5.2.De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval de tekortkomingen van [gedaagde] in de nakoming van haar betalingsverplichtingen de (voorwaardelijke) ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigen. De kantonrechter neemt daarbij in overweging dat [gedaagde] en Elkien voornemens waren de huurovereenkomst voort te laten duren onder verband van een betalingsregeling. Tussen partijen is in december 2018 met betrekking tot onderhavige vordering ook een betalingsregeling tot stand gekomen. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gemotiveerd aangevoerd dat zij deze betalingsregeling door persoonlijke omstandigheden niet kon nakomen. De kantonrechter neemt voorts als relevante omstandigheden in overweging dat [gedaagde] de huur over februari betaald heeft en dat zij een bedrag van € 300,00 afgelost heeft op de huurachterstand. De kantonrechter is van oordeel dat de tekortkoming van [gedaagde] in de omstandigheden van het geval niet van dusdanige omvang is dat die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt, temeer nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] in het verleden eerder een huurachterstand heeft laten ontstaan en Elkien niet gesteld heeft andere aanmerkingen op het huurderschap van [gedaagde] te hebben.
De kantonrechter neemt tot slot in overweging dat bij ontbinding het door Elkien genoemde zwaard van Damocles boven het hoofd van [gedaagde] hangt, zeker nu zij een voorwaardelijke ontbinding voorstelt.
6. De verschuldigdheid van de huurachterstand is door [gedaagde] niet betwist zodat aan huurachterstand tot en met februari 2019 een bedrag van € 1.366,86 toewijsbaar is.
7. Tegen de vordering tot vergoeding van rente is door [gedaagde] niet op zelfstandige gronden verweer gevoerd, zodat die eveneens toewijsbaar is, met dien verstande dat de verdere rente als volgt zal worden toegewezen:
over € 1.366,86 vanaf 13 februari 2019 tot 27 februari 2019;
over € 1.150,59 vanaf 27 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
8. Elkien maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Elkien heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn op grond van de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar.
9. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom, dat [gedaagde] verschuldigd is geworden de bedragen van € 1.366,86 ter zake van hoofdsom, € 1.04 ter zake van verschenen rente en € 82,69 ter zake van buitengerechtelijke kosten, ofwel in totaal
€ 1.450,59 waarop in mindering dient te strekken de betaling van € 300,00. De kantonrechter zal derhalve een bedrag van € 1.150,59 toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening.
10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, waarbij rekening wordt gehouden met de toe te wijzen bedragen.
De proceskosten aan de zijde van Elkien worden begroot op:
- explootkosten € 103,06
- griffierecht € 486,00
- salaris gemachtigde
€ 300,00(1 punt x tarief € 180,00 en 1 punt x tarief € 120,00)
totaal € 889,06.