuit. Hoe dit aanwijzen is gegaan blijkt echter niet uit het dossier. De raadsvrouw is van mening dat er voldoende twijfels zijn over wie de persoon is geweest die de bedreigingen heeft geuit, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van
feit 3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3
Verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan feit 3. Uit het dossier blijkt dat door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aangifte is gedaan van bedreiging. Beide aangevers kennen verdachte niet. Zij verklaren dat zij later hebben vernomen dat de jongen die hen bedreigd had [verdachte] heet. Hoe zij dit hebben vernomen blijkt niet uit het dossier. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft bovendien verklaard dat zij de jongen die de bedreigingen heeft geuit heeft aangewezen bij majoor [naam] . Uit het dossier kan echter niet worden opgemaakt hoe dit aanwijzen heeft plaatsgevonden. Evenmin kan op andere wijze worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die zij heeft aangewezen. Gezien het voorgaande is het mogelijk dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling, zoals de verdediging stelt. De rechtbank acht feit 3 dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 1 primair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 januari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 4 juni 2017 reed ik met mijn motor, een Honda, in Erica op de openbare weg. Op deze motor zit geen richtingaanwijzer. Ik heb dus geen richting aangegeven toen ik links afsloeg. Ik nam de binnenbocht van de weg. Ik ging de bocht om en heb meteen geremd en stond stil. Toen knalde de motorrijder tegen mij aan. Voordat ik stopte heb ik niet achterom gekeken. Het is mijn schuld. Ik heb ook geen voorrang verleend aan de motorrijder, terwijl dat wel moest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2017, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 30 juni 2017 sprak ik telefonisch het slachtoffer van het ongeval de heer [slachtoffer 1] . Betrokkene [slachtoffer 1] verklaarde het volgende. Ik reed samen met een vriend van mij op een voor mij onbekende weg. Wij reden beiden op een motor en ik reed voorop. Ik zag op een weg van links een motorrijder richting de weg waar ik op reed rijden. Vervolgens zag ik dat die motorrijder linksaf de weg opreed, de weg dus waar ik op reed. Toen zag ik de motorrijder opeens stopte. Door deze plotselinge actie kon in niet meer remmen en op tijd stoppen om een aanrijding te voorkomen. Ik knalde toen achterop deze motor en kwam ten val.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 4 juni 2017, inclusief de aanvullende verklaring hierop, opgenomen op pagina 16 e.v., van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017144530
d.d. 28 november 2017, inhoudende de verklaring van [getuige] :
Op 4 juni 2017 zag ik dat een crossmotor die van links kwam, de binnenbocht van de weg nam en links afsloeg en de weg kwam oprijden waarop wij reden. Ik zag dat de bestuurder van de crossmotor ons geen voorrang verleende. Toen de crossmotor op onze weg reed ging hij vol in de remmen. Ik zag dat [slachtoffer 1] de crossmotor niet kon ontwijken en vol op de crossmotor knalde. Ik zag dat [slachtoffer 1] met motor en al over de kop vloog.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt verkort proces-verbaal verkeersongeval analyse, PV-nummer 20170604.1150, d.d. 10 juli 2017, opgenomen achterin voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op de voor het openbaar verkeer openstaande kruising van wegen gevormd door de Noordersloot met de Strengdijk te Erica heeft zich op 4 juni 2017 een verkeersongeval voorgedaan tussen twee motorrijders te weten een Honda, uitgevoerd als crossmotor, en een motorfiets merk Yamaha. Gelet op de plaats van de aangetroffen korte krassporen veroorzaakt door de Honda na de botsing en de korte onderlinge afstand van de uit het onderzoek vastgestelde botsplaats op de Noordersloot, kan gesteld worden dat de botsing bij een lage snelheid van de bestuurder van de Yamaha plaatsvond en dat het zeer waarschijnlijk is dat de bestuurder van de Honda op het moment van de botsing stil- dan wel nagenoeg stil stond. De bestuurder van de Honda, rijdend op de Strengweg (de rechtbank leest: Strengdijk) is te verwijten dat hij als bestuurder aan de voor hem van rechts, over de Noordersloot de kruising naderende bestuurder van de Yamaha, geen voorrang heeft verleend. Er zijn geen aanwijzingen dat het ongeval te wijten is aan een technisch gebrek. De oorzaak van het ongeval is hoofdzakelijk gelegen in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Honda. Er werd door de bestuurder van de Honda letsel aan derden toegebracht.
5. Een geneeskundige verklaring d.d. 15 september 2017, opgemaakt door een arts, opgenomen op pagina 31 van voornoemd dossier, inhoudende:
Betreft medische informatie van [slachtoffer 1] . Er is sprake van een instabiele fractuur van de twaalfde borstwervel, waarvoor op 9 juni 2017 een operatieve stabilisatie heeft plaatsgevonden. Geschatte duur van de genezing: 6 maanden.
Feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van feit 2 met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 juni 2017, opgenomen op pagina 16 e.v., inclusief de aanvullende verklaring hierop, van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017144530 d.d. 28 november 2017, inhoudende de verklaring van [getuige] .
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 primair wettig en overtuigend kan worden bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zonder richting aan te geven via de binnenbocht linksaf is geslagen, waarbij hij twee - voor hem van rechts komende, en derhalve voorrang hebbende -motorrijders over het hoofd heeft gezien, kort voor hen is komen te rijden en vervolgens boven op de rem is gaan staan, waarna een aanrijding volgde met een van hen. Verdachte heeft bekend dat hij de in de tenlastelegging genoemde foutieve gedragingen heeft verricht. Deze gedragingen vonden snel achter elkaar plaats en kunnen, anders dan de verdediging meent, naar het oordeel van rechtbank niet los van elkaar worden gezien. Het geheel van de door verdachte verrichte, elkaar direct opvolgende, gedragingen duidt op zodanig onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag dat geoordeeld moet worden dat het verkeersongeval aan verdachtes schuld te wijten is.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 4 juni 2017 te Erica, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Honda crossmotor), daarmede rijdende over de weg, de Strengdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend met die door hem, verdachte, bestuurde crossmotor links is afgeslagen (de Noordersloot op) en heeft hij, verdachte, daarbij geen richting aangegeven en daarbij de binnenbocht van die weg genomen en is hij, verdachte (vervolgens) kort voor een tweetal motorrijders die voor hem, verdachte, van rechts kwamen en op de rechterweghelft van die weg, de Noordersloot reden, gaan rijden en is hij, verdachte vervolgens gaan remmen om zijn motor tot stilstand te brengen, waarbij een van de motorrijders, hem, verdachte niet meer kon ontwijken, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een instabiele fractuur van de 12e borstwervel, is ontstaan;
feit 2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Erica aan de Noordersloot, op 4 juni 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) letsel en schade was toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair. Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
2. Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tot een werkstraf voor de duur van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd in het rapport van 27 december 2018. De officier van justitie heeft tevens gevorderd om aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen op te leggen voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij haar strafeis de 3 ad informandum gevoegde feiten meegewogen.
Bij het bepalen van de straf heeft de officier van justitie tevens de aard en ernst van de feiten betrokken, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte ondanks zijn problematiek en hulpverleningsverleden geen strafblad heeft. Het gaat op veel vlakken goed met verdachte, alleen in de thuissituatie gaat het niet goed. Er is sprake van hulp in een vrijwillig kader. Het is dan ook de vraag of het passend is om daarnaast ook nog in strafrechtelijk kader bijzondere voorwaarden op te leggen die door de Raad voor Kinderbescherming worden geadviseerd. De raadsvrouw heeft verzocht, voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat de bijzondere voorwaarden wel dienen te worden opgelegd, hier een proeftijd van één jaar aan te verbinden. De raadsvrouw acht een rijontzegging niet passend, nu het oude feiten betreft. Tevens zou een rijontzegging grote consequenties hebben voor verdachte op het gebied van scholing en werk. De raadsvrouw heeft ter compensatie van het niet opleggen van een rijontzegging voorgesteld om aan verdachte een hogere taakstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 4 juni 2017 met zijn crossmotor op de openbare weg in Erica gereden, terwijl deze crossmotor niet was verzekerd, verdachte geen rijbewijs had en er voor deze crossmotor geen goedkeuring was om hiermee op de openbare weg te rijden. Verdachte heeft met deze crossmotor zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden. Verdachte heeft fout op fout gemaakt en door zijn handelen een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft na het ongeval voorts de plaats van het ongeval verlaten. Verdachte heeft zeer laakbaar gehandeld en de rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het slachtoffer heeft, blijkens zijn ter zitting afgelegde indringende slachtofferverklaring, ten gevolge van het ongeval risicovolle operaties moeten ondergaan en ondervindt nog dagelijks de gevolgen van dit ongeval.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze zijn omschreven het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte een kwetsbare jongen is met persoonlijkheidsproblemen. Vanaf jonge leeftijd is er sprake van gedragsproblemen. Verdachte heeft een beneden gemiddelde intelligentie en er is sprake van ADHD en ASS. Verdachte is verhoogd impulsief, beïnvloedbaar en heeft moeite om zich te concentreren. Deze gedragskenmerken zijn risico's ten aanzien van de kans op herhaling. Daarnaast zijn sociale interacties lastig voor verdachte en heeft hij een geheel eigen beleving van situaties. Verdachte heeft niet voldoende vaardigheden om probleemoplossend te werk te gaan. Vanwege de vele risicofactoren op verschillende domeinen is de Raad voor de Kinderbescherming van mening dat langdurig toezicht en begeleiding noodzakelijk is om de kans op herhaling terug te dringen. Verdachte heeft een specifieke benadering nodig zodat de William Schrikker Stichting de aangewezen organisatie is om de maatregel jeugdreclassering bij te beleggen. Om meer zicht te krijgen in de complexe problematiek van verdachte is de Raad voor de Kinderbescherming tevens van mening dat, wanneer de reclassering dat nodig acht, een instantie als bijvoorbeeld het Autisme Team Noord Nederland (ATNN) wordt betrokken bij behandeling van verdachte. Daarnaast wordt geadviseerd om verdachte te controleren op alcohol- en drugsgebruik. Er wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijk werkstraf op leggen en om aan het voorwaardelijke deel van die straf bijzondere voorwaarden op te leggen zoals hiervoor omschreven.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies, het strafadvies en de strafmodaliteit zoals vastgelegd in voornoemd rapport. Hoewel verdachte ook op vrijwillige basis hulp krijgt, acht de rechtbank het, gelet op de complexe problematiek van verdachte en ter voorkoming van recidive, aangewezen om aan het voorwaardelijke deel van de werkstraf in een strafrechtelijk kader bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd en daar de proeftijd van 2 jaren aan te verbinden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, aan verdachte tevens een rijontzegging moet worden opgelegd. De rechtbank zal deze ontzegging, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, geheel voorwaardelijk opleggen, nu het al geruime tijd geleden is dat verdachte de feiten heeft gepleegd en de rechtbank het van belang acht dat verdachte werk/stage heeft/behoudt, waarvoor hij op korte termijn zijn rijbewijs zal moeten halen.
Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank toch een hogere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit is gelegen in het feit dat de rechtbank van oordeel is dat de eis onvoldoende recht doet aan de ernst van het door verdachte veroorzaakte verkeersongeval.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a,77g,77m,77n,77p, 77x, 77y,77z,77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een werkstraf voor de duur van 100 uren.De werkstraf moet binnen 12 maanden zijn verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast ten aanzien van het onvoorwaardelijk deel en 20 uren ten aanzien van het voorwaardelijke deel.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSjbjr), telefoonnummer 088 - 5260000, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht, zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
3. dat de veroordeelde, wanneer de reclassering dat nodig acht, zich onder behandeling zal laten stellen van Autisme Team Noord Nederland (ATNN), dan wel een soortgelijke instelling.
Draagt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSjbjr) op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt verder op:
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen- bromfietsen daaronder begrepen - voor de tijd van 10 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M. Haisma en mr. M.B.W. Venema, kinderrechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2019.